• No results found

De gemeente is een institutie en onderzoek naar vertrouwen in de lokale overheid zou je dan ook onderzoek naar institutioneel vertrouwen kunnen noemen. Dat begrip wordt echter op verschillende manieren gebruikt.

Bij institutioneel vertrouwen kan het om drie verschillende dingen gaan: om het vertrouwen in instituties, bijvoorbeeld overheidsinstellingen, of om vertrouwen dat zijn basis (deels) vindt in het bestaan van instituties (zoals bijvoorbeeld politie

Hoofdstuk 2

en justitie, die het nakomen van regels afdwingen), of om geïnstitutionaliseerd vertrouwen (het vertrouwen in anderen dat als norm bestaat in een sociaal systeem en waarop mensen vertrouwen) (Möllering, voorwoord in Shockley, Neal, Pytlik- Zillig en Bornstein, 2016, p. v-vi).

In de eerste betekenis is de institutie zelf het object van vertrouwen: het handelt om vertrouwen in de sociale, culturele, economische en politieke instituties van een maatschappij. Soms wordt een bepaald soort institutie in het bijzonder naar voren gehaald en richt de aandacht zich op vertrouwen in de overheid of op politiek vertrouwen (Dekker, 2006). Mijn onderzoek naar vertrouwen in de lokale overheid is in die zin een onderzoek naar institutioneel vertrouwen.

Institutioneel of politiek vertrouwen in de eerste betekenis is (veel) complexer dan interpersoonlijk vertrouwen. De vertrouwde is geen individueel persoon maar een entiteit of een (grote) groep mensen. Het vertrouwensniveau hangt af van de specifieke entiteit die wordt onderzocht. De hoeveelheid kennis die nodig is voor een juist oordeel neemt exponentieel toe met de omvang van de institutie en die kennis ontbreekt bij overheidsinstituties veelal. Een ander verschil met interper- soonlijk vertrouwen is, dat de focus verschuift van eigenbelang naar collectief belang. Geschonden vertrouwen schaadt niet zozeer de vertrouwende zelf als wel de gemeenschap (Theiss-Morse, Barton & Wagner, 2015).

In de tweede en derde betekenis speelt institutioneel vertrouwen een rol in vertrouwensrelaties als een van de factoren die het vertrouwen al dan niet bevor- deren: het maakt dan deel uit van het vertrouwensmodel en is één van de antece- denten van vertrouwen. Een voor dit onderzoek relevant model waarvan institutioneel vertrouwen deel uitmaakt, en dat ik hieronder uitgebreid bespreek, is dat van McKnight en Chervany (2001). Zie ook McKnight, Cummings en Cher- vany (1998) en McKnight en Chervany (2006).

Een combinatie is ook denkbaar: vertrouwen in een bepaalde institutie dat mede berust op vertrouwen in instituties in het algemeen of geïnstitutionaliseerd vertrouwen.

Institutioneel vertrouwen als vertrouwen in instituties

Net als bij het algemene vertrouwen bestaan ook voor het vertrouwen in instituties talloze definities. Smith (2010) heeft er een aantal op een rij gezet. Hij stelt op basis daarvan vast dat de standaarddefinitie van institutioneel vertrouwen die is waarin de vertrouwende vertrouwen heeft in de regels, rollen en normen van een institutie los van de mensen die die rollen vervullen. De definities uit zijn overzicht accen- tueren een sleutelcomponent van institutioneel vertrouwen: het wordt in het al- gemeen beschouwd als vertrouwen gebaseerd op onpersoonlijke institutionele

Vertrouwen

mechanismes in plaats van op mensen. Een alternatieve conceptie die Smith on- derkent is die van Offe (1999) en Braithwaite (1998), waarin vertrouwen gebaseerd is op de waarden van een institutie in plaats van op de regels, normen en rollen. Waarden scheppen verwachtingen waardoor bepaalde indicaties van vertrouwen meer in het oog springen. Daarover meer in het volgende hoofdstuk.

Levi (1998) is van mening dat je niet kunt spreken van vertrouwen van burgers in een institutie of overheid. Volgens haar verkondigen burgers als zij zeggen een institutie of de overheid te vertrouwen de overtuiging dat, door de bank genomen, de vertegenwoordigers van die institutie of overheid betrouwbaar zullen blijken te zijn. Institutionele betrouwbaarheid impliceert dat er procedures zijn voor het selecteren en kaderen van de vertegenwoordigers van instituties, zodanig dat ze competent en geloofwaardig zijn en naar verwachting handelen in het belang van degenen die gevraagd worden de institutie te vertrouwen.

Waar Smith (2010) stelt dat burgers als zij instituties vertrouwen, vertrouwen hebben in de regels, normen en rollen van de institutie, zegt Levi (1998) dat zij vertrouwen hebben in de vertegenwoordigers van de institutie (omdat die volgens bepaalde procedures zijn aangesteld). Praktisch gesproken komt dit evenwel op hetzelfde neer, omdat interactie met instituties altijd plaatsvindt via de vertegen- woordigers ervan, zelfs als je die niet in persoon ontmoet.

Institutioneel vertrouwen als antecedent

McKnight en Chervany (2001) constateren dat vertrouwen niet unitair is maar een multiplex van concepten. Ze onderzochten vijfenzestig artikelen met definities van vertrouwen uit verschillende disciplines. De definities konden worden geca- tegoriseerd naar kenmerken van de vertrouwde, in vier belangrijke categorieën: welwillendheid, integriteit, competentie, en voorspelbaarheid. De auteurs maakten ook een indeling naar conceptueel type: houding (attitude), intentie, geloof/ver- wachting, gedrag, dispositie, institutioneel/structureel. Op basis van beide inde- lingen en een conceptuele analyse uit McKnight et al. (1998) maakten de auteurs een interdisciplinair model van conceptuele vertrouwenstypes (Figuur 2.2).

Vertrouwensgerelateerd gedrag (Trust Related Behavior) impliceert acceptatie

van risico. Dit is vergelijkbaar met het risiconemen uit het model van Mayer et al. (1995). Voorbeelden van vertrouwensgerelateerd gedrag: samenwerken, informatie delen, informele overeenstemming bereiken, beheersmaatregelen reduceren, zich laten beïnvloeden.

Vertrouwensintenties (Trusting Intentions) houden in dat iemand bereid is af-

hankelijk te zijn van een andere partij. Dit is het vertrouwen in het model van Mayer et al. (1995).

Hoofdstuk 2

Figuur 2.2: Interdisciplinair model van vertrouwensconstructen van McKnight en Cher-

vany (2001)

(Uit: McKnight en Chervany, 2001, p. 33)

Vertrouwensovertuigingen (Trusting Beliefs) zijn cognitieve percepties van de at-

tributen of kenmerken van de vertrouwde. Het gaat hier om de drie betrouwbaar- heidsdimensies van Mayer et al. (1995), aangevuld met voorspelbaarheid.

Bij de bovenstaande constructen gaat het om interpersoonlijk vertrouwen. Het object van vertrouwen kan ook situaties en structuren betreffen in plaats van mensen (nog steeds volgens McKnight en Chervany (2001)):

Institutie-gebaseerd vertrouwen is een construct dat voortkomt uit de sociolo-

gische traditie die stelt dat mensen op anderen bouwen door structuren, situaties of rollen die zekerheid verschaffen dat dingen goed zullen gaan. Institutioneel vertrouwen heeft, volgens McKnight en Chervany (2001) betrekking op overtui- gingen over beschermende structuren, niet over de mensen die daarin betrokken zijn (dus dezelfde opvatting als die van Smith (2010)). Maar institutie-gebaseerd vertrouwen beïnvloedt interpersoonlijk vertrouwen door de vertrouwende zich meer gerust te laten voelen over het vertrouwen in die bepaalde situatie.

Vertrouwensdispositie (Disposition to Trust): vergelijkbaar met de Propensity to

Trust ofwel de vertrouwensgeneigdheid van Mayer et al. (1995). Vertrouwensdispo- sitie verschilt van vertrouwensintenties in de zin dat het betrekking heeft op anderen in het algemeen in plaats van een specifiek iemand. Mensen ontwikkelen de dispositie tot vertrouwen als ze opgroeien, maar de dispositie verandert door erva- ringen later in het leven. Het is een gegeneraliseerde reactie op levenservaring.