• No results found

3. Methodologie, onderzoeks- en interpretatiekader en theoretische overwegingen

4.2 Het verhaal als autobiografie

Hij die bestaan heeft, kan voortaan niet meer niet geweest zijn: dit geheimzinnige en ten diepste duistere feit van het ‘geweest’ zijn, is zijn reisbiljet voor de eeuwigheid.

(Paul Ricoeur)

Zoals we hebben gezien, staat in kwalitatieve onderzoeksmethoden de subjectieve betekenisgeving door de onderzochte(n) centraal. Daarom gaan we nader in op de theoretische uitgangspunten die het biografisch perspectief en de biografische methode kenmerken.159 Dresden160 ziet de autobiografie als een bijzondere vorm van biografie en definieert de laatste als ‘het verhaal van een mensenleven’. De biografie is slechts mogelijk als verhaal en daarmee is ook de theoretische vraag-stelling gedefinieerd. Hij ziet de autobiografie als een ‘merkwaardige tussenvorm’ van geschiedschrijving, waarin de auteur enerzijds gebonden is aan de historische werkelijkheid, aan de feiten zoals die zich hebben voorgedaan, maar anderzijds deze werkelijkheid in zich heeft, sterker nog deze werkelijkheid is. De auteur dient zich, evenals de historicus, aan de werkelijkheid te houden, waaraan hij niets veranderen kan. Evenals de historicus moet hij deze ordenen. Dresden wijst hierbij op de dubbele eis van ‘hebben’ en ‘zijn’. Het gaat niet alleen om de opsomming van feiten, maar ook om het ‘probleem’ van de wijze waarop geleefd is. ‘De biograaf dient zijn held ook enigermate te ‘zijn’.161

Allereerst maakt de biografische methode gebruik van narratieve data, de structuur daarvan is verhalend. Data moeten vooral gezien worden als de betekenisvolle gebeurtenissen voor de hoofdpersonen. Het verhaal is als dataverzameling een constructie van de verteller zelf, in retrospectief, waarbij de aard van de constructie wordt bepaald door het thema dat centraal staat. Biografische verhalen staan altijd in een ruimtelijke en temporele historische context. Het levensverhaal wordt door de socio-historische inbedding een levensgeschiedenis, de ‘life story’ is daardoor te onderscheiden van de ‘life history’. Dat is het contextualistische kenmerk van de biografische methode. Omdat mensen betekenis geven aan hun leven door de interactie met andere mensen en instituties is er ook sprake van een interactionistisch principe. Tenslotte zijn levensverhalen momentopnamen in ontwikkelingsproces-sen. Ze zijn niet af, maar onderdeel van een dynamisch proces. Lejeune definieert de autobiografie als volgt (in vertaling): ‘De autobiografie is een retrospectieve vertelling in proza die verteld wordt door een bestaande persoon over zijn/haar eigen bestaan, wanneer daarbij de nadruk ligt op zijn/haar persoonlijk leven, in het bijzonder op de geschiedenis van zijn/haar persoonlijkheid’.162 Daaruit is af te

159 Kelchtermans, De biografische methode, 133.

160 S. Dresden, Over de biografie, 33.

161 Ibid., 65.

leiden dat de autobiografie de vorm heeft van een proza-vertelling, de geschiedenis van het leven daarvan het onderwerp is, de verteller en de auteur identiek zijn, de verteller en hoofdpersoon identiek zijn en dat ten slotte het verhaal in retrospectief wordt verteld. Het was natuurlijk mogelijk geweest de autobiografie in de derde persoon te vertellen. Dat had methodologisch wellicht een wat minder complexe situatie geschapen, maar daarmee zou ernstig tekort zijn gedaan aan het authen-ticiteitskarakter van het verhaal en tevens onterecht afbreuk aan de persoonlijke betrokkenheid van de auteur. Tegelijkertijd zou een dergelijke keuze weer nieuwe verklaringen en rechtvaardiging behoeven. Ook in een verhaal dat in de derde persoon enkelvoud is geschreven, is sprake van een (verborgen) verteller in de eerste persoon.163 Dit zijn alle vooral formele overwegingen over formele kenmerken. Lejeune heeft echter onderkend dat de autobiografie niet door formele kenmerken wordt gedefinieerd, maar ten principale door de bedoelingen van de schrijver en het uitgangspunt dat ook de lezer die bedoelingen als gegeven accepteert: dat is de code.164 De lezer sluit als het ware een pact met de schrijver, of anders gezegd: de auteur stelt zijn lezer een leesverdrag voor: ‘le pacte autobiographique’. De vraag of er een controleerbare overeenkomst bestaat tussen het geschrevene en de werkelijk-heid waarover geschreven wordt, is in een autobiografie van minder belang dan in wetenschappelijke of journalistieke teksten. Anders gezegd: de waarde van de autobiografie neemt niet af of toe met de mate van referentiële overeenkomsten. Zoals Schipper terecht opmerkt is het moeilijk achterhaalbaar in welke mate een auteur de waarheid schrijft over zijn eigen leven. Maar er bestaan wel objectieve maatstaven om vast te stellen hoe de schrijver wenst dat zijn tekst zal worden gelezen: als een relaas van fictie of een relaas van feiten.165 Die afspraken zijn echter tijdgebonden en afhankelijk van het doel van de autobiografie. Gegeven de definitie van Lejeune is het verhaal van deze studie niet in alle opzichten een autobiografie te noemen. Het hoofdonderwerp is immers niet primair de persoonlijkheidsontwikkeling van de hoofdpersoon, de genese van een persoonlijkheid. Het verhaal is ook geen getuigenis of belijdenis. Primair gaat het om de geschiedenis van de hoofdpersoon, gerelateerd aan de ontwikkelingen in het educatieve domein. Wel kan worden opgemerkt dat het professionele leven van de hoofdpersoon in hoge mate ook zijn persoonlijke leven bepaalde. Het wezenskenmerk van de autobiografie, dat van het pact tussen auteur en lezer, is echter ook voor het verhaal in deze studie onverminderd geldig. De auteur pretendeert dat het verhaal een relaas van feiten is. Met als bijzondere eigenschap dat alleen de auteur ons die kan vertellen. Naar beste weten als zodanig gepresenteerd, empirisch toetsbaar en verifieerbaar166, met inbegrip van alle voorbehouden die samenhangen met het fenomeen autobiografie en waarop hieronder verder wordt ingegaan. Het verhaalde leven is het werkelijke

163 M. Bal, Narratology. Introduction to the theory of narrative (Toronto/Buffalo/London 1997) 22.

164 Lejeune Le Pacte Autobiographique, 44.

165 M. Schipper, ‘Op zoek naar zichzelf? Autobiografische vormen van ik-vertelling’, in: Bzzletin 12, nr. 109, oktober 1983, 49-53, 49.

leven. Zoals Bruner stelt: ‘We seem to have no other way of describing ‘lived time’ save in the form of a narrative.’167 Hij beargumenteert zelfs dat het geleefde leven niet te scheiden is van het vertelde leven: ‘… or more bluntly, a life is not ‘how it was’ but how it is interpreted and reinterpreted, told and retold: Freuds psychic reality.’ Volgens Lejeune is de autobiografie een referentiële tekst, die verwijst naar een realiteit buiten de tekst en die daarom verifieerbaar is. De auteursintentie is een waarheidsgetrouw verhaal aan de lezer aan te bieden. Daarom is er geen sprake van memoires. Die zijn meer ongestructureerd en associatief van aard. De lezer heeft de intentie dat verhaal als zodanig te accepteren en te interpreteren. Anders gezegd: de autobiografie vooronderstelt zowel een manier van schrijven als een manier van lezen. De autobiografie is niet zozeer strikt wetenschappelijk te omschrijven, is ook niet te definiëren door de overeenkomst met een reëel bestaand persoon, maar ontstaat door de manier van lezen die zij veroorzaakt. De auteur zweert als het ware de waarheid te vertellen, de gehele waarheid en niets dan de waarheid binnen de grenzen van het mogelijke. Er zijn uiteraard deformaties en tekorten. Dat is wat Lejeune de ‘paradox van de autobiografie’ noemt: de exactheid is niet van kapitaal belang, het ‘referentiële’ is ingesloten (‘conclu et tenu’). Het resultaat behoeft niet gelijk te zijn aan de werkelijkheid. Wel is er sprake van gelijkenis en wel op twee niveaus: de exactheid van de informatie en de betrouwbaarheid van de betekenis van het totaal van het verhaal. De tijdsopvolging, de chronologie van het verhaal, is daarom ook meer dan louter een vertelprocedé, het is dienstig aan het doel van het verhaal: de zoektocht naar ‘events’ en transitiemomenten, de statusveranderingen in de levensloop.

De autobiografie is ook een levensverhaal en daarmee in de eerste plaats een con-structie168, een theorie ex post over het ‘zelf’, opgebouwd uit interpretaties van ervaringen uit het verleden en de eigen rol van de hoofdpersoon daarin. Giddens typeert de autobiografie als ‘a corrective intervention into the past’.169 Autobiografieën zijn, afhankelijk van het doel van de schrijver, wellicht de meest wezenlijke en pure vorm van een ‘life review’. Bruner170 wijst erop dat we het leven niet anders kunnen beschrijven dan als verhaal, alleen het verhaal vertegenwoordigt de geleefde en beleefde tijd. Alleen via het verhaal komen we bij het geleefde leven. In die zin is ‘het leven’ altijd een construct. De ‘self-narrative’, het autobiografisch verhaal, is dat dus ook. Het is een vorm van ‘life-making’. Verhalen ‘gebeuren’ niet, ze vormen de interpretatie van de ervaringen. Zonder die interpretatie is de autobiografie minder dan de som der gebeurtenissen. Bruner onderscheidt in het (autobiografisch) verhaal naast de gebeurtenissen in de tijd, het ‘sujet’, ook het thema: de transcendente laag die vertelt waar het verhaal werkelijk over gaat. In die laag komt ook de ‘agency’ tot uiting. Het is daarin dat de verteller zichzelf definieert. Het verhaal laat zich dan kennen als een duaal landschap (duality of landscape): het feitelijk geheel aan

167 J. Bruner, Life as a narrative, in: Social Research, 71, 3, (New York Fall 2004), 691.

168 Giele & Elder, Methods of Life Course Research, 197.

169 Giddens, Modernity and Self-Identity, 72.

gebeurtenissen en het innerlijk landschap. Het plot van het verhaal krijgt dan een betekenisgevende functie en geeft geen antwoord op de vraag: is het waar?

Levensverhalen hebben daarom vaak een therapeutisch doel, zo worden ze in de gezondheidszorg bijvoorbeeld gehanteerd. Ze leveren mensen meer begrip op over zichzelf en helpen hen met het leven ‘in het reine’ te komen of beter voorbereid te zijn op de toekomst. Het levensverhaal dat de autobiografie in deze studie ook is, heeft niet primair tot doel, althans niet binnen het kader van de studie, om tot dieper levensinzicht te komen dan wel tot dieper inzicht in de motieven van de hoofdpersoon. Het is in zijn feitelijke weergave van de chronologische gebeurtenis-sen niet zozeer onderwerp van psychologische interpretatie en instrument voor psychologische heling, als wel een casus en onderwerp van een ‘casestudie’. Een essentieel aspect van een case study is dat deze probeert om besluiten of een serie besluiten te belichten: waarom ze werden genomen, hoe ze werden uitgevoerd en met welk resultaat. Desondanks is de autobiografie in deze studie toch ook een verhaal, zij het hoofdzakelijk teruggebracht tot een relaas van feiten, van een leven. Het verhaal beoogt niet literair te zijn. Het beoogt vooral niet gestoeld te zijn op het bewustzijn van het ‘anders-zijn’, een kwaal waaraan veel autobiografen lijden.171

Maar het is ook geen chronologische opsomming. Het bestaat uit in proza vervatte historische feiten. Als zodanig heeft het ook een sterk reflectief karakter. Het re-trospectieve karakter van de autobiografie kan ook worden gezien als een ‘review’ en een vorm van heroverwegen van het verleden in het licht van het heden.172 De autobiograaf lijdt ook onder de professionele verdubbeling van het bewustzijn: hij ziet zichzelf zien naar zichzelf. In zekere zin is dat de narratieve variant van de ‘dubbele hermeneutiek’ in de sociologie.

Zoals gezegd, de autobiografie is niet geschreven als antwoord op de vraag: wie ben ik? Wel als antwoord op de vraag: wat heb ik gedaan, maar vooral: welke keuzes heb ik, of zijn voor mij, gemaakt? Die vraag staat dicht bij de vraag: waar sta ik voor of waar wil ik voor staan? Voor Taylor is de vraag ‘waar sta ik?’ een vorm van de vraag ‘ wie ben ik?’ Iemands identiteit wordt in zijn ogen vooral bepaald door de betrokkenheden en identificaties van het individu die het kader verschaffen om onderscheid te maken tussen wat goed en waardevol is, wat gedaan moet worden, wat ondersteund dan wel bestreden moet worden. Met andere woorden: “it is the horizon within which I am capable of taking a stand.’173 Vanuit deze invalshoek gezien verschaft de autobiografie wel inzicht in de identiteit van de hoofdpersoon. Giddens schrijft daarover: ‘A person’s identity is not to be found in behaviour, nor – important though this is – in the reactions of others, but in the capacity to keep a particular narrative going on.’174 In die zin gaat in het autobiografisch verhaal als

171 H. Röling, ‘Anders als mijn tijdgenootjes, anders dan gij allen? Kinderlijk zelfbewustzijn in ne-gentiende- en twintigste-eeuwse jeugdherinneringen uit Nederland en Vlaanderen’, in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 1, 4 (Amsterdam 2004), 126-145, 131.

172 Giele & Elder, Methods of Life Course Research, 104.

173 C. Taylor, Sources of the self. The making of the modern identity (Cambridge 1987), 27.

‘reflexive project’ ook de identiteit van de auteur schuil. Sociale wetenschappen richten zich immers ook op de interpreterende, kiezende en waarderende mens die zich als zodanig presenteert als de capabele mens. ‘ The author of the autobi-ography is enjoined both to go back as far as possible into early childhood and to set up lines of potential development to encompass the future. ‘ 175 Taylor geeft ook een meer morele betekenis aan het begrip ‘zelf’. Het ‘zelf’ van mensen geeft aan dat ze wezens zijn met de vereiste diepte en complexiteit om een identiteit te ontwikkelen die voorziet in het creëren van die kaders om keuzes te kunnen maken. Deze notie van het zelf, verbonden met de vormgeving van de identiteit als kader voor handelen, is voor Taylor een ‘crucial feauture of agency’. Hij staat daarmee dicht bij de opvattingen van Giddens. Bruner verbindt Giddens’ ‘agent’-begrip aan de ‘intention-driven actor’ in het autobiografisch verhaal (self-told narrative), daarmee krijgt het individu gestalte in de setting waarin hij moet opereren om zijn doelen te bereiken. Het verhaal waarin de ‘agent’ optreedt, speelt zich echter af in een ‘dubbel landschap’. Er is het landschap van de acties waardoor gebeurtenissen zich ontvouwen, maar daarnaast is er ook het landschap van het bewustzijn, de binnenwereld van de protagonist die actief is. Dat dubbele landschap is kenmerkend voor het verhaal dat de autobiografie vormt176.

Deze studie is niet bedoeld als zoektocht naar het zelf van de autobiograaf ook al geeft ze gezien het bovenstaande wel inzicht in zijn identiteit. Het zelf is per definitie een ‘zelf-definitie’ als antwoord op de vraag: ‘wie ben ik?’ Zoals Taylor zegt: ‘I define who I am by defining where I speak from, in the family tree, in social space, in the geography of social statuses and functions, in my intimate relations to the ones I love, and also crucially in the space of moral and spiritual orientation within which my most important defining relations are lived out.’177 Gezien de beperkte doelen van deze studie wordt die definitie in dit boek niet volledig gegeven.

In de autobiografie als levensverhaal ‘vertelt de verteller het verhaal van de verteller’. Er is sprake van een wisselwerking tussen actor, observator en chroniqueur. Het verhaal is zijn waarheid en als zodanig niet te toetsen aan de werkelijkheid. Het gaat niet om de realiteit maar om het beeld van de werkelijkheid.178 Het verhaal moet genomen worden zoals het verteld wordt: het is de werkelijkheid van de auteur en als zodanig onttrekt het zich aan toetsing.179 Het verhaal is een constructie op basis van de interpretatie achteraf van een reeks gebeurtenissen, vermengd met waarden, toekomstplannen en eigenschappen, die de verteller aan zichzelf toekent. Het in deze studie gepresenteerde verhaal is een van de vele verhalen die verteld hadden kunnen worden. Immers elk perspectief, elke functie levert een eigen en ander verhaal op. Het verhaal in deze studie heeft zijn vorm en inhoud gekregen op grond van het

175 Ibid., 72.

176 Bruner, Life as a narrative, 698.

177 Taylor, Sources of the self, 35.

178 Lejeune, Le Pacte Autobiographique, 36.

beoogde doel: inzicht te geven in de wijze waarop individu en overheid(sbeleid) zich tot elkaar verhouden. In die zin is het ook de resultante van selectie. Het is niet het ‘volledige leven’ en ook geen poging tot volledigheid. De verhaalde feiten ontlenen hun belang aan de mate waarin ze bijdragen aan het inzicht in de gebeurtenissen die keuzeprocessen hebben beïnvloed en de mate waarin dat het geval is geweest, de vraagstelling van deze studie.

De inhoud van het verhaal, de verdeling van de feitenverzameling over de virtuele tijdbalk, is mede bepaald door mechanismen die bekend zijn uit de literatuur over het autobiografisch geheugen. Het autobiografisch geheugen slaat herinneringen op als geïnterpreteerde feiten in de vorm van een consistent verhaal of schema (cognitieve structuren). Deze schema’s zorgen voor de consistentie tussen iemands geleefde leven en het verhaal. Met andere woorden: autobiografisch materiaal wordt door middel van de schema’s conceptueel georganiseerd en opgeslagen in het geheugen. Daardoor kunnen we grote hoeveelheden ervaringen een plek geven en verwerken tot autobiografie.180 Het autobiografisch geheugen staat in de context van iemands persoonlijk levensverhaal, het ‘zelf’ speelt daarbij een belangrijke rol. Het autobiografisch geheugen staat ook in functie van het ‘zelf’: de zelfcontinuïteit en de eigen identiteit. Herinneringen geven antwoorden op existentiële vragen: wie ben ik, waarin ben ik veranderd? Het autobiografisch geheugen kent een eigen systeem gebaseerd op twee componenten. De eerste wordt gevormd door het autobiografisch kennisbestand dat gelaagd is: van globaal tot specifiek. De tweede bestaat uit de kennis over het ‘zelf’. Die is meer conceptueel en abstract: wie ben ik, wat zijn mijn waarden? Ten slotte zijn er ook nog de zintuiglijke details die worden opgeslagen: de zogenaamde ‘episodische opslag’. Deze drie vormen de grondstoffen van de autobiografische herinnering. Het uitvoerende zelf, als mentale structuur, echter organiseert de componenten, maakt keuzes en regisseert en construeert de ervaringen. Daarbij worden fouten gemaakt, vaak onbewust. De herinnering is dus geen waarachtige weergave van de verleden werkelijkheid.181 Als men kijkt naar de verdeling van gebeurtenissen als een functie van tijd dan zijn de recente gebeurtenis-sen oververtegenwoordigd: het recency-effect.182 Daarnaast speelt het zogenaamde primacy-effect: nieuwe ervaringen worden beter onthouden dan overeenkomstige gebeurtenissen in een latere fase. Ten slotte ziet het individu bij het ouder worden de gebeurtenissen vooral in termen van eigenschappen van hem- of haarzelf en steeds minder als gevolgen van externe situaties (‘attributional shift’). Al deze ef-fecten gelden ook in meerdere of mindere mate voor de autobiografie in deze studie.

180 Kelchtermans, De professionele ontwikkeling, 117.

181 Ibid., 91.

4.3 Levensloopstudies

Zodra een onderzoek plaatsvindt vanuit een biografisch perspectief, wat het geval is bij deze studie, maken we gebruik van de biografische methode. Het principe van het biografisch perspectief is de veronderstelling dat het denken en handelen van mensen wordt beïnvloed door hun levensloop en door bepaalde gebeurtenissen, die we in dat geval ook kunnen typeren als ‘kritische incidenten’. De biografische (onderzoeks)methode gebruikt technieken waarbij voor de dataverzameling wordt uitgegaan van de levenservaringen van individuen.183 Die levenservaringen vinden we terug in de levensloop van de te onderzoeken personen. Het begrip levensloop wordt in verschillende wetenschappelijke disciplines gebruikt. In het algemeen wordt daar onder verstaan een leeftijdgebonden ontwikkelingspad of -traject dat wordt gekenmerkt door een opeenvolging van statusovergangen. Giele en Elder definiëren als volgt: ‘Life course refers to a sequence of socially defined events