• No results found

De analyses op de drie bestanden hebben laten zien welke van de gemeten ante- cedenten een relatie met vertrouwen hebben, en welke van die antecedenten in regressieanalyses het meest bijdragen aan het verklaren van variantie in ver- trouwen. Dat heeft, in combinatie met bevindingen in de literatuur, geleid tot een selectie van antecedenten die ik in mijn basismodel kan onderbrengen, maar daarmee is er nog geen duidelijkheid over hoe de antecedenten zich onderling tot elkaar verhouden. De antecedenten correleren onderling, soms zelfs sterk, maar of dit betekent dat zij gedeeltelijk eenzelfde (hoger orde) concept vertegenwoor- digen of dat sommige antecedenten antecedent van andere antecedenten zijn, is niet op voorhand duidelijk. Recent onderzoek van PytlikZillig et al. (2016) naar de dimensionaliteit van vertrouwensconstructen leidt tot meer inzicht in deze kwestie.

PytlikZillig et al. (2016) constateren dat vertrouwen veel facetten heeft en mul- tidimensionaal is. Er bestaan echter belangrijke hiaten in de kennis over de ver- houding tussen de constructen (in mijn onderzoek de antecedenten). Hun onderzoek richt zich op de dimensionaliteit van vertrouwensconstructen in vier verschillende institutionele contexten. Eén van die contexten is de lokale overheid. Een belangrijke constatering van PytlikZillig en haar collega’s is, dat er vanuit een theoretisch perspectief vele conceptueel te onderscheiden vertrouwensrelevante concepten kunnen zijn, maar dat tegelijkertijd, vanuit het perspectief van me- tingen, het zo kan zijn dat sommige conceptueel verschillende constructen statis- tisch of praktisch niet van elkaar te onderscheiden zijn.

In empirische onderzoeken is verder veelal maar een beperkt aantal con- structen opgenomen. Je kunt niet de dimensionaliteit van constructen kennen die je niet hebt gemeten. Daarom hebben PytlikZillig et al. (2016) zoveel mogelijk in de literatuur onderkende vertrouwensconstructen geïnventariseerd en opgenomen in een aantal modellen. Ieder van die modellen gaf de constructen op een andere manier weer: van een groot aantal afzonderlijke constructen, via een steeds kleiner aantal samengeklonterde constructen, tot een model met slechts twee constructen (vertrouwensgeneigdheid en institutioneel vertrouwen). Zie Tabel 5.5, overge- nomen uit PytlikZillig et al. (2016):

PytlikZillig et al (2016) toetsten de passendheid van de modellen met bevesti- gende factoranalyses in vier verschillende onderzoeken, ieder in een andere insti- tutionele context, waaronder de lokale overheid. De onderzochte constructen komen overeen met veel antecedenten in mijn onderzoek, en betreffen ook het vertrouwen zelf (direct/unspecified trust en loyal trust).

Hoofdstuk 5

- Het vele factorenmodel (de eerste kolom in Tabel 5.5) paste in alle gevallen het best bij de data. Post hoc modellen lieten zien dat het toevoegen van hogere orde factoren leidde tot betere passendheid dan het samenvoegen van factoren. Dit betekent dat de afzonderlijke constructen voor verschillende groepen respon- denten in verschillende contexten van elkaar onderscheidbaar zijn. De items die de verschillende vertrouwensconstructen vertegenwoordigden zijn dus niet equivalent. Respondenten maken onderscheid tussen items die soortgelijke maar niet identieke constructen meten (bijvoorbeeld gedeelde waarden en eer-

lijkheid, beide onderdeel van de integriteit uit het model van Mayer et al., 1995).

- Een probleem bij het onderzoeken van één instituut op één moment is, dat als de respondenten hetzelfde denken over het relatieve belang van twee dimensies (bijvoorbeeld zorg en competentie) maar alleen verschillen in hoe hoog ze de institutie op beide dimensies beoordelen, de factoranalyse geen onderscheid kan maken tussen beide dimensies. Stel dat twee dimensies even belangrijk zijn; dan krijgen ze dezelfde score. Bij de ene respondent bijvoorbeeld beide dimensies een hoge, bij de andere beide een lage. Maar in de factoranalyse vallen de dimensies dan samen.

- Hoewel ongespecificeerd vertrouwen alleen in onderzoeken 1 tot en met 3 werd gemeten, was in alle drie de onderzoeken care (welwillendheid, responsiviteit) het construct dat het meest verband hield met ongespecificeerd vertrouwen. Deze bevinding spoort met mijn eigen resultaten, die een belangrijke rol voor responsiviteit/welwillendheid laten zien in relatie tot vertrouwen in de lokale overheid.

De benadering van PytlikZillig et al. (2016) en die van mij is wezenlijk verschillend, maar de resultaten van het ene onderzoek zijn relevant voor het andere.

PytlikZillig en collega’s keken naar de constructen die, volgens de literatuur over vertrouwen, verschillende dimensies vormen van vertrouwen of betrouw- baarheid. Vervolgens hebben ze gekeken of dit inderdaad van elkaar te onder- scheiden constructen zijn, op basis van bevestigende factoranalyses op onderzoeksgegevens uit vier verschillende contexten. Door de constructen op verschillende manieren met elkaar te combineren tot kleinere aantallen con- structen maakten de auteurs een zevental modellen, en keken ze voor de vier contexten welke modellen het best bij de data passen. Overigens is hier de opmer- king in een andere publicatie waar één van de auteurs (Hamm) aan meewerkte wel relevant: Hamm et al. (2016) stellen dat veel van de kernwoorden uit de diverse conceptualisaties van vertrouwen beter kunnen worden beschouwd als antece- dent. Dat is ook de benadering die ik voor mijn onderzoek kies:

Analyses en resultaten exploratie

Tabel 5.5: Vertrouwensconstructen in de onderzoeken van PytlikZillig et al. (2016).

(uit: PytlikZillig et al., 2016)

Mijn benadering begint eveneens bij de literatuur. De verschillende constructen die in de literatuur in verband worden gebracht met vertrouwen zijn bij mij de potentiële antecedenten die tot vertrouwen leiden. Voor zover ik over meetgegevens voor die antecedenten beschik, heb ik gekeken of deze antecedenten inderdaad een relatie hebben met vertrouwen. Verder heb ik met exploratieve factoranalyses onder meer gekeken of het aantal antecedenten te verminderen is door clustering tot een beperkter aantal. Daarna heb ik met regressieanalyses onderzocht welke antecedenten vertrouwen het best voorspellen. Mijn volgende stap is het constru- eren van een basismodel, op basis van de literatuur en indachtig de empirische bevindingen. Daarbij kunnen de conclusies van PytlikZillig en collega’s goede diensten bewijzen.