• No results found

3. Methodologie, onderzoeks- en interpretatiekader en theoretische overwegingen

2.4 Gijs: ‘Onderschoold en toch bekwaam.’

Gijs is geboren in 1944 in Utrecht in een doorsnee burgerlijk middenstandsgezin met zeven kinderen. Hij was het derde kind. Zijn moeder was huisvrouw en zijn vader procuratiehouder bij een levensmiddelen(groot)handel. Het gezin was tot op zekere hoogte harmonieus, hoewel Gijs nooit echt gelukkig geweest is in zijn jeugd. Van een hechte band tussen de gezinsleden was geen sprake. Er waren negen individuen die onder één dak woonden. Moeder was zeer afstandelijk en vader werkte altijd. Men verdroeg elkaar. Wat niet besproken werd, bestond niet en leidde dus ook niet tot conflicten. Die waren er dan ook niet, evenmin als familiefeesten. Het gezin was aangesloten bij het Leger des Heils en dat gegeven is een dominante factor geworden in het leven van Gijs. Omdat het Leger geen sacramenten kent, liet vader alle kinderen in de hervormde kerk dopen. Dat was niet gebruikelijk. Ook in dat opzicht volgde vader zijn eigen opvattingen. Alle gezinsleden waren uiteraard actief in het Leger. Gijs bleef dat tot zijn tweeëntwintigste. Zijn afscheid van het Leger hing niet alleen samen met de tijdgeest eind jaren zestig, maar ook met de invloed van zijn docent godsdienst op de kweekschool, die hij in die jaren bezocht. Diens Barthiaanse212 geloofsopvattingen stonden haaks op het sektarische gedachtegoed van het Leger. Overigens was het lidmaatschap van organisaties als het Leger in die jaren niets bijzonders. De AJC (Arbeiders Jeugd Centrale, opgericht in 1918) bestond nog, evenals de Oranjebrigade en de padvinderij. Al deze orga-nisaties werden gekenmerkt door een vrij strikte, licht militaristische, cultuur die onder andere tot uiting kwam in het dragen van een uniform en een hiërarchische ‘bevelstructuur’. Van enige verlegenheid met het dragen van het uniform en het optreden in het openbaar was bij Gijs echter geen sprake.

212 Karl Barth (1886-1968), invloedrijk protestants theoloog en tegenstander van de antithese tussen christenen en niet-christenen.

Aan sport werd in het gezin niet gedaan. Dansles was niet aan de orde. Alcohol was taboe, maar lezen werd gestimuleerd. Vriendjes kwamen niet over de vloer, omdat ze niet bij het Leger waren. Met kerst kregen alle kinderen een boek. Toen de kinderen studeerden, had vader een doorlopende rekening bij de toenmalige boekhandel Broese. Ze mochten daar zelf vrij boeken kopen. Alle kinderen kregen eveneens vanaf hun zesde levensjaar pianoles. De muziekleraar kwam daartoe aan huis. Op hun achtste moesten ze voor een tweede instrument kiezen. Als ze dat niet konden, koos vader voor hen. Gezien de omvang van het gezin kon men een redelijk samengesteld huisorkest vormen. Voor Gijs werd de trombone gereserveerd. Het gezin was sterk cultuurgericht. Tijdens vakanties werden musea en kerken bezocht. Men ging naar concerten en vanaf zesjarige leeftijd gingen de kinderen jaarlijks mee naar de uitvoering van de Mattheus Passion. Als ze achttien werden, kregen de kinderen een couponboekje voor de schouwburg. Als het gezin al financiële problemen heeft gekend, heeft Gijs daar nooit iets van gemerkt. Men ging op vakan-tie, er was geld voor muziekinstrumenten, voor muziekles, voor schouwburgbezoek, voor boeken, voor uniformen.

De verzuiling was dominant aanwezig en er heerste een sterke antikatholieke houding binnen het gezin. Zo werd er bij C&A niet gekocht en met de katholieke buren werd geen contact onderhouden.

Bijzonder was het gezin in zijn politieke voorkeuren. Vader was lid van de SDAP213, later de PvdA, en een ‘Doorbraaksocialist’214. Hij was heel gelovig en kerkelijk, maar tegelijkertijd zeer sociaal. Zijn credo was: de kerk heeft de arbeiders zelf van zich vervreemd. Bekende Doorbraaksocialisten als Van Randwijk, Koeiemans en Buskes kwamen bij het gezin over de vloer. In de biografie van Buskes215 wordt de vader van Gijs nog genoemd, omdat hij actief was in ‘Doorbraak’. De kinderen wisten hier echter weinig van, zij werden er niet bij betrokken. Ook op latere leeftijd had vader moeite met het praten over deze periode. De idealen waren vergeefs geweest en de christelijk-sociale ‘heilstaat’ voor de arbeiders was er niet gekomen.

Alle zeven kinderen zouden uiteraard doorleren. Deze wens was ten diepste gewor-teld in de maatschappijopvatting van vader. De dienst aan de maatschappij en het van betekenis zijn voor de medemens stonden dan ook centraal bij de studiekeuze: de kinderen konden kiezen uit een opleiding voor de verpleging of het onderwijs. Op een afvallige broer na zijn dan ook alle kinderen in deze sectoren terechtgekomen.

213 De Sociaal Democratische Arbeiderspartij, opgericht in 1894 en in 1946 opgegaan in de Partij van de Arbeid.

214 Doorbraaksocialisten waren mensen die in de periode na de Tweede Wereldoorlog uit confes-sionele milieus en politieke partijen afkomstig waren en bewust kozen voor het lidmaatschap van de socialistische PvdA. Dat werd hun in eigen kring niet in dank afgenomen en kon worden beschouwd als een staaltje van burgerlijke moed.

215 E.D.J. Jongh, Buskes, dominee van het volk (Kampen 1998). Jan Buskes (1899-1980) was een bekend dominee en theoloog en een van de belangrijkste doorbraaksocialisten. Hij is sterk beïnvloed door Karl Barth.

De onderwijsloopbaan van de kinderen bestond uit de mulo of mms en daarna een opleiding in de verpleging of de kweekschool. Slechts de afvallige broer ging naar de hbs en daarna naar de hts. Tegelijkertijd gaf dit keuzepatroon ook aan dat vader zichzelf, ondanks de relatieve welvaart en de cultuurrijkdom van het gezin, situeerde op het niveau van de geschoolde arbeider en in dat milieu ging men naar de mulo. Opvallend is dat de kinderen zich hierbij neerlegden, deze gang van zaken was volstrekt vanzelfsprekend.

Ook het Leger des Heilsmilieu was geen stimulans voor hogere ambities. Het intellectuele niveau van de mensen in deze organisatie was laag. Wel werden spreek-vaardigheid en muzikale activiteiten gestimuleerd, want die waren van belang voor het functioneren binnen het Leger. De cultuur van het Leger was gesloten. Het Leger domineerde het gezinsleven, ook in de sfeer van sociale contacten. Het leven buiten het Leger werd gezien als ‘werelds’. Voor Gijs was de nieuwsgierigheid naar dat leven buiten het Leger een constante in zijn jeugd. Die nieuwsgierigheid was er uiteindelijk de oorzaak van dat hij met het Leger brak.

Tegelijkertijd heeft hij zeer veel te danken aan het Leger. Hij kwam er in aanraking met muziek, leerde er instrumenten bespelen en ontdekte zijn creatieve talenten. Maar de keuze was beperkt tot klassieke en religieuze muziek. Popmuziek viel niet binnen de normen van het Leger. Een sleutelmoment in zijn leven, hij was toen negen of tien, was de confrontatie met een artikel over Lionel Hampton in De Telegraaf. Deze jazzvibrafonist had gespeeld in hetzelfde concertgebouw in Amsterdam waar het gezin een Leger des Heilsmanifestatie had bijgewoond. Zijn nieuwsgierigheid naar die andere wereld was voorgoed gewekt.

Van de lagere school weet Gijs zich niets meer te herinneren. Van de mulo herin-nert hij zich slechts de leraar geschiedenis. Deze man kon verhalen vertellen en de leerlingen in vervoering brengen. Hij was daarmee een uitzondering. Gijs zakte voor zijn mulo-examen. Vooral zijn mondeling ging slecht. In die jaren deed de examenkandidaat mondeling examen in alle vakken. Dat geschiedde in een grote zaal. De examinatoren, dat waren niet de eigen leraren, zaten aan tafeltjes en de examinandus liep elk kwartier naar een ander tafeltje om opnieuw zijn best te doen. Zijn vader besliste dat hij van school moest om te gaan werken en regelde een baan op het kantoor van een plaatselijk ziekenfonds. Gijs was toen 16 jaar oud. Hij volgde twee avonden in de week de avond-mulo. Gijs was daarmee het enige kind in het gezin dat over een eigen inkomen beschikte. Hij had daardoor een bijzondere positie. Hij deed opnieuw examen en slaagde. Omdat hij het huis uit zou moeten als hij zou blijven werken, ging Gijs alsnog naar de kweekschool, evenals zijn oudere zus. Specifieke ambities in die richting had hij niet. Integendeel: hij werkte tijdens vakanties als hulpverpleger in het ziekenhuis. Dat trok hem meer dan het onderwijs. De kweekschool was dus geen gemotiveerde keuze, maar een opportunistische. Vader had daar namelijk vrede mee en daarmee was een conflict voorkomen.

Die gang van zaken paste in een patroon. Gijs had altijd moeite met kiezen. Hij kende de veiligheid van het gezin en het Leger, maar werd wel aangetrokken door het leven daarbuiten. In het uiterste geval hakte vader echter de knopen door. Het moment waarop Gijs besloot uit het Leger te gaan, was het eerste conflict met en binnen het gezin dat hij meemaakte. Gijs was toen al 22 jaar oud, maar durfde aanvankelijk zijn besluit niet mee te delen. Uiteindelijk had zijn vader toch waardering voor de onderbouwing van het besluit: Gijs’ weerzin tegen de cultuur van het Leger, met name het militaristische aspect, en tegen het geloofsgoed. Dat laatste was het gevolg van de invloed van de leraar godsdienst op de kweekschool.

De stap van werken terug naar school was niet eenvoudig. Het werken bood relatief veel vrijheid. Gijs paste eigenlijk niet tussen de gezeglijke leerlingen in zijn klas, maar conformeerde zich snel. Zijn klasgenoten waren mulo-abituriënten, onder wie, naar zijn gevoel, relatief veel slimme kinderen zaten. Die ervaring had hij later ook toen hij zelf les ging geven aan de mavo. Het verschil in niveau en motivatie tussen de mavo-leerlingen uit het begin van zijn loopbaan en de mavo/vmbo-leerlingen die hij veel later les gaf, was onmiskenbaar groot. De mulo in zijn jeugd en de mavo in de beginjaren van zijn onderwijsloopbaan werden bevolkt door middenstandskinderen. Later ging dit type kinderen naar de havo.

De beslotenheid van de wereld waarin Gijs opgroeide werd definitief opengebro-ken op de Jan van Nassaukweekschool, waarbij het bezoek aan de musical Hair een sleutelmoment was. Het theatrale bleef hem vanaf dat moment inspireren. Op de kweekschool werd Gijs ‘wakker’. Er ging een wereld voor hem open. Hij leerde popmuziek kennen, cello spelen en moderne literatuur lezen. Het Leger-des-Heilsjongetje ging leven. Hij had er een fantastische tijd. Van een bewuste voorbereiding op het onderwijzerschap was eigenlijk nauwelijks sprake. Voor groepen staan en getuigenis afleggen in het openbaar, had hij bij het Leger geleerd. Orde houden eveneens als koordirigent en zondagschoolleider.

Het kweekschoolonderwijs ervoer Gijs als weinig professioneel, maar dat hinderde hem niet. Over de kwaliteit van het onderwijs spraken de leerlingen zelden. De algemene houding was er een van: ik ga toch niet voor de klas staan. Er was enig dedain onder de leerlingen voor het onderwijzerschap. Gijs heeft nauwelijks concrete beelden over gehouden aan het onderwijs zelf. De kweekschool heeft als beroeps-opleiding weinig impact gehad. Voor hem waren de overige gemeenschappelijke activiteiten veel belangrijker. Hij was betrokken bij de musical ter gelegenheid van de opening van de nieuwbouw. Hij dirigeerde het koor en het orkest. De muziek-leraar slaagde daar namelijk niet in. De school voorzag hem van vrienden en was een venster naar de wereld. Hij las over psychologie en over filosofie. De docenten heeft hij niet ervaren als professionele vakdocenten. Hij had niet het idee dat de school bezig was van hem een onderwijzer te maken. Gijs vond de school geweldig als verzameling van gelijkgestemden en als optelsom van mogelijkheden.

Na de kweekschool moest Gijs zijn militaire dienstplicht vervullen.216 In afwachting daarvan liep hij binnen bij de directeur van de (avond)mulo die hij nog kende uit zijn eigen mulo-tijd. Hij kon onmiddellijk beginnen als leraar Nederlands en Geschiedenis. Er werd van jaar op jaar uitstel van opkomst voor hem aangevraagd wegens onmisbaarheid. Na enige tijd werd uitstel afstel. Hij werkte zeven jaar op die school. Niet de kwaliteit van zijn opleiding of zijn bewezen meesterschap als leraar gaven de doorslag bij zijn benoeming, maar het lerarentekort. Gijs had een mulo-diploma en de hoofdakte. Daarmee werd hij geschikt geacht om les te geven in zelfs twee vakken op de mulo en na 1986 de mavo. Gijs was van meet af aan een succes als leraar. Hij verklaart dat zelf als volgt. Hij was een jonge leraar in een overwegend ‘grijs’ docentencorps. Hij kon les geven, vond het leuk en had geen ordeproblemen. Hij ging van alles organiseren: werkweken, schoolavonden, musicals. De directeur vond het prima. Van begeleiding door de school van de jonge leraar was geen sprake. ‘Rust in het lokaal, was rust in het gebouw.‘ De school was een christelijke mulo. Klein van omvang en bevolkt door leerlingen uit de buurt, kinderen van overwegend geschoolde arbeiders. Er werd begonnen en geëindigd met gebed. De enige allochtonen waren van Molukse origine. Het pedagogisch klimaat was simpel. Er werd klassikaal les gegeven. De docenten bemoeiden zich niet met elkaar en vielen elkaar niet lastig. Gijs had daarom alle ruimte de dingen te doen die hij leuk vond en hij deed dat op zijn eigen wijze. De school zelf stimuleerde dat niet en leverde ook geen intellectuele input.

Door de komst van de Mammoetwet werd er meer aandacht besteed aan de begelei-ding van leerlingen en kregen ze meer persoonlijke aandacht. Desondanks was de aandacht voor de persoonlijke sores van de leerlingen beperkt. Uitval en voortijdig schoolverlaten werden niet als een probleem gezien. Dat hoorde er bij.

Voor Gijs was deze periode één groot spel. Hij kon zijn ei kwijt en was nog steeds bezig de wereld van het Leger van zich af te schudden. Zijn grote kracht was zijn improvisatietalent. Hij was en is slecht in het analyseren van problemen, hij lost ze gewoon op. Bij zijn lessen ging hij af op zijn intuïtie en op de reactie van de leerlingen. Gijs begon altijd bij de kinderen: de oogjes moesten gaan glimmen. Hij vroeg zich niet af welke didactische fouten hij maakte. Hij had van zijn werk zijn hobby gemaakt en nam de kinderen daarin mee. Hij had bovendien de tijd en de omstandigheden mee. De leerlingen waren gezeglijk, hadden relatief weinig problemen en kwamen uit overwegend stabiele milieus.

Voor Gijs was de kweekschoolperiode niet een fase van emancipatie. De school paste bij zijn milieu. Paradoxaal genoeg had zijn gezin de mogelijkheden in zich om de kinderen de stap te laten maken naar het universitaire milieu. De kinderen hadden de capaciteiten, maar de ambities ontbraken binnen het gezin en met name bij vader. Het Leger des Heils heeft daarbij waarschijnlijk een doorslaggevende rol gespeeld.

216 De persoonlijke dienstplicht voor jonge mannen bestaat nog steeds. Sinds 1997 is echter de op-komstplicht opgeschort.

De confrontatie met een ander milieu vond niet plaats op de kweekschool. Wel ontmoette hij daar de vrouw met wie hij nog steeds getrouwd is. Zij had de hbs gevolgd. Haar ouders waren gescheiden en ze leefde bij haar vader en diens tweede vrouw. Zij hadden echte kunst aan de muur hangen, geen reproducties. Ze dronken wijn en hadden een huishoudster in dienst. Het was een meer verfijnd milieu. Zijn latere schoonvader was echt geïnteresseerd in wat Gijs deed. Hij was belezen en inspirerend. Het schoonouderlijk gezin ging bovendien met vakantie in het buitenland.

Gijs besloot de avondopleiding mo A Nederlands te gaan volgen. Niet zozeer omdat hij daar behoefte aan had of omdat hij daartoe sterk gemotiveerd was. Het hoorde er eigenlijk gewoon bij. De studie was geen succes. Hij kwam weer terecht in het gedisciplineerde stramien van het Leger en blokkeerde. Hij kon wegens tijdgebrek op school niet meer de leuke dingen doen. Bovendien: inhoudelijk had hij de studie niet nodig. Dat bleek ook in zijn latere loopbaan. Hij heeft les gegeven in alle vormen van voortgezet onderwijs tot en met de eindexamenklassen gymnasium met alleen maar een kweekschooldiploma.

Inmiddels was Gijs vader geworden en naar Sneek verhuisd. Hij hoefde immers definitief niet meer in militaire dienst. Hij had een baan gekregen bij een brede scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo. De ironie wilde dat zijn Leger-des Heils-verleden bij zijn sollicitatie nog een rol speelde. In de docentenband van de school was een vacature voor een trombonist. Hij deed nog eens een poging om de middelbare akte te behalen, maar stopte weer voortijdig. Financieel zou hij er ook niet meer op vooruit zijn gegaan, dankzij de HOS217 van minister Deetman. Gijs bleef dus gewoon de leuke dingen doen.

In de loop der tijd verlegde hij het accent van het leraarschap naar allerlei andere zaken. Hij exploiteerde volop zijn creatieve en organisatorische talenten, schreef en organiseerde Kerstvoorstellingen, richtte een big band met leerlingen op en trok daarmee door het land.

Hij maakte serieus werk van de invoering van de tweede fase en het studiehuis218 in het havo en vwo en probeerde daar de mogelijkheden optimaal van te benutten. Dat vond hij geweldig. Hij moest zich verdiepen in de materie, maakte zelf lesmateriaal en schreef lesmodules. Het onderwijs was voor hem geen fuik, hij creëerde zijn eigen ruimte en benutte de mogelijkheden. Zijn credo was: leerlingen kunnen heel veel, er is een enorm potentieel aan talent en dat moet worden benut.

217 HOS staat voor Herziening Onderwijs Salarisstructuur. In 1985 werd het oude salarissysteem dat nog was gebaseerd op leeftijd en aktebezit vervangen door een systeem op basis van functie en er-varing. Grof gesteld betekende de HOS voor de meeste leraren een verlaging van het startsalaris.

218 De tweede fase is in Nederland sinds 1998 een synoniem voor de bovenbouw van het havo en vwo en duurt van het vierde leerjaar tot en met het examenjaar. De eerste fase bestaat uit de eerste drie leerjaren van het havo en vwo, ook wel onderbouw geheten.

Gijs heeft twee grote overheidsinterventies op onderwijsgebied meegemaakt: de invoering van de Mammoetwet en de komst van de Tweede Fase. De eerste heeft nauwelijks impact op hem gehad. Feitelijk had hij bijna van meet af aan als leraar te maken met het nieuwe regime. De invoering van de tweede fase en het studiehuis is veel ingrijpender geweest. Zijn school koos ervoor om mee te doen met de pilotfase, vooral door toedoen van een conrector die daar sterk voor pleitte. Dat betekende dat de school enkele jaren kon experimenteren. Daarvoor moest veel nieuw materiaal worden ontwikkeld, zoals studiewijzers en lesmodules.

Gijs is nog steeds van mening dat de overheidsinterventie en -stimulans hierbij van groot belang is geweest. ‘Als je het aan de scholen overlaat, hadden we nog steeds de mulo gehad’. De waarde van het studiehuis is volgens Gijs vooral geweest dat leerlingen zelf konden bijdragen aan de kwaliteit van hun opleiding. Gijs had dat al sterk ervaren bij de niet-klassikale activiteiten, tijdens de toneel- en musicalrepetities.