• No results found

4 THEMA’S

4.7 Verwijdering

Beleid

Het afvalbeleid kent een prioriteitsvolgorde: preventie, hergebruik of nuttige toepas-sing, verbranden met energie-opwekking en pas in laatste instantie storten of lozen.

Deze lijn blijft in de NMP3-planperiode gehandhaafd, waarbij meer aandacht wordt geschonken aan het energie-aspect van niet-herbruikbare afvalstoffen. In discussie is of deze prioriteitsvolgorde voor alle afvalstoffen wel de juiste is. Op EU-niveau is discus-sie over de vraag wanneer sprake is van afval en wanneer van een grondstof (waarvoor geen specifieke beperkingen voor toepassing gelden). De uitkomst zal gevolgen hebben voor het Nederlandse afvalbeleid.

Vanaf 1990 is veel aandacht geschonken aan preventie en hergebruik van afvalstoffen.

Zo werden convenanten afgesloten tussen bedrijfsleven en overheden, en werden onder-zoeks- en stimuleringsprogramma’s opgezet. Daarnaast zijn de laatste jaren AMvB’s geformuleerd en programma’s gestart om meer afval van huishoudens en bedrijven gescheiden in te zamelen. Teneinde (niet-herbruikbaar) brandbaar afval niet meer te hoeven storten is de capaciteit van AVI’s sterk opgevoerd. Parallel daaraan zijn veel stortverboden in 1996 en 1997 in werking getreden. Ook de komende jaren worden nog stortverboden van kracht. Eind 1997 is het Convenant Verpakkingen II gesloten. De pre-ventiedoelstelling voor verpakkingsafval is nu mede gerelateerd aan de economische groei en daardoor minder vergaand dan in het eerste convenant. De hergebruiksdoelstel-lingen zijn min of meer gelijk gebleven. In 1997 is ook het Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen II uitgebracht waarin onder meer minimumeisen aan de verwerkingswijze zijn gesteld (zie tekstbox).

Als gevolg van het kabinetsbesluit om de adviezen van de Commissie Toekomstige Organisatie Afvalverwijdering op te volgen zullen de provinciegrenzen voor de verwij-dering van afval worden opgeheven. Rond 2000 komt er één landelijk afvalbeheersplan voor al het afval. Het in- en uitvoerbeleid voor afvalstoffen is meer in overeenstemming gebracht met het Europese beleid. Zo gelden er geen restricties meer bij de in- en uit-voer van afval ten behoeve van hergebruik en nuttige toepassing, tenzij de mate van her-gebruik in het importerende land veel lager is. Wanneer in het buitenland AVI’s aan dezelfde emissie-eisen voldoen als in Nederland, dan is ook export ten behoeve van ver-branden in de toekomst toegestaan. Voor storten blijft het principe van zelfvoorziening gehandhaafd. Import van afval ten behoeve van eindverwijdering behoort ook tot de mogelijkheden.

V E RW I J D E R I N G 4

Tweede Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen Voor de uitvoering van het tweede Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen is een monitoringpro-gramma voorzien. Uit de resultaten van een proef-monitoring over 1996 blijkt dat de verwijderings-structuur voor gevaarlijk afval in een aantal sectoren weinig doorzichtig is. Hierdoor is het moeilijk om vast te stellen in hoeverre voldaan wordt aan de minimumeisen voor de verwijdering en welk aandeel van het gevaarlijk afval nuttig

wordt toegepast. Daarnaast is gebleken dat het in veel gevallen zeer lastig is om een redelijke schat-ting te maken van de werkelijk vrijkomende hoe-veelheid gevaarlijke afvalstoffen ten opzichte van de gemelde hoeveelheid. Een dergelijke schatting is nodig om iets te kunnen zeggen over de eventu-ele lekverliezen en de mogelijke milieubelasting als gevolg daarvan, en om op termijn na te kunnen gaan of preventie plaatsvindt.

Afvalpreventie

Afvalpreventie is de belangrijkste doelstelling in het Europese en Nederlandse afvalbe-leid. Het kan worden gedefinieerd als het uit milieu-overwegingen verminderen van de hoeveelheid afval of het verbeteren van de kwaliteit van het afval. Vaak is het moeilijk vast te stellen of maatregelen die leiden tot afvalreductie genomen worden uit overwegingen of louter op grond van economische motieven. Indirect heeft het milieu-beleid effect gehad op het voorkómen van het ontstaan van afval, doordat de kosten van verwijdering fors hoger zijn geworden als gevolg van emissiebeperkende voorzieningen bij afvalverwijderingsbedrijven en de Wet belastingen op milieugrondslag. Er is geen monitoringsysteem voor preventiemaatregelen. In 1997 had ongeveer de helft van de industriële bedrijven plannen ten aanzien van preventie of voerde deze uit. Overigens bleek dat bijna 50% van de ondernemers het begrip preventie onjuist interpreteerde.

In de industrie kon in de periode 1985-1994 zo’n 2-3% preventie worden getraceerd. Het is waarschijnlijk dat in de industrie in en na die tijd meer preventie heeft plaatsgevonden, onder andere in de suiker- en zetmeelindustrie (tarra). Geschat wordt dat in de dienstver-lening sinds 1990 ongeveer 10% preventie is gerealiseerd. In de overige doelgroepen is geen noemenswaardige preventie waargenomen. In ongeveer 10% van de gemeenten werd in 1997 op een of andere wijze gebruik gemaakt van gedifferentieerde inzameltarie-ven. Hierdoor werd in deze gemeenten 15-25% minder afval aangeboden. Er was een toe-name van het thuiscomposteren en ongeveer 15% meer afval werd hergebruikt. In beperk-te mabeperk-te was sprake van ontwijkgedrag (5-10%) waardoor de positieve effecbeperk-ten gedeeltelijk teniet zijn gedaan.

Hergebruik

In de periode 1990-1997 is het aandeel hergebruik van 61 naar 74% toegenomen. In 2002 zal naar schatting een aandeel van 75% worden bereikt. Ongeveer een derde van de toena-me in de periode 1990-1997 werd gerealiseerd door nuttige toepassing van bouw- en sloopafval. Circa 40% door industrie-afval en bijna 15% van de toename is te danken aan de gescheiden inzameling en het hergebruik van groente-, fruit en tuinafval (GFT). In 1995 lijkt de gescheiden inzameling van GFT een verzadigingspunt te hebben bereikt.

Vrijwel alle burgers kunnen het GFT-afval apart aanbieden. Enkele jaren geleden maakten velen zich zorgen over de afzetmogelijkheden van GFT-compost. Alle compost kan echter worden afgezet. In verzamelcontainers bij hoogbouw en in binnensteden is de verontrei-niging van het GFT-afval met andere afvalstoffen wel eens zo hoog dat partijen geweigerd worden en soms de inzameling gestopt wordt. De GFT-compost zelf bevat minder zware metalen dan in het verleden. Het hergebruik van verpakkingsafval neemt geleidelijk toe.

Het hergebruik van kunststofverpakkingen blijft achter bij de doelstelling. Het gescheiden inzamelen van glas en klein chemisch afval stabiliseert. Er is een toename van hergebruik van bijvoorbeeld papier en materiaal uit autowrakken.

Eindverwijdering

Het aandeel afval dat wordt gestort of verbrand is afgenomen van 35% in 1990 tot 25%

in 1995. In 1997 is het aandeel verbranden/storten verder gedaald naar 23%. Tevens heeft een forse verschuiving plaatsgevonden van storten naar verbranden. De

hoeveel-4 V E RW I J D E R I N G

heid gestort afval is in 1997 met circa 10-15% afgenomen ten opzichte van 1996. Als gevolg van het afvalbeleid is de hoeveelheid gestort afval in 1997 ongeveer 30% van de hoeveelheid die er zou zijn geweest bij ongewijzigd beleid (figuur 4.7.2). Bijna 15%

van de aangevoerde afvalstoffen op stortplaatsen wordt daar nuttig toegepast als afdek-materiaal, wegverharding en dergelijke. Hierbij wordt vooral zand of schone grond ver-vangen. Ongeveer 50% van de nuttig toegepaste hoeveelheid afval bestaat uit verontrei-nigde grond en bouw- en sloopafval. Het aantal in exploitatie zijnde stortplaatsen is sinds 1991 met 40% verminderd. Gesloten stortplaatsen krijgen veelal een bestemming als recreatieterrein.

De hoeveelheid in AVI’s verbrand afval is sinds 1995 met 55% gestegen. De verschui-ving van storten naar verbranden is het gevolg van het gereedkomen van extra verbran-dingscapaciteit en het in werking treden van een aantal stortverboden. In 1997 is ont-heffing gegeven voor het storten van circa 2,5 miljard kg brandbaar afval. De capaciteit van AVI’s is niet voldoende om het aanbod aan brandbaar afval te kunnen verwerken.

Dit wordt veroorzaakt door hogere economische groei dan voorzien en het niet geheel realiseren van preventie- en hergebruiksdoelstellingen. Overigens is destijds in het Tienjarenprogramma afval van het Afval Overlegorgaan (AOO) bewust gekozen voor een krappe planning van de verbrandingscapaciteit teneinde hergebruik niet te frustre-ren en dure overcapaciteit te voorkomen.

Tot 2002 wordt een zeer beperkte uitbreiding van de AVI-capaciteit bij bestaande instal-laties verwacht. Daarnaast wordt gerekend op het meestoken van afval (met name hout) in elektriciteitscentrales en het verwerken van afval in op energiewinning gerichte installaties (in totaal circa 700 miljoen kg in 2002). Naar verwachting wordt de doelstel-ling voor storten in 2000 vrijwel gehaald (figuur 4.7.1).

V E RW I J D E R I N G 4

1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000

4 8 12 16 20

Realisatie Referentie

Gestort afval

Afvalbeleid mld kg

Figuur 4.7.2 Het effect van afvalbeleid op het storten van afval.

De milieukosten van verwijdering bedragen ongeveer een derde van de totale milieu-kosten. De meeste milieukosten voor afvalverwijdering worden gemaakt door de afval-verwijderingsbedrijven (zie paragraaf 3.10). De lasten worden echter gedragen door de afvalproducerende doelgroepen. De milieukosten van afvalverwijdering zijn sinds 1995 met 13% toegenomen, vooral door het gereedkomen van enkele AVI’s. De verscherping van de emissienormen voor AVI’s hebben geleid tot een verdubbeling van de verbran-dingskosten per ton sinds 1989. De emissie van dioxinen nam in deze periode af met meer dan 99%.