• No results found

Uitvoering en handhaving van milieuwetgeving bij bedrijven

3 DOELGROEPEN

3.14 Uitvoering en handhaving van milieuwetgeving bij bedrijven

centrales (lagere groei in energie-intensieve industrie, meer WKK, minder koleninzet), komen de ramingen in de MV4 iets hoger uit dan in de NMP2-doorrekening. Een deel van dit verschil is het gevolg van de lagere energieprijs waarmee in de MV4 rekening werd gehouden.

In de MV4 werd ook voor NOXeen hogere emissie voor 2010 geraamd dan bij het ver-schijnen van het NMP2. Met name het nog niet volledig van de grond komen van aan-gekondigde beleidsmaatregelen ten aanzien van vrachtverkeer en industrie heeft tot deze hogere raming geleid. Ook hebben de grotere toename van bestelauto’s en de min-der snelle penetratie van schone technieken geleid tot een bijstelling van de raming van de NOX-emissie voor 2010. Daarentegen werd in de MV4 wel uitgegaan van een gunsti-gere samenstelling van de brandstofinzet (relatief meer gas) en een lagunsti-gere productie in de energie-intensieve sectoren.

De ammoniakemissie voor 2010 werd in de MV4 hoger ingeschat dan in de NMP2-doorrekening, hetgeen met name het gevolg is van het afgezwakte beleid uit de Notitie Derde Fase Mest- en Ammoniakbeleid. De minder sterke afname van de veestapel dan verwacht heeft hierbij een minder grote rol gespeeld. In de raming van MV4 was nog geen rekening gehouden met de recente besluiten over inkrimping van de varkensstapel zoals opgenomen in de Wet Herstructurering varkenshouderij.

3.14 Uitvoering en handhaving van

ven veroorzaken de circa 340 grootste emittenten 80-90% van de bedrijfsmatige emis-sies van SO2, NOXen fijn stof. Deze bedrijven worden binnenkort verplicht jaarlijks een milieuverslag uit te brengen. De circa 400.000 kleinere bedrijven onder bevoegd gezag van gemeenten hebben een belangrijk aandeel in de emissies van ammoniak (agrarische bedrijven) en in mindere mate van VOS (onder andere grafische industrie, spuiterijen, metaal-elektro, benzinestations).

De lozingen van fosfor zijn afkomstig van een beperkt aantal grote bedrijven onder bevoegd gezag van de regionale directies van Rijkswaterstaat. Voor stikstof, chroom en nikkel valt een groot deel van de bedrijfsmatige lozingen onder het bevoegd gezag van waterschappen of gemeenten.

De afgelopen jaren was veel inspanning gericht op het up-to-date brengen van de ver-gunningen. Eind 1996 was het percentage adequate vergunningen afgegeven door pro-vincies opgelopen tot 96%. Ook voor gemeenten lijkt de achterstand in vergunningver-lening nagenoeg te zijn weggewerkt, hoewel actuele monitoringsgegevens ontbreken.

Bij een derde van de gemeenten was de kwaliteit van de vergunningen echter nog niet voldoende, vooral door het ontbreken van voorschriften ten aanzien van energiebespa-ring en afvalpreventie. Bij de waterschappen zijn voor de glastuinbouw- en landbouw-bedrijven algemene regels van kracht of in voorbereiding. Voor de overige vergunning-plichtige bedrijven beschikte ruw geschat 90% over een vergunning.

3 U I T V O E R I N G E N H A N D H AV I N G VA N M I L I E U W E T G E V I N G B I J B E D R I J V E N

NH3 NOX SO2 VOS Fijn stof

0 20 40 60 80 100

Provinciaal met milieuverslagplicht Overig provinciaal

Provinciaal of gemeentelijk Gemeentelijk

Emissies bedrijven per bevoegd gezag

%

Figuur 3.14.1.Verdeling van de emissie van NOx, SO2, NH3, VOS en fijn stof door bedrijven naar het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor uitvoering van de milieuwetgeving (schat-ting 1995). Apart weergegeven zijn de emissies van de grootste bedrijven onder provinciaal gezag met (binnenkort) milieuverslagplicht.

Bij de handhaving van milieuwetgeving zijn veel instanties betrokken, onder andere verschillende bestuursorganen, politie, Openbaar Ministerie en bijzondere opsporings-diensten. Begin jaren ’90 stond de handhaving in het algemeen op een laag niveau.

Sindsdien is bij alle handhavende instanties, mede door de inzet van bijdrageregelingen van de rijksoverheid, capaciteit en expertise opgebouwd en is de samenwerking tussen de handhavingspartners verbeterd, maar nog niet optimaal. Omdat gevreesd wordt dat de samenwerking zal terugvallen door de beëindiging van de bijdrageregelingen, wor-den bestuursovereenkomsten door de provincies voorbereid. Deze zullen afspraken over samenwerking en resultaatverplichtingen bevatten.

Bij alle handhavende instanties is het aantal controlebezoeken toegenomen. Uitgedrukt als het gemiddeld aantal controlebezoeken per bedrijf, verschilt de handhavingsintensi-teit per handhavende instantie (figuur 3.14.2). Dit hangt sterk samen met het aantal en de grootte van de te controleren bedrijven, het mogelijke milieurendement en de aard van de regelgeving.

Effectiviteit uitvoering en handhaving

De 4500 bedrijven die onder de bevoegdheid van het provinciaal gezag vallen, krijgen gemiddeld genomen de meeste handhavingsaandacht (gemiddeld 4x per jaar controle).

Door hun grote aandeel in de emissies van SOX, NOXen fijn stof is voor deze bedrijven een hoog nalevingspercentage belangrijk: vermindering van de naleving met enkele procenten heeft voor deze stoffen een relatief grote invloed op de emissie. Geschat wordt dat bij voortzetting van de handhavingsintensiteit op het huidige niveau deze bedrijven 70-90% van de verplichte maatregelen daadwerkelijk zullen realiseren.

Mogelijk kan met minder controles worden volstaan indien in milieuverslagen en -zorg-systemen voldoende garanties voor naleving kunnen worden geboden.

U I T V O E R I N G E N H A N D H AV I N G VA N M I L I E U W E T G E V I N G B I J B E D R I J V E N 3

1990 1992 1994 1996

0 1 2 3 4 5

Gemeenten Waterschappen Rijkswaterstaat Provincies

Controles

Gemiddeld aantal controles per bedrijf

Figuur 3.14.2 Handhavingsintensiteit uitge-drukt als gemiddeld aantal uitgevoerde contro-les per bedrijf per handhavende instantie, 1990-1996.

Eveneens zijn aanzienlijke reducties bereikt (fosfor, diverse zware metalen) bij een beperkt aantal grote bedrijven onder bevoegd gezag van Rijkswaterstaat. Bij de lozin-gen op riool van bijvoorbeeld chroom en nikkel onder bevoegd gezag van de water-schappen en gemeenten zijn minder resultaten geboekt.

Bij de kleinere bedrijven onder bevoegd gezag van de gemeenten (circa 400.000) is de controle en handhaving minder intensief. Het nalevingspercentage wordt hier geschat op 60-80%. Voor VOS- en ammoniakemissies moet een belangrijk deel van de emissie-reducties worden bereikt bij bedrijven onder gemeentelijk gezag. Bij de doelgroep land-bouw heeft bijvoorbeeld een verbetering van de naleving van voorschriften voor het uit-rijden van mest een groot effect op de emissies van ammoniak.

Een deel van de naleving zou ook plaatsvinden zonder controlebezoeken. Als gestopt zou worden met de huidige handhavingsinspanningen zou het nalevingspercentage naar schatting dalen tot rond de 50%, met uitschieters naar boven en beneden. Deze schatting komt redelijk overeen met de resultaten van een door het Ministerie van Justitie uitge-voerd onderzoek naar de naleving van de Bestrijdingsmiddelenwet. Uit indicatieve modelberekeningen blijkt dat onvolledige naleving van wet- en regelgeving van een dergelijke omvang tot tegenvallers kan leiden in de geraamde emissiereducties van ruw-weg 20-30%.

3 U I T V O E R I N G E N H A N D H AV I N G VA N M I L I E U W E T G E V I N G B I J B E D R I J V E N