• No results found

3. Methodologie, onderzoeks- en interpretatiekader en theoretische overwegingen

2.3 Bert: ‘Zoeken naar thermiek en meebewegen.’

Bert komt uit een gezin met zeven kinderen. Hij was de jongste en werd geboren in 1947. Zijn oudste broer was 18 jaar ouder. Zijn vader was timmerman, zijn moeder huisvrouw. Hij groeide op in de Rivierenwijk in Utrecht. Het gezin was Nederlands Hervormd. Bert heeft zich kerkelijk uit laten schrijven toen hij ongeveer 18 jaar oud was.

Tot zijn tiende jaar was hij een kasplantje, zoals hij zelf zegt. Hij was vaak ziek en lag veel op bed. Omdat hij zo kwetsbaar was, werd hij erg beschermd. Vriendjes had hij niet en hij was mede daardoor nogal eenzaam. Men had weinig verwachtingen van hem. Hij lag op bed en tekende. Lezen deed hij nauwelijks. In de eerste klas van de lagere school bleef hij door ziekte zitten. Voor zover hij stimulansen kreeg, waren die afkomstig van zijn moeder. Niet van zijn vader, broers of zusters. Zijn vader hechtte zeer veel waarde aan vast werk. Zelf had hij, evenals zijn eigen vader, jarenlang bij Werkspoor gewerkt. De drie broers van Bert kregen allen een baan bij de PTT, nadat ze de ambachtsschool hadden doorlopen. Zijn zusters trouwden na de huishoudschool te hebben afgemaakt.

Hij was zich al jong bewust van de sociale stratificatie in zijn buurt. De straat waar hij woonde, bestond – vanuit zijn perspectief – uit drie gedeelten met elk een eigen sociaal milieu. Vóór in de straat woonden de a-socialen en aan de overkant van de straat de ‘rijken’. Die beschikten over een zolder. Bert behoorde tot de ‘normalen’. Het gezin kende geen armoede, moeder wist altijd op wonderbaarlijke wijze de eindjes aan elkaar te knopen.

Bert heeft geen kleuterschool bezocht. Aan het eind van de lagere school was er sprake van voorselectie voor het vervolgonderwijs. Wie bij het hoofd in de klas zat, zat goed. Die ging naar de hbs. Bert behoorde tot de groep leerlingen voor wie de mulo het hoogst haalbare was. Als hij fysiek sterker zou zijn geweest, was hij ongetwijfeld naar de ambachtsschool gegaan en timmerman geworden. Op de mulo was hij een onopvallende leerling. De directeur van de school had een zeker charisma en had aandacht voor de leerlingen. Overigens heeft Bert geen bijzondere herinneringen aan de school, de leraren of het onderwijs. Een sleutelfiguur in zijn bestaan was een medeleerling die gitaar kon spelen. Bert zong op klassenavonden, begeleid door de gitarist. Later maakte hij zelf liedjes. Hij ging aan sport doen en werd lid van een handbalvereniging. De laatste twee jaar van de mulo bloeide hij op. Hij ontdekte zijn talenten, wilde en kon zich bewijzen. ‘Bewijzen’ zou een constante in zijn leven worden. In deze periode ging hij ook uit eigen beweging naar de kerk.

Bert heeft geen idee op grond waarvan hij op de kweekschool terecht is gekomen. Hij herinnert zich niet welke keuzeprocessen daaraan vooraf zijn gegaan. Hij zat er op een gegeven moment en werd onmiddellijk geaccepteerd. Hij kon handballen en omdat het schoolteam altijd een prominente rol tijdens het plaatselijke kerst-zaalhandbaltoernooi speelde, kon hij zich daarmee profileren.

Bert voelde zich vrij op de kweekschool. De sfeer op school en het klimaat in de eerste jaren zijn hem bijgebleven, dat geldt niet voor het onderwijs of de leerstof. Hij ervoer geen sociale schok, hij voelde zich meteen thuis. Vrijblijvend was zijn schooltijd niet, op de achtergrond speelde de uitspraak van zijn vader ‘als je niet leert dan ga je maar werken’ een dwingende rol.

Het tweede jaar op de kweekschool was in meerdere opzichten een sleuteljaar. De school verhuisde naar een nieuw gebouw. Er werd gevraagd wie wilde meedoen met een musical die zou worden opgevoerd ter gelegenheid van de opening van het nieuwe gebouw. Bert stak zijn vinger op. Zoals hij later analyseert: ik zocht de thermiek en vloog daarop mee. In dat jaar was hij vooral bezig met de musical. Hij schreef en speelde een prominente rol, ook te midden van oudere leerlingen. Later deed hij aan cabaret en gaf hij voorstellingen. In dat jaar ontdekte hij de bron van zijn handelen en zijn grote kwaliteit: het werken met en leiding geven aan mensen. Hij bleef in dat jaar echter wel zitten.

Hij ontmoette op de kweekschool ook zijn latere vrouw. Zij kwam rechtstreeks uit Curaçao en behoorde tot de sociale middenklasse. Haar vader had een vooraan-staande functie en haar zusters hadden allemaal een goede opleiding gevolgd. In dit milieu ervoer hij voor het eerst zijn sociale afkomst en de milieuverschillen tussen hen. Met de echtgenoot van een van de zussen, een tandarts, had Bert goede contacten. Deze man zou van invloed blijven op Bert.

Voor zijn intellectuele ontwikkeling betekende het onderwijs niet zoveel. Hij leerde vooral wat het is om jezelf te ontwikkelen en wat het betekent om succesvol te zijn. De school bood hem daarvoor een vruchtbare omgeving. Hij trof er mensen die betekenis voor hem hadden, niet zozeer als leraar, maar vooral als persoon. Mensen die verbinding zochten. Ook als beroepsopleiding was de betekenis van de school beperkt. Het lesgeven – het zogenaamde kweken – ging hem goed af. Hij had ervaring in het werken met groepen.

Niet op de kweekschool werd hij gegrepen door het onderwijs, maar pas toen hij op Curaçao voor de klas stond, op een school in een krottenwijk. De relatie met zijn vriendin was de directe aanleiding voor dit avontuur. Hij besloot daartoe in het laatste jaar van de kweekschool. Toen ging hij ook serieus aan de studie. Tot dat moment was hij met van alles bezig geweest. Op Curaçao werd het Bert duidelijk wat onderwijs voor mensen kan betekenen. Hij werd gegrepen door de sociale problematiek en de armoede. Hij leerde dat niet alleen het aanbrengen van cognitieve kennis van belang is. Veel belangrijker vond hij het om kinderen te leren

zich te verhouden tot hun omgeving: ze hun dromen te laten ontdekken en ze te laten uitzoeken waar ze in het leven voor willen gaan.

Vóór zijn vertrek naar Curaçao was Bert nauwelijks in het buitenland geweest. Achteraf gezien heeft hij op Curaçao voortdurend strijd moeten leveren. De sociale stratificatie op het eiland was even scherp als meedogenloos. Het onderscheid tus-sen blank en zwart was bepalend voor de sociale omgang. Bert verdiepte zich in de geschiedenis van het volk en de slavernij. Hij verbrak na enige tijd de contacten met een bepaalde groep blanken, vanwege hun discriminatoire wijze van doen. Hij was zich zeer bewust van zijn afkomst. Hij wilde zich bewijzen en voelde, als blanke, een vorm van schuld ten opzichte van de zwarte bevolking. Met de zwarten had hij veel contact. Hij leerde Papiamento spreken. Hem werd gevraagd om op kosten van de overheid in de Verenigde Staten te gaan studeren, maar hij besloot na drie jaar in Nederland sociologie te gaan studeren. Gedurende zijn verblijf op Curaçao werd zijn omgeving in toenemende mate van betekenis voor hem. Zijn drive lag niet meer in zijn verleden, maar in de toekomst. Hij had een nieuwe drijfveer gevonden. Het ging niet langer om het zoeken naar erkenning, naar compensatie van het verleden, maar om het bijdragen aan de toekomst van anderen. Hij was niet langer alleen met zichzelf bezig, maar wilde nieuwe ervaringen opdoen en nieuwe werelden ontdekken. Bert ontdekte dat processen veel belangrijker zijn dan inhouden en wilde weten hoe de dingen in elkaar staken. In Nederland zorgde zijn vrouw voor het inkomen en Bert studeerde fulltime sociologie. Hij studeerde fanatiek. Maar na driekwart jaar hield hij er mee op. Hij paste niet tussen zijn studiegenoten, die overwegend pas van school kwamen en die ‘linkser dan Marx’ wilden zijn. Bert wilde weer aan het werk. Hij werd leraar op een lts in Utrecht. Het was een school waar leerlingen terechtkwamen die op andere scholen niet meer gewenst waren, FC Utrecht-jeugd. Hij heeft daar vier jaar les gegeven en had er een fantastische tijd. Hij deed veel aan buitenschoolse activiteiten, kon goed opschieten met de leerlingen, gaf ze de aandacht die ze nodig hadden en herkende in hen zijn eigen jeugd. Hij organiseerde feestjes bij hem thuis en probeerde vooral als persoon betekenisvol te zijn. In 1975 werd zijn eerste dochter geboren.

In die periode werden de contacten met een oude vriend, die ook in het onderwijs werkzaam was, weer geïntensiveerd. Beiden besloten in 1976 pedagogiek te gaan studeren. Na vijf jaar studeerden ze af met een gemeenschappelijke scriptie over onderwijsorganisatie en onderwijsvernieuwing. Bert was toen 34 jaar oud. Deze studie heeft enorm veel voor Bert betekend. De combinatie van studie met werken was stimulerend, maar ook zwaar. Het feit dat hij dat samen met een studievriend kon doen, was mede bepalend voor de succesvolle afloop. Bert werkte in Den Haag en woonde en studeerde in Utrecht. In die periode werd ook zijn tweede dochter geboren.

In Den Haag was Bert werkzaam als onderwijsbegeleider bij een schoolbegeleidings-dienst in een interdisciplinair team van gemotiveerde idealisten. Hij geloofde heilig in onderwijsachterstandenbeleid, daarin mede gestimuleerd door zijn studie. Hij

wilde bijdragen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van mensen in achterstandsi-tuaties. Zijn drive zat niet meer in het compenseren van het verleden, maar in het verbeteren van de wereld en in het geven van een toekomst aan jonge mensen. Hij werkte onder andere in Transvaal en Valkenbos-Regentes en dacht de wereld te kunnen veranderen voor de kinderen uit die wijk. Hij overwon daar ook zijn ontzag voor autoriteit. Hij zocht de confrontatie met politici, verafschuwde macht maar respecteerde gezag. Hij probeerde leermiddelen te ontwikkelen om de kinderen inhoudelijk verder te brengen. Daarvoor was echter onvoldoende ruimte binnen de onderwijsbegeleidingsdienst. Daarom solliciteerde hij uiteindelijk in Utrecht bij het Schooladviescentrum.

Hier botsten zijn opvattingen over het omgaan met leerachterstanden met die van veel van zijn collega’s. Hij was gericht op de behoeften en de pragmatische ontwikke-ling van mensen, zij hadden overwegend een sterk politiek-ideologische motivatie. Zijn collega’s hadden hun eigen ‘winkel’, waren ideologisch vooral elitair links, wellicht omdat ze zelf vooral uit betere milieus afkomstig waren. Ze trokken hun eigen grenzen en waren diep overtuigd van hun maatschappelijk en politiek gelijk. Wie daar niet in wilde passen, had het moeilijk. Voor Bert, die afkomstig was uit een arbeidersmilieu, zich omhoog had moeten worstelen en in Den Haag gewend was aan samenwerking, betekende deze mentaliteit en deze omgeving een nieuwe leerschool. Tegelijkertijd was hij er heilig van overtuigd dat hij de samenleving kon veranderen. Die ambitie was in die jaren ook terug te vinden in het overheidsbeleid. Minister Van Kemenade inspireerde en raakte Bert. Deze man zou Bert in staat stellen zijn ideaal te verwerkelijken: iedereen, ongeacht achtergrond, te helpen zijn droom waar te maken. Bij veel van zijn collega’s miste hij het concreet en tastbaar maken van dat maatschappelijk ideaal. Voor hen was de samenleving en het werk meer een plaats om de eigen sterk ideologisch gemotiveerde opvattingen ’door te drukken’ in de werkelijkheid van het onderwijs.

Bert verwijt zichzelf achteraf wel dat hij, deels als overlevingsstrategie, mee ging in het politiek correcte beleid om met name allochtonen in verregaande mate te ontzien. Hij ging uiterst toegeeflijk om met deze bevolkingsgroep. Dat gold bij-voorbeeld voor het fenomeen ‘onderwijs in eigen taal’. Veel allochtone leerkrachten waren ongeschikt. Ze spraken bijvoorbeeld nauwelijks Nederlands, maar bleven om politieke redenen gehandhaafd. Toen hij eens voorstelde om hogere eisen te stellen aan deze mensen en ze eerst te scholen voordat ze voor de klas kwamen, kreeg hij de wethouder niet mee. Door nieuwe contacten ontstond het plan om landelijk onderwijsmateriaal te gaan ontwikkelen en daarmee praktische hulpmiddelen te bieden voor de integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving. Daaruit kwam het ‘Vier grote steden-project’ voort, waarin Bert projectleider werd. Hij creëerde daarmee binnen de adviesdienst zijn eigen ruimte. Het was voor hem een prachtige leerschool. Hij leerde hoe hij middelen kon verwerven bij de overheid en inzien dat daarbij inhoudelijke argumenten niet altijd van belang waren. Hij ervoer echter ook de beperkte veranderbaarheid van het systeem en de effectieve

opbrengsten van het project waren uiteindelijk gering. Die ervaringen leidden er toe dat hij meer inzicht wilde krijgen in het functioneren van de overheid en de manier waarop je je tot de overheid zou kunnen verhouden. Hij volgde een post-doctorale managementopleiding bij het SIOO.211 Hij las alles wat los en vast zat. Deze opleiding betekende voor hem een nieuw sleutelmoment. De opleiding ging namelijk over hemzelf. Hij leerde dat hij de kracht in zichzelf moest zoeken. Zijn docenten ervoer hij als zeer inspirerend. In die periode was zijn gezinssituatie heel moeilijk, vanwege ziekte van zijn vrouw. In 1988 kwam de vacature van directeur van het Schooladviescentrum beschikbaar. Bert solliciteerde daarop, zich realiserend wat dat betekende gezien de heersende cultuur en kreeg de baan. Hij ging weer ‘het podium op’, keek de zaal in en vertelde wat hij van plan was te gaan doen. Hij wilde de organisatie van buiten uit veranderen en vraagsturing als principe introduceren. Dat is uiteindelijk in samenwerking met de meeste collega’s ook gelukt.

Na tien jaar wilde hij wat anders, hij was ‘uitgeleerd’. Hij ging werken bij een advies-bureau als senior management consultant. Zijn grote klus was het opzetten van het hrm-beleid in het kader van het C2000 project, de ontwikkeling van een datacom-municatienetwerk voor de sector Openbare Orde en Veiligheid. Hij werkte samen met Amerikanen en werd geconfronteerd met de ict-wereld. Vervolgens kwam hij als verandermanager terecht bij een productie- en distributiebedrijf voor natuurlijke geneesmiddelen. Het was een familiebedrijf dat in financiële problemen verkeerde. Na enige tijd werd hem gevraagd of hij niet wilde blijven als algemeen directeur. Hij slaagde erin, uiteraard samen met het personeel, om er weer een gezond bedrijf van te maken. Ook dat paste in zijn missie.

De rode draad in zijn carrière is, zo analyseert hij achteraf, zijn vermogen om ‘thermiek’ te onderkennen en zich te laten meevoeren met de ‘flow’ waarbij hij probeerde intensiteit en richting te beïnvloeden. Dat gebeurde tot op zekere hoogte intuïtief. Zijn kracht zat daarbij in het omgaan met mensen en het kunnen analyseren en op gang brengen van veranderingsprocessen. Waar hij tegenstand ondervond of geen succes had, had hij de neiging om of in te grijpen of de zaak te laten voor wat het was en een andere richting te kiezen. Waar hij succes had, kon hij mensen en organisaties tot bloei brengen.

De invloed van overheidsbeleid op zijn persoonlijke ontwikkeling en emancipatie is zijns inziens uiterst beperkt geweest. Hij had baat bij de studiefinanciering tijdens zijn kweekschoolperiode, ook al was die in die tijd gering qua omvang. Zijn leven is bepaald geweest door toevalligheden in combinatie met zijn drive als hij door iets geraakt werd.

Die waarneming staat tot op zekere hoogte haaks op wat lang zijn politieke opvatting was: dat de overheid in staat was het lot van haar onderdanen positief te beïnvloeden. In zijn eigen wijze van handelen zat de effectiviteit echter vooral in zijn vermogen

211 Stichting interuniversitair centrum voor ontwikkeling op het terrein van organisatie- en veran-derkunde.

om in interactie met mensen resultaten te bereiken. Het heeft lang geduurd voordat hij zich bewust werd van de discrepantie tussen zijn cognitieve, politiek gekleurde, vooronderstellingen en de feitelijke praxis van zijn aanpak.

In essentie is hij er nu op latere leeftijd van overtuigd dat alleen via individuele interactie tussen mensen, gebaseerd op relatie en betrokkenheid, resultaten kun-nen worden geboekt en dat politieke concepten er in geringe mate toe doen. Het bij elkaar brengen van mensen, daar de bindende factor in kunnen zijn, was zijn kracht. Voor zijn gevoel is hij soms te lang blijven hangen in situaties waarin hij eigenlijk eerder had moeten vertrekken. Hij verbond zich sterk aan mensen en kon daarom moeilijk loslaten. Dat lijkt enigszins in tegenstelling te zijn tot de feitelijke levensloop, waarin voor onderwijsbegrippen veel is geswitcht. Bert noemt zichzelf daarom geen ‘klassieke onderwijsman’.