• No results found

Het versterkt broeikaseffect

4 THEMA’S

4.2 Klimaatverandering

4.2.1 Het versterkt broeikaseffect

komen uit betere resultaten voor andere broeikasgassen, uit onttrekking van CO2aan de atmosfeer of uit emissiereducerende activiteiten in andere Annex-I landen (Joint Imple-mentation) of in ontwikkelingslanden (Clean Development Mechanism).

Het in Kyoto gesloten verdrag beoogt ongewenste menselijke beïnvloeding van het kli-maat te verminderen. Hiertoe moet echter na 2010 de uitworp van broeikasgassen in de Annex-I landen nog aanzienlijk verder dalen. Ook de ontwikkelingen buiten deze groep landen worden mede bepalend. Het inzetten van emissiehandel en Joint Implementation kan de totale kosten voor Annex-I landen verlagen, omdat de emissiereducties kunnen plaatsvinden in landen waar dat tegen de laagste kosten kan. Op dit moment is echter nog onduidelijk in welke mate deze flexibele instrumenten mogen worden ingezet.

De EU heeft zich in Kyoto verplicht om de uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in de periode 2008-2012 met 8% te reduceren ten opzichte van het basisjaar (1990 voor CO2, CH4en N2O, 1995 voor de nieuwe gassen). Via het ‘Burden Sharing’-principe is een verdeling over de EU-lidstaten uitgewerkt. Hierin spelen aspecten als de energiestruc-tuur, de economische ontwikkeling en de energie-efficiency van de nationale economie een rol, maar ook de kosteneffectiviteit van maatregelen en de mate waarin de nationale economie de noodzakelijke investeringen kan opbrengen. Deze verdeling heeft geleid tot een nieuwe reductiedoelstelling van 6% voor Nederland voor alle broeikasgassen samen gemiddeld in de periode 2008-2012 (ten opzichte van 1990), waarmee Nederland onder voorbehoud akkoord gaat. De oude doelstelling was een reductie van de emissies van CO2 en CH4met respectievelijk 3 en 10% in het jaar 2000 ten opzichte van 1990 en stabilisatie van de emissie van N2O.

4 K L I M A AT V E R A N D E R I N G

CO2-vastlegging door de energiesector De Nederlandse energiesector heeft vrijwillig al sinds 1989 via buitenlandse projecten CO2 bespaard door middel van bosaanplant. De op vrijwillige basis door de Samenwerkende elektrici-teitsproduktiebedrijven (Sep) geïnitieerde bosaan-plantingsprojecten leggen gemiddeld zo’n 1,7 mil-jard kg CO2per jaar vast, wat neerkomt op circa

4% van de CO2-emissie van de energiesector en bijna 1% van de totale Nederlandse emissie. Hier-bij dient vermeld te worden dat in het Kyoto-proto-col nog onduidelijkheid bestaat over creditering van buitenlandse projecten, met name vastlegging van CO2in bossen.

Emissiehandel

Lopend onderzoek wijst uit dat volledig vrije han-del in emissierechten binnen Annex-I landen voor-al voor de EU gunstig is. In dat gevvoor-al geldt een uniforme stijging van de energieprijzen per ener-giedrager voor alle Annex-I landen. Indien min-stens 60% van de benodigde emissiereductie bin-nen eigen land moet worden gezocht, verdubbelt deze prijsstijging voor de EU, terwijl voor de Ver-enigde Staten de prijsstijging met circa 20% toe

neemt. Indien de emissiehandel van de EU zich moet beperken tot Oost-Europa (zonder de voor-malige Sovjet-Unie) en die van de andere OESO-landen (inclusief de Verenigde Staten) tot de voor-malige Sovjet-Unie, zal deze energieprijsstijging voor het EU-blok 85% hoger en voor de andere OESO-landen 50% lager zijn dan die bij volledig vrije Annex-I handel.

Mondiale en nationale emissies

Mondiaal blijven de emissies van broeikasgassen stijgen. Het belangrijkste broeikasgas is CO2, voornamelijk afkomstig uit industrielanden. De groei in emissies is echter voor-al het gevolg van sterke economische ontwikkelingen elders, met name in Zuidoost-Azië. De bijdrage van HFK’s, PFK’s en SF6is nu nog nagenoeg nihil, maar zonder mondiaal beleid kan deze rond 2050 zijn gestegen tot 15% van de totale broeikasgasuit-worp in 1990. Dit komt overeen met de huidige jaarlijkse CO2-emissies door ontbossing in de tropen. De zeer geringe emissietoename in de EU in het begin van de jaren ’90 volgt op een sterke verschuiving van verbranding van kolen naar gas. Ook de ongewoon lage economische groei in de EU heeft de emissiestijging beperkt. Nu de economische groei in de EU lijkt toe te nemen, kan de doelstelling voor 2000 - stabilisatie ten opzich-te van 1990 - in gevaar komen.

De Nederlandse emissie van broeikasgassen bestaat voor 75% uit CO2(vooral industrie en energiesector); CH4 (landbouw en stortplaatsen) en N2O (industrie en landbouw) dragen ieder 10% bij (figuur 4.2.1). De HFK’s, PFK’s en SF6dragen tezamen 5% bij.

De emissie van CH4daalt volgens plan, maar de Nederlandse beleidsdoelen uit de Ver-volgnota Klimaatverandering voor 2000 met betrekking tot CO2en N2O worden niet gehaald. De emissie van CO2is in 1997 ten opzichte van 1990 met 10,8% gestegen, vooral door de groei van het verkeer, de stijgende energievraag en de productiegroei in de chemische industrie. De emissie van N2O is gestegen met 9%, voornamelijk veroor-zaakt door het onderwerken van mest en de invoering van de driewegkatalysator bij per-sonenauto’s. De emissie van CH4is met 14% gedaald, met name door de reductie van de

K L I M A AT V E R A N D E R I N G 4

1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002

0 50 100 150 200 250 300

CO2

CH4 N2O

HFK/PKK/SF6 'Gunstig' economisch scenario 'Behoedzaam' economisch scenario mld kg CO2-eq

Emissie broeikasgassen

Figuur 4.2.1 Nederlandse emissies van broei-kasgassen, 1980-2002. Vóór 1990 zijn geen emissies van HFK’s, PFK’s en SF6opgenomen.

De emissie van CO2is gecorrigeerd voor tem-peratuursinvloeden.

rundveestapel en van emissies uit afval. In 1997 is door naverbranding bij de grootste HCFK-producent de totale Nederlandse emissie van HFK’s, PFK’s en SF6 met 11%

gedaald ten opzichte van 1990. De komende jaren wordt een toename verwacht.

Milieukwaliteit

Mondiale waarnemingen van de concentraties van broeikasgassen laten zien dat de con-centraties van CO2, CH4en N2O respectievelijk circa 30, 150 en 13% hoger zijn dan een eeuw geleden. Voor CH4is de jaarlijkse toename van de concentratie over de jaren ’90 lager dan ervoor. De groei van de concentraties van CO2en N2O vlakte begin jaren ’90 af, maar nu is de toename weer zoals voor die periode. De concentratiemetingen geven aan dat de CH4-emissies door rijstbouw mogelijk te hoog worden ingeschat. De bestaande ramingen van de emissies van CH4in West-Europa worden echter door de metingen bevestigd, evenals de toenemende emissies van HFK’s en PFK’s na 1980.

Alleen de emissie van SF6lijkt op basis van metingen tweemaal hoger dan tot dusver geschat.

Door de toename van de concentraties van broeikasgassen neemt de broeikaswerking (stralingsforcering) van het klimaatsysteem toe (figuur 4.2.2). Er is echter ook een afkoelend effect door fijne stofdeeltjes die de mens in de atmosfeer brengt. Dit effect is het sterkst in gebieden met veel menselijke activiteit, zoals in West-Europa. Omdat stof-deeltjes niet zoals CO2accumuleren in de atmosfeer, zijn zij op lange termijn minder van belang voor het beleid en wordt hun effect hier niet verder beschouwd. De mondiaal gemiddelde oppervlaktetemperatuur behoort in 1997 en andere recente jaren tot de hoogste sinds het begin van de waarnemingen in 1880. De waargenomen patronen van

4 K L I M A AT V E R A N D E R I N G

1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000

0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0

CO2

CH4

N2O

Totaal CFK's en HCFK's Totaal nieuwe gassen

Broeikaswerking

W/m2

Figuur 4.2.2 Broeikaswerking (stralingsforce-ring) door emissies ten gevolge van menselijke activiteiten, 1950-1997.

klimaatverandering wijzen op menselijke beïnvloeding. De menselijke invloed is voor ongeveer 65% toe te schrijven aan CO2. In Nederland waren de afgelopen tien jaar onge-veer één graad warmer dan gemiddeld over de laatste 100 jaar, waardoor het groeisei-zoen ongeveer een maand langer dan normaal heeft geduurd en effecten op de natuur optraden (zie paragraaf 5.1). Deze hoge temperaturen hangen samen met veranderingen in de atmosferische circulatie boven West-Europa en kunnen maar ten dele worden ver-klaard uit een versterkt broeikaseffect. Het is niet duidelijk of deze afwijking in het Nederlandse klimaat tijdelijk of structureel van aard is.