• No results found

Vertrouwen heeft een meerzijdig karakter. Het omvat cognitieve, emotionele en gedragsmatige dimensies (Lewis & Weigert, 1985b).

Vertrouwen is in de eerste plaats gebaseerd op een cognitief proces dat onder- scheid maakt tussen personen en instituties die betrouwbaar, onbetrouwbaar, en onbekend zijn. We kiezen wie we willen vertrouwen in welke opzichten en onder welke omstandigheden, en we baseren de keus op wat we als “goede redenen” be- schouwen voor het bewijs van betrouwbaarheid. Bekendheid is een randvoorwaarde voor zowel vertrouwen als wantrouwen. Bij volledige bekendheid is er geen ver- trouwen nodig (want dan heb je zekerheid), bij totale afwezigheid van kennis kan er geen vertrouwen zijn (want dan is het een totale gok) (Lewis & Weigert, 1985b).

Het cognitieve element in vertrouwen wordt gekenmerkt door een cognitieve “sprong” voorbij de verwachtingen die verstand en ervaring alleen rechtvaardigen (zie voor de “leap of faith” ook Möllering, 2006). Iedereen vertrouwt met de aan- name dat anderen ook vertrouwen. Deze cognitieve houding is aanwezig bij alle

Vertrouwen

vormen van vertrouwen, maar met veel verschillen tussen de verschillende vormen van vertrouwen (Lewis & Weigert, 1985b).

Vertrouwen is ook gebaseerd op een emotionele component die complementair is aan de cognitieve. Vertrouwen creëert een sociale situatie waarin intense emo- tionele investeringen kunnen worden gedaan; bij beschaamd vertrouwen treedt een sterke emotionele reactie op. Een vertrouwensbreuk legt daarom de bijl aan de basis van de relatie als geheel. Bij publiek vertrouwen is er sprake van emotio- nele verontwaardiging. Het is dan het misbruik van vertrouwen, veeleer dan het illegale karakter van de individuele acties, dat emotionele toorn opwekt (Lewis & Weigert, 1985b).

McAllister (1995) heeft, op basis van het onderscheid dat Lewis en Weigert maken tussen een cognitieve en een emotionele dimensie van vertrouwen, onder- zoek gedaan in de context van organisaties. Hij kwam daarbij tot de conclusie dat er inderdaad een onderscheid gemaakt kan worden tussen cognitief vertrouwen en affectief vertrouwen (vertrouwen op basis van genegenheid). Het niveau van het cognitief vertrouwen was hoger dan dat van het affectief vertrouwen, wat vol- gens McAllister komt doordat cognitief vertrouwen voorafgaat aan affectief ver- trouwen. Het kost tijd om iemand voldoende te leren kennen om genegenheid te ontwikkelen. Hoewel de beide vormen van vertrouwen een oorzakelijk verband met elkaar kunnen hebben, functioneren ze ieder op een unieke manier en hebben ze ieder andere verbanden met antecedenten en gevolgen (McAllister, 1995). Omdat emoties in onderzoek naar vertrouwen in de overheid nauwelijks aan bod komen (zie hoofdstuk 3), is er alle aanleiding om daar in het empirische deel van mijn onderzoek (deel 3) aandacht aan te besteden.

Het derde element van Lewis en Weigert is de gedragsmatige handeling. Dit is het ondernemen van een riskante actie op grond van de stellige verwachting dat alle personen die betrokken zijn bij de actie competent en getrouw zullen handelen. Het tonen van gedrag dat vertrouwen impliceert draagt bij aan de cognitieve en emotionele basis van vertrouwen.

In modellen van vertrouwen is gedrag of gedragsintentie dan ook vaak een van de componenten (bijvoorbeeld bij Mayer et al. (1995), McKnight & Chervany (2001), Dietz & Den Hartog (2006), Choi & Kim (2012)). Daarbij gaat het dan om de intentie om te handelen of om de handeling zelf. Of de eigenlijke handeling, het gedrag, deel moet uitmaken van het model is in de literatuur evenwel een punt van dis- cussie (Dietz & Den Hartog, 2006). Een reden om gedrag wel in vertrouwensmo- dellen op te nemen, is dat pas uit het gedrag blijkt of iemand ook daadwerkelijk bereid is risico te lopen en niet slechts de intentie heeft. Zie ook Mayer et al.(1995) en Schoorman et al. (2015). In mijn onderzoek bestaat de gedragscomponent uit het geven van een beoordeling van het object van vertrouwen in een enquête. Enig risico is daaraan echter niet verbonden.

Hoofdstuk 2

Context

Bij ieder onderzoek naar vertrouwen is de context waarin het vertrouwen getoond wordt essentieel (Abts, 2006; Alarcón García & Ayala Gaytán, 2013; Dietz, 2011; Hamm et al., 2016; PytlikZillig et al., 2016; Rousseau et al., 1998; Schoorman et al., 2007; Van de Walle, 2004, 2006). Het belang van de context als het om vertrouwen gaat, is een van de belangrijkste aanleidingen tot mijn onderzoek. Antecedenten die in veel onderzochte contexten relevant zijn, hoeven dat niet per se ook in ver- band met vertrouwen in de lokale overheid te zijn. Het feit dat er naar vertrouwen in de publieke sector weinig onderzoek is gedaan (Raaphorst & Van de Walle, 2018), betekent dat ook de toepasselijkheid van bestaande vertrouwensmodellen in die context niet of nauwelijks is onderzocht, en dat geldt in het bijzonder voor over- heidsorganisaties als gemeenten (Grimmelikhuijsen & Knies, 2017). Met mijn onderzoek wil ik in deze lacune voorzien.

De context komt in mijn onderzoek op twee verschillende manieren aan de orde:

- De modellen en hypotheses die ik toets zijn toegesneden op vertrouwen in de lokale overheid. De te onderzoeken antecedenten heb ik geoperationaliseerd specifiek voor vertrouwen in gemeenten.

- Daarnaast komt het belang van context naar voren door de modellen te toetsen met data uit zes verschillende gemeenten. Iedere gemeente heeft een ander bestuur en kent andere lokale omstandigheden. De invloed van de bestuurlijke en ambtelijke context kan blijken door de bevindingen voor de afzonderlijke gemeenten met elkaar te vergelijken. De gecombineerde data gebruik ik om modellen voor gemeenten in het algemeen, dus als institutie los van de plaat- selijke context, te toetsen.

Kenmerkend voor de vertrouwensrelatie in de context van de lokale overheid is, dat het niet gaat om interpersoonlijk vertrouwen maar om het vertrouwen dat een persoon heeft in een bepaalde institutie, namelijk de gemeente. Als de gemeente het object van vertrouwen is, brengt dat de vraag met zich mee: wat verstaan bur- gers onder “de gemeente”?

In de termen van Suijkerbuijk (1983), die onderzoek deed naar politiek ver- trouwen, is de overheid een samengesteld object waarvan de deelobjecten zelf weer collectiva zijn. Op lokaal niveau: gemeenteraad, college van B&W, en ambtelijke organisatie. Daardoor is het onduidelijk welk deelobject de respondent op het oog heeft bij de beantwoording. Toch is het mogelijk om met een enkele vraag het vertrouwen te meten: het gaat om een basishouding ten opzichte van de gemeente (de mensen die de gemeente besturen). Deze basishouding noemt Suijkerbuijk als

Vertrouwen

het om de landelijke overheid gaat politiek vertrouwen, en ik in de context van mijn onderzoek vertrouwen in de lokale overheid. Het vertrouwen is in dit verband een generalisatie. De basishouding kan door een ruim geformuleerde prikkel opge- roepen worden (Suijkerbuijk, 1983).

Vertrouwen, betrouwbaarheid, en vertrouwensgeneigdheid: het