• No results found

Vertrouwen versus tevredenheid

A. Persoonsgebonden antecedenten of exogene factoren

A.1. Vertrouwensgeneigdheid en Sociaal vertrouwen

In de Engelstalige literatuur worden de termen propensity en disposition gebruikt als het om de geneigdheid tot vertrouwen gaat. Het gebruik van de ene of de andere term lijkt tamelijk willekeurig te zijn en volgens de Oxford Dictionary of English (www.oxforddictionaries.com) zijn het ook synoniemen. In beide gevallen wordt in de vertrouwensliteratuur een persoonlijkheidstrek bedoeld, al dan niet ontstaan of beïnvloed door socialisatie. Ik vertaal daarom omwille van de uniformiteit zowel propensity als disposition met geneigdheid.

Hoofdstuk 3

Tabel 3.1: Potentiële antecedenten met invloed op het vertrouwen in de lokale overheid A. Exogeen

A.1. vertrouwensgeneigdheid en sociaal vertrouwen A.2. institutioneel vertrouwen (als dispositie) A.3. waarden

A.4. stereotypen of vooroordelen A.5. demografische factoren

A.6. geluk/tevredenheid met het bestaan of het leven A.7. emotie, affect

A.8. politiek cynisme en politieke scepsis A.9. respect voor gezag

A.10. individualisme A.11. eigenbelang B. Endogeen B.1. Relationele antecedenten B.1.1. Welwillendheid B.1.1.1. welwillendheid B.1.1.2. responsiviteit B.1.1.3. betrokkenheid/participatie

B.1.1.4. vertrouwen van de overheid in de burger (zoals waargenomen door de burger) B.1.1.5. bekendheid/contact9 B.1.2. Integriteit B.1.2.1. integriteit en corruptie B.1.2.2. procedurele rechtvaardigheid B.2. Instrumentele antecedenten B.2.1. Competentie B.2.1.1. competentie B.2.1.2. beeldvorming B.2.1.3. media en framing B.2.1.4. reputatie B.2.1.5. prestaties B.2.1.6. voorspelbaarheid B.2.1.7. transparantie B.2.1.8. leefbaarheid en veiligheid B.2.1.9. kenmerken van de gemeente

9 Dit antecedent, contacten met en bekendheid met de overheid, kun je zien als bijdragend aan de perceptie van de welwillendheid/responsiviteit van de overheid; het is echter ook mogelijk dit antecedent te beschouwen als bijdragend aan de beeldvorming, bijvoorbeeld omdat contacten een indruk geven van de competentie van de overheidsfunctionarissen. De in de literatuur ge- vonden verbanden met vertrouwen waren hoe dan ook zwak en wisselend, zodat dit antecedent

Antecedenten

Nauw verwant met vertrouwensgeneigdheid is sociaal vertrouwen. Beide be- grippen zijn conceptueel moeilijk van elkaar te onderscheiden en de operationa- lisering is vaak identiek, met varianten op de vraag: Vindt u dat over het algemeen

de meeste mensen wel te vertrouwen zijn of vindt u dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met anderen? Ik bespreek beide begrippen daarom tegelijk.

Vertrouwensgeneigdheid in vertrouwensmodellen

In de vertrouwensmodellen van zowel Mayer et al. (1995) als McKnight en Cher- vany (2001) is, zoals we eerder zagen, de vertrouwensgeneigdheid of -dispositie een belangrijk antecedent. In het model van Mayer en collega’s heeft vertrouwens- geneigdheid én rechtstreeks invloed op het niveau van vertrouwen, én indirect via moderatie van de relatie tussen de betrouwbaarheidsfactoren en vertrouwen (Mayer et al., 1995). Bij McKnight en Chervany (2001) heeft de vertrouwensgeneigd- heid zowel rechtstreeks een relatie met vertrouwen als indirect via de betrouw- baarheidscomponenten. Het is ook mogelijk vertrouwensgeneigdheid te zien als een factor die alleen de perceptie van betrouwbaarheidskenmerken kleurt, zonder een rechtstreekse invloed op vertrouwen (Colquitt et al., 2007; Dietz & Den Hartog, 2006; Dietz, 2011).

Vertrouwensgeneigdheid relevant bij begin van relatie

De vertrouwensgeneigdheid is vooral belangrijk in het beginstadium van een ver- trouwensrelatie, bij afwezigheid van kennis over het vertrouwensobject (Colquitt et al., 2007, op basis van een meta-analyse van 119 artikelen). Toenemende ervaring met instituties maakt de rol van vertrouwensgeneigdheid navenant kleiner (Hamm et al., 2013). De relatie tussen de vertrouwensgeneigdheid en de vertrouwensintentie wordt gemodereerd door situationele sterkte. Specifiek: de vertrouwensgeneigdheid correleert positief met de vertrouwensintentie als de informatie over de betrouw- baarheid ambigu is, en correleert niet met de vertrouwensintentie als de informatie over de betrouwbaarheid helder is (Gill, Boies, Finegan & McNally, 2005).

Vertrouwensgeneigdheid in institutionele contexten

Als het gaat om de relatie van vertrouwensgeneigdheid met vertrouwen in de in- stitutionele context, levert onderzoek tegengestelde resultaten op. Wel een relatie is gevonden als het gaat om e-dienstverlening (Gefen, 2000), Australische lokale instituties (Job, 2005), en niet-politiek getinte instituties in Centraal- en Oost-Eu- ropese landen (Netjes, 2005). Geen relatie kon worden aangetoond als het ging om politiek vertrouwen (Alink, 2014), een Nederlandse gemeente (De Heer, 2014), Amerikaanse rechtbanken (Hamm et al., 2013), of instituties in het algemeen

Hoofdstuk 3

Verschillen in sociaal vertrouwen tussen landen

Als je op macroniveau landen als geheel bekijkt wat betreft verschillen in sociaal vertrouwen, zijn de resultaten ook weer gemengd: op landsniveau bezien hangt sociaal vertrouwen in zeventien westerse landen sterk samen met vertrouwen in parlement, rechterlijke macht, politie, en ambtenaren (Newton & Morris, 1999) terwijl in een ander onderzoek in negentien democratische landen voor dezelfde instituties (zonder politie) géén verband werd gevonden (Van der Meer, 2003).

Conclusie

Vertrouwensgeneigdheid is een ander construct dan specifiek vertrouwen in een bepaald doel (PytlikZillig et al., 2016). Het is een stabiele trek, die weergeeft hoe goed van vertrouwen mensen in het algemeen zijn, als ze verder nog niks van het object van vertrouwen weten. Vertrouwensgeneigdheid wordt bepaald door per- soonlijkheid, ervaringen, en cultuur. Consensus in de literatuur over de aard en rol van vertrouwensgeneigdheid ontbreekt echter (Bannister & Connolly, 2011).

De empirische bevindingen over een verband tussen sociaal vertrouwen en vertrouwen in de overheid zijn zeer wisselend. De vaak aangehaalde theorie en onderzoeksresultaten van Putnam (1993), die stelt dat sociaal vertrouwen leidt tot vertrouwen in de overheid, zijn onderhevig aan veel kritiek (zie onder meer Van der Meer, 2003, maar ook hierboven bij de bespreking van de culturele theorieën). Die kritiek heeft betrekking op de causaliteit, die omgekeerd zou zijn (Putnam: sociaal vertrouwen leidt tot politiek vertrouwen; critici: politiek vertrouwen leidt tot sociaal vertrouwen), of op het überhaupt bestaan van de relatie. Áls er ver- banden worden gevonden zijn die vaak zwak. Wat het trekken van conclusies be- moeilijkt is het feit dat de onderzoeken nogal verschillen in de operationalisering van de variabelen en in het onderzoeksniveau (micro, macro, tussen landen of regio’s, binnen landen). In dit onderzoek ga ik proberen meer licht op deze kwestie te werpen specifiek in de context van de lokale overheid.

A.2. Institutioneel vertrouwen

Met institutioneel vertrouwen wordt een algemeen vertrouwen bedoeld dat is gebaseerd op het feit dat er instituties bestaan die bepaalde zekerheden geven en het dus eenvoudiger maken om te vertrouwen. Dat komt tot uiting door het ver- trouwen dat je hebt in instituties in het algemeen. Het maakt onder meer deel uit van het model van McKnight en Chervany (2001). Institutioneel vertrouwen heeft betrekking op overtuigingen over beschermende structuren, niet over de mensen die daarin betrokken zijn (McKnight & Chervany, 2001). Zie voor een meer uitge- breide bespreking van institutioneel vertrouwen het voorgaande hoofdstuk.

Antecedenten

Conclusie

Institutioneel vertrouwen is een potentieel relevant antecedent als het gaat om vertrouwen in het algemeen en om vertrouwen in een specifiek overheidsobject in het bijzonder. In de context van het vertrouwen in de lokale overheid beschouw ik de rol van institutioneel vertrouwen als vergelijkbaar met die van de vertrouwens- geneigdheid. Bij zowel vertrouwensgeneigdheid als institutioneel vertrouwen gaat het om een basishouding. In beide gevallen speelt onder meer socialisatie een rol bij het ontstaan (Füzér, 2016). Institutioneel vertrouwen is een exogeen antecedent en daarom, net als vertrouwensgeneigdheid, naar verwachting van beperkte in- vloed op vertrouwen in de lokale overheid.

A.3. Waarden

Een waarde is een bestendige overtuiging dat een bepaalde gedragswijze of een bepaald levensdoel persoonlijk en sociaal te prefereren is boven de tegengestelde gedragswijze of het tegengestelde levensdoel, onafhankelijk van de context (Braith- waite, 1998). Waarden die inwoners aanhangen kunnen invloed hebben op hun vertrouwen in de lokale overheid. Omdat de correlaties die zowel Braithwaite (1998) als Job (2005) vonden bij de relatie tussen waarden en vertrouwen klein zijn, is de invloed van de aangehangen waarden op het vertrouwen in de lokale overheid naar verwachting beperkt. De politieke gezindheid van de burgers (links-rechts) maakt deel uit van de waardenoriëntatie, en die neem ik mee in mijn onderzoek als po- tentieel antecedent.