• No results found

Vertrouwen versus tevredenheid

B. Aan de gemeente gebonden antecedenten of endogene factoren

B.2. Instrumentele antecedenten

B.2.1.9. Kenmerken van de gemeente

De relevantie van context als het om vertrouwen gaat is al besproken (hoofdstuk 2). Er is ook onderzoek gedaan naar een aantal contextgebonden antecedenten als het gaat om vertrouwen in de lokale overheid, waarbij gekeken werd naar ge- meenten als geheel in plaats van individuen. Als naar kenmerken op gemeenteni- veau wordt gekeken, bijvoorbeeld opleiding, etnische diversiteit, politieke polarisatie, aantal moorden, inkomensongelijkheid, et cetera, blijkt er inderdaad

Hoofdstuk 3

verschil in vertrouwen te bestaan (Alarcón Garcia & Ayala Gaytán, 2013; Downe et al., 2013; Rahn en Rudolph, 2002). Voor sommige van de variabelen geldt op persoonsniveau dat er geen relatie met vertrouwen aantoonbaar is.

Vertrouwensmodellen

Een aantal van de hiervoor besproken auteurs heeft modellen voor vertrouwen voorgesteld, waarvan twee al de revue passeerden. Die modellen zijn soms breder bedoeld dan alleen voor het vertrouwen in de overheid. Ik presenteer die modellen hieronder, maar dan aangepast aan mijn onderzoeksvraag. Dat betekent bijvoor- beeld dat ik de gedragscomponent (die in mijn onderzoek uitsluitend uit een be- oordeling van het vertrouwen op een vragenlijst bestaat) achterwege laat, en dat ik andere elementen waar nodig aanpas. Niet alle in de literatuur aangetroffen modellen zijn relevant voor toetsing van mijn onderzoeksvraag. Ik begin met het presenteren van de relevante modellen.

Van alle te toetsen modellen maken de betrouwbaarheidsdimensies van Mayer et al. (1995) in enigerlei vorm deel uit.

Model 1

Het eerste model is het model van Mayer et al. (1995) sec (zie hoofdstuk 2), maar met de toevoeging van een antecedent dat zij zelf voorstellen in Schoorman et al. (2007), namelijk emoties. Dit ziet er dan als volgt uit:

Figuur 3.1: Model 1

10

Antecedenten

Bij welwillendheid gaat het in dit model, als ik het toesnijd op vertrouwen in de lokale overheid, specifiek om de voice-variant, ofwel responsiviteit. Welwillendheid in de vorm van vriendelijkheid is in het kader van de overheidscontext, anders dan bij interpersoonlijke relaties, minder of mogelijk niet relevant, zoals Alink (2014) aantoonde. De perceptie van responsiviteit en betrokkenheid daarentegen blijken, zoals De Heer (2014) liet zien (en in hoofdstuk 5 uit mijn exploratief onderzoek naar voren komt), sterk met vertrouwen in de gemeente samen te hangen en er ook een goede voorspeller van te zijn.

Competentie heeft betrekking op het beeld dat mensen hebben van hoe de gemeente functioneert. Dat kan te maken hebben met prestaties en het feitelijke optreden van de gemeente, maar het beeld dat mensen hebben van de bestuurlijke competentie (en dan met name de reputatie op dat vlak, ofwel beeldvorming) lijkt, ook weer gezien De Heer (2014) en mijn eigen exploratief onderzoek (hoofdstuk 5), het meest bepalend.

In termen van Abts (2006) gaat het bij responsiviteit/welwillendheid om de relationele kant van vertrouwen ofwel het proces, en bij beeldvorming/competentie om de instrumentele kant of het presteren.

Integriteit spreekt voor zich, evenals vertrouwensgeneigdheid. Vertrouwens- geneigdheid werkt, conform Mayer et al. (1995), zowel direct als indirect (modere- rend) in op het vertrouwen. Hoewel zowel integriteit als vertrouwensgeneigdheid naar mijn verwachting weinig aan vertrouwen bijdragen (zie hypotheses 2 en 4 in hoofdstuk 5) neem ik beide wel op in Model 1, om zo het volledige model van Mayer et al. (1995) en ook mijn hypotheses te kunnen toetsen. Om dezelfde reden neem ik waar van toepassing beide ook mee in de overige modellen.

De emoties die inwoners ervaren als ze aan de gemeente denken zijn een toe- voeging aan het originele model. De veronderstelling is dat negatieve emoties leiden tot minder vertrouwen. In het model is zowel een rechtstreekse als mode- rerende invloed van emoties opgenomen.

Model 2

Het tweede model heeft McKnight en Chervany (2001) (zie eveneens hoofdstuk 2) als basis. Dat ziet er, iets anders getekend dan zij zelf doen (om bij Model 1 aan te sluiten), zo uit als in Figuur 3.2.

De betrouwbaarheidsdimensies, bij McKnight en Chervany inclusief voorspel- baarheid, beïnvloeden alleen het vertrouwen. Institutioneel vertrouwen en ver- trouwensgeneigdheid beïnvloeden beide zowel de betrouwbaarheidsdimensies als het vertrouwen. Daarnaast beïnvloed de vertrouwensgeneigdheid ook het in- stitutioneel vertrouwen.

Hoofdstuk 3 Figuur 3.2: Model 2

Model 3

Het derde model is dat van Suijkerbuijk (1983):

Figuur 3.3: Model 3

In essentie is dit model van Suijkerbuijk uit 1983 een variant avant la lettre op Mayer et al. (1995). Zie ook Abts (2006), hieronder, die een uitgebreidere vorm van dit model presenteert. Het model bestaat uit de betrouwbaarheidsdimensies van Mayer et al. (1995), en in plaats van vertrouwensgeneigdheid een vierde dimensie, namelijk recht- vaardigheid/effectiviteit, door Suijkerbuijk kortheidshalve alleen rechtvaardigheid genoemd. Dit element gaat over het rechtvaardig afwegen van belangen en het be- reiken van doelen. In Model 1 heb ik het effectiviteitsdeel onder competentie gevat;

Antecedenten

Suijkerbuijk bedoelt met competentie sec de vraag of de overheid voor haar taak berekend is. Bij ontvankelijkheid gaat het om zowel responsiviteit van de kant van de overheid als om de perceptie van de burger dat hij of zij invloed heeft op de overheid.

De reden dat ik dit model ondanks de grote gelijkenis met Model 1 toch als af- zonderlijk model presenteer en ga toetsen, heeft te maken met het volledig weglaten van persoonsgebonden antecedenten en hun invloed op de betrouwbaarheidsdi- mensies. Van de persoonsgebonden antecedenten tonen de exploratieve analyses, in hoofdstuk 5, al aan dat ze weinig effect hebben. Daarnaast trekt Model 3 compe- tentie uiteen in een antecedent voor het op de taak berekend zijn, en de beleidsre- sultaten in termen van rechtvaardigheid en effectiviteit. Model 3 is het meest elementaire van de tot nu besproken modellen. Een nog eenvoudigere variant kan bestaan uit het combineren van deskundigheid met rechtvaardigheid/effectiviteit. Dan resteert een model dat uitsluitend de betrouwbaarheidsdimensies van Mayer et al. (1995) omvat.

Model 4

Waar de eerste drie modellen variaties op elkaar zijn, en met weinig aanpassingen tot elkaar te herleiden zijn, is het vierde model, ontleend aan Abts (2006), wezenlijk anders door het onderscheiden van instrumenteel en relationeel vertrouwen, die samen tot vertrouwen leiden.

Figuur 3.4: Model 4

Het relationeel vertrouwen van Abts is het politiek vertrouwen van Suijkerbuijk (1983), maar bij Abts gaat het bij rechtvaardigheid uitsluitend om rechtvaardigheid in de zin van belangenafweging, en niet ook om effectiviteit, zoals bij Suijkerbuijk. De effectiviteit van Suijkerbuijk maakt bij Abts deel uit van het instrumenteel vertrouwen, met prestaties en beleidskeuzes als antecedent.

Hoofdstuk 3

Het volledige model van Abts heeft betrekking op politieke steun en is groter dan het model hierboven. Abts’ complete model omvat ook een deel over (politieke) tevredenheid, wat op een oordeel over het verleden berust. Dat deel van het model is identiek aan het bovenstaande, maar dan met politiek vertrouwen vervangen door politieke tevredenheid, instrumenteel vertrouwen door beleidstevredenheid, en relationeel vertrouwen door procestevredenheid. De antecedenten zijn het- zelfde. Politiek vertrouwen, politieke tevredenheid en politieke verbondenheid leiden in het volledige model van Abts tot politieke steun.

Overige modellen

Zoals onder meer Mayer et al. (1995) en Dietz en Den Hartog (2006) aangeven kunnen aan de betrouwbaarheidsdimensies, afhankelijk van de context, andere factoren worden toegevoegd. Bij het toetsen in hoofdstuk 8 doe ik dat door vari- anten te maken op Model 1. Eén van die varianten, bijvoorbeeld, bevat als extra antecedent de stereotypen die respondenten hanteren ten opzichte van de over- heid. Mijn streven is het vinden van een model dat met een zo klein mogelijk aantal antecedenten zoveel mogelijk van de variantie in vertrouwen verklaart. Het toe- voegen van extra antecedenten kan meer verklaarde variantie opleveren, maar gaat tegelijkertijd ten koste van de eenvoud. Of het een tegen het ander opweegt, is iets wat pas in de praktijk kan worden bekeken.

Dietz en Den Hartog (2006) en Dietz (2011) presenteren een model dat sterk lijkt op het model van Mayer et al (1995) maar dat ik hier volledigheidshalve wel laat zien.

Figuur 3.5: Model ontleend aan Dietz (2011) en Dietz en Den Hartog (2006)

Dietz (2011) en Dietz en Den Hartog (2006) laten in essentie het model van Mayer et al. (1995) zien: betrouwbaarheid, bestaande uit de drie factoren plus voorspel- baarheid, met daaraan voorafgaand de input om die factoren te bepalen. Vervol-

Antecedenten

gens vertrouwen (besluit) en dan gedrag (hier weggelaten). Van belang is het input-deel. Bij Dietz gaat vertrouwensgeneigdheid vooraf aan de betrouwbaar- heidsfactoren. Ik beschouw dit model verder niet als afzonderlijk te toetsen model, maar als een variant op de modellen van Mayer et al. (1995) en Suijkerbuijk (1983).

Het model van Choi en Kim (2012) bestaat uit een flinke verzameling van mo- gelijke antecedenten, die allemaal rechtstreeks invloed hebben op vertrouwen; de eerste zes antecedenten zijn aan de overheid gerelateerd, de laatste drie hebben betrekking op de context. In feite is dit model net zoiets als mijn nog te bespreken basismodel uit hoofdstuk 5, met grotendeels vergelijkbare antecedenten (zij het soms anders benoemd). Het model van Choi en Kim laat ik daarom verder buiten beschouwing.

Figuur 3.6: Model ontleend aan Choi en Kim (2012)