• No results found

3 DOELGROEPEN

3.4 Raffinaderijen

Gebruik van grondwater

Water wordt in de industrie toegepast als proceswater, transportmedium, voor stoom-productie, koeling, verwarming, luchtbevochtiging, reiniging en voor sanitaire doelein-den. Een deel van het water wordt betrokken van de openbare watervoorziening. Daar-naast voorzien de industriële bedrijven in hun waterbehoefte door zelf grond- en oppervlaktewater te winnen. Besparingsdoelstellingen voor waterverbruik zijn ver-woord in het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (1993). Voor de industrie is de besparingsdoelstelling er vooral op gericht de eigen winning van grondwater te verminderen, vooral indien het water wordt gebruikt voor (doorstroom-)koeling. Voor alle industriële sectoren is voor het jaar 2000 een doelstelling geformuleerd van 40%

waterbesparing ten opzichte van de prognose bij ongewijzigd beleid. De totale industrie lijkt met een inmiddels bereikte efficiencyverbetering van meer dan 30% goed op sche-ma te liggen, ondanks het feit dat met name de chemische industrie duidelijk achterligt (minder dan 5% efficiencyverbetering).

Maatregelen die geleid hebben tot een vermindering van het verbruik of de winning van water zijn omschakeling naar minder of niet waterverbruikende processen, hergebruik van water en inzet van oppervlaktewater in plaats van grondwater. Belangrijke invloe-den op de vermindering van de waterwinning - in het bijzonder grondwater - en het waterverbruik zijn de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO, 1970) en het provinciaal beleid voor grondwatergebruik.

De energie-efficiency van de Nederlandse raffinaderijen is in vergelijking met het buitenland al hoog. Daardoor is de overeengekomen meerjarendoelstelling voor energie-efficiencyverbetering tamelijk bescheiden (10% tussen 1989 en 2000). Naar verwachting wordt deze doelstelling gehaald.

Inleiding

In het milieubeleid zijn de raffinaderijen vanwege hun specifieke milieuproblemen en hun strategisch belang gedefinieerd als een aparte doelgroep. De raffinaderijen zijn voornamelijk gevestigd in Rijnmond. Ze hebben een belangrijk aandeel in de verzuren-de emissies (SO2: 41%; NOX: 4%) en in de emissies van CO2(6%) en fijn stof (11%).

De lokale milieudruk betreft voornamelijk verstoring door geluid en geur, licht- en hori-zonvervuiling en de belasting van het oppervlaktewater met olie.

Volume-ontwikkelingen

Sinds het midden van de jaren ’80 is de fysieke productie van de raffinaderijen met 40%

gestegen, maar in 1997 is deze licht gedaald (-1,4%). De sector zet bijna de helft van zijn producten af in het buitenland, terwijl een derde van de productie is bestemd voor de bin-nenlandse markt. De overige 20% betreft bunkers (kerosine en gasolie/zware stookolie voor internationale lucht- en scheepvaart). De bruto toegevoegde waarde van de sector nam sneller toe dan de fysieke productie, doordat de productenmix verschoof naar meer waardevolle, lichte producten. Naar verwachting zal de productie in de periode 1998-2002 met circa 6% toenemen. De productenmix volgt de vraagontwikkeling op de markt zodat het aandeel kerosine, diesel en in mindere mate benzine groter zal worden.

Het proces van modernisering en herstructurering dat in de jaren ’80 is ingezet, zal de komende jaren doorzetten. De raffinaderij van Nerefco in Pernis gaat in 1998 groten-deels dicht, terwijl de vestiging Europoort wordt vergroot en gemoderniseerd. In 1997 heeft Shell-Pernis het omvangrijke project PER+ afgerond. Hierdoor is Shell minder afhankelijk van de kwaliteit van de ruwe olie en kan het bedrijf flexibeler op de markt-vraag reageren. Met de nieuwe installaties zullen veel meer waardevolle ‘lichte’ produc-ten kunnen worden gemaakt produc-ten koste van de productie van stookolie. De milieudruk zal door PER+ dalen: de emissie van SO2en NOXmet respectievelijk 10 en 5 miljoen kg, terwijl de stofemissies halveren. Door de nieuwe processen en de diepere conversie neemt het energiegebruik echter toe, waardoor de CO2-emissie met 1 miljard kg stijgt.

Deze CO2wordt mogelijk voor een deel aan de glastuinders geleverd voor bemestings-doeleinden, waardoor circa 2% van de CO2-emissie bij de glastuinbouw kan worden vermeden.

Beleid

Het milieubeleid bereikt de raffinaderijen via het doelgroepen- en het productenbeleid.

Het doelgroepenbeleid is vooral gericht op emissiereducties van SO2, NOX, VOS, stof, olie naar water en op verbetering van de energie-efficiency. Voor SO2en NOXgelden de rookgasconcentratienormen uit het Besluit Emissie-Eisen Stookinstallaties (BEES).

Daarnaast heeft de sector met de overheid een emissieplafond afgesproken voor de jaar-lijkse SO2-emissie van 36 miljoen kg in het jaar 2000. Het NMP3 stelt een systeem van

3 R A F F I N A D E R I J E N

kostenverevening in het vooruitzicht waarmee de NOX-emissies van centrales, raffina-derijen en energie-intensieve industrieën gezamenlijk zo voordelig mogelijk worden gereduceerd. De VOS-emissies worden bestreden via het plan KWS2000. Emissies van CO2worden indirect bestreden door de Meerjarenafspraak (MJA) voor energie-effi-ciencyverbetering. In de MJA is afgesproken dat de raffinaderijen komen tot een ener-gie-efficiencyverbetering van 10% tussen 1989 en 2000. Dit is een beduidend lager per-centage dan de 20% die gemiddeld voor de industriële MJA’s geldt. De sector heeft echter gewezen op zijn ten opzichte van het buitenland hoge efficiency en heeft daarmee deze MJA-doelstelling kunnen beargumenteren. Via het vergunningenspoor worden eisen gesteld aan de milieubelasting van bodem, water en aan verstorende effecten van geluid en geur.

Het productenbeleid betreft vooral de beperking van het zwavelgehalte in stookolie en diesel en van het benzeen- en loodgehalte in benzine en in de toekomst ook van het zwa-vel- en aromaatgehalte van benzine. Hierdoor komen bij eindgebruikers minder emis-sies vrij. Bij raffinaderijen zijn voor de productie van deze schonere producten echter extra bewerkingsstappen nodig, hetgeen meer energie vergt. Dit extra energiegebruik leidt tot hogere emissies bij raffinaderijen (afwenteling).

Milieudruk

De emissies van de raffinaderijen zijn voor het overgrote deel het gevolg van het eigen energiegebruik: verbranding van residuale stookolie, petroleumcokes, raffinaderijgas en aardgas.

Voor de verzurende emissies is sprake van ontkoppeling: terwijl de (fysieke) productie en de bruto toegevoegde waarde van raffinaderijen toenamen, daalden de emissies van SO2met 24% en NOXmet 19% in de periode 1990-1997 (figuur 3.4.1). Vanaf het mid-den van de jaren ’80 is het gebruik van stookolie gedaald ten gunste van het gebruik van gassen. Dit heeft geresulteerd in een belangrijke reductie van SO2- en NOX-emissies.

Ook is het zwavelgehalte in de gebruikte stookolie verlaagd en zijn NOX-reducerende technieken bij branders toegepast.

Bij de emissies van VOS, stof en olie naar water was eveneens sprake van ontkoppeling;

deze daalden in de periode 1990-1997 met respectievelijk 33, 25 en 49%, terwijl de bruto toegevoegde waarde verder toenam. VOS-emissies zijn vooral gereduceerd door het plaatsen van drijvende daken en hun afdichtingen bij opslagtanks. Stofemissies namen af door het stoken van olie met een lager zwavelgehalte en door het installeren van stoffilters. De emissies van olie naar water werden gereduceerd door betere behan-deling van het afvalwater en door intensievere controle van de leidingen.

Het energiegebruik en daarmee de CO2-emissies van de raffinaderijen blijven toenemen.

Deze toename houdt ongeveer gelijke tred met de fysieke productie. Daarbij kunnen twee kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste is de kwaliteit en de samenstelling van het productenpakket veranderd (meer lichte, schonere producten), hetgeen in principe aanzienlijk meer energie vraagt. Door verbeteringen van de energie-efficiency zijn deze

R A F F I N A D E R I J E N 3

structuureffecten grotendeels gecompenseerd. Naar verwachting wordt de MJA-doelstel-ling voor energie-efficiency van 10% in 2000 gehaald, vooral door de groei van warm-te/kracht-vermogen binnen de sector. Ten tweede blijft de CO2-emissie achter bij het energiegebruik door het groeiend aandeel van gassen binnen het energiegebruik.

De komende jaren worden belangrijke reducties verwacht voor alle relevante stoffen met uitzondering van CO2. De SO2-emissies zullen dalen door verdere aanscherping van de BEES-norm, hetgeen of procesgeïntegreerde maatregelen vereist dan wel voor-zieningen zoals zwavelarme brandstof of rookgasreiniging. De mogelijke invoering van een kostenvereveningssysteem voor NOXzal vooral leiden tot verdere implementatie van lowNOX-branders en rookgasreinigers (SCR).