• No results found

3. Methodologie, onderzoeks- en interpretatiekader en theoretische overwegingen

2.1 Ankie: ‘Als je maar gedisciplineerd en gemotiveerd bent, kun je alles studeren.’

Ankie is in 1946 geboren. Tot op de dag van vandaag is het beeld dat zij heeft van haar peuter- en kleutertijd onduidelijk. Ze heeft er weinig herinneringen aan. Volgens de overlevering was haar vader al vertrokken en met een andere vrouw gaan leven, toen Ankie werd geboren. Later kwamen er meer kinderen uit een andere relatie van haar moeder. Zij is als gevolg van die situatie tot haar tiende levensjaar hoofdzakelijk opgegroeid bij en opgevoed door de grootouders van vaders kant. Die omgeving betekende vooral geborgenheid en veiligheid. Ze sliep bij haar grootouders op de kamer. Haar oudere zusje bleef bij haar moeder wonen. Vooral haar oma vormde een dominante factor in haar leven. Haar moeder zag ze voornamelijk in perioden van problemen op school of bij ziekte, dan woonde Ankie bij haar moeder. Zo groeide zij op in twee gezinssituaties in Hoograven, in die jaren een middenstandswijk in Utrecht. Van de kleuterschool heeft ze beelden, maar geen samenhangende herinneringen. Haar moeder verdiende de kost als schoonmaakster. Er was sprake van relatieve armoede en er werd gebruik gemaakt van de (gemeentelijke) sociale voorzieningen. Zo werden kleding en schoeisel uit het gemeentedepot verkregen. De (christelijke) lagere school volgde ze in Hoograven. Deze school groeide uit haar voegen en beschikte daarom over meerdere dependances in de loop der jaren. Ankie heeft ze allemaal van binnen gezien. Zij kon goed leren. Haar vader was inmiddels hertrouwd met een onderwijzeres, had een gezin en woonde in IJsselstein. Hij was technicus en had een goede functie. Hij wenste op een gegeven moment dat Ankie in een normaal gezin zou opgroeien en nam haar op in zijn eigen gezin. Op haar tiende verhuisde ze daarom naar IJsselstein en ging ze daar naar de dorpsschool. Ze was een voortreffelijke leerling, behaalde zeer hoge cijfers en kreeg in de vierde klas bijles om naar de hbs te kunnen.

Het gezin telde behalve vader en moeder, die Ankie ‘tante’ noemde, drie jongens. Ankie was er zeer ongelukkig, ook al ging het gezin met vakantie en soms uit eten in een restaurant. Zij was niet langer enig kind, ze zag oma niet en voelde zich er niet thuis. Ze kon goed opschieten met haar vader, maar niet met diens echtgenote. In haar lagere-schooltijd werd ze lid van de wandelvereniging ‘Zon & Vrijheid’ en droeg het bijbehorende uniform met plezier. In die periode werd ze ook lid van de

padvinderij.204 Die organisatie werd belangrijk voor haar en dat bleef zo tot haar 25e. Toen ze veertien jaar oud was, gaf ze al leiding aan een groep welpen. Bij de padvinderij vond ze structuur en haar padvindersuniform droeg ze ook gewoon op school en (later) naar haar werk. Dat was in die tijd gebruikelijk en ze was er bovendien apetrots op. Haar vader en diens vrouw bekleedden eveneens functies in wat later de Scoutingorganisatie zou gaan heten. Haar latere echtgenoot zou ze op haar 19e ontmoeten bij de padvinderij.

Ankie wilde van meet af aan weg uit het gezin van haar vader en daarom spaarde ze de contributie van de padvinderij op. Na een verblijf van negen maanden in het gezin van haar vader liep ze inderdaad weg en vertrok ze op eigen houtje naar haar grootouders. Daar kwam de politie aan de deur. Maar haar opa- die ooit bij de spoorwegrecherche had gezeten – deed iets geweldigs in de beleving van zijn kleindochter: hij weigerde Ankie af te staan. Zij mocht echter niet bij haar grootou-ders blijven en moest uiteindelijk terug naar haar moeder. Die lag op dat moment in het ziekenhuis en was net bevallen van haar (half)zusje. De vader verdween vrij snel na de komst van het kind. Ankie ging weer naar een nieuwe lagere school en kwam daar in de vijfde klas terecht.

Ankie heeft positieve herinneringen aan haar onderwijzers, zowel in IJsselstein als in Utrecht. Over het algemeen was ze erg gevoelig voor ‘leuke meesters’. Ze herinnert zich hun namen nog en ook hun optreden. In de vijfde klas deed ze het goed. Ze kreeg Franse bijles ter voorbereiding op de hbs. In de zesde klas trof ze echter een leerkracht met wie zij het niet kon vinden. Ze deed het dat jaar aanzienlijk minder goed. De laatste weken van het schooljaar bleef ze zelfs thuis.

De bedoeling was dus dat ze naar de hbs zou gaan. Dat ging echter niet door. Voor zover Ankie zich dat herinnert kon haar moeder de schoolboeken niet betalen en dus kwam Ankie terecht op de mulo. Daar werden de boeken door de school ter beschikking gesteld. Er restte nog één financieel probleem: de ouderbijdrage. Die kon haar moeder niet betalen en het hoofd van de mulo kwam daar thuis over praten. Voor Ankie een afschuwelijke ervaring. Ze ervoer het feit dat ze niet naar de hbs mocht op dat moment als een straf voor haar keuze om weg te lopen. Als ze bij haar vader was gebleven, was ze ongetwijfeld naar de hbs gegaan.

Op de mulo stand ze vooral op de gang. Ze was altijd aan het klieren en reageerde zich zo af op de situatie thuis. Bovendien was er het contrast tussen de autoritaire en strakke sfeer op school en het gebrek aan structuur thuis. Toch werd ze niet van school gestuurd en is ze ook nooit blijven zitten. Hoewel het een strenge school was, heeft ze er een positief oordeel over. Ze vond het onderwijs goed. Ze moest er gedichten uit het hoofd leren, ze heeft er haar talen geleerd en leerde boeken lezen. De docenten waren naar haar gevoel betrokken en wisten haar iets bij te brengen. De lessen kerkgeschiedenis kan ze zich nog steeds herinneren. Ze was ook op de mulo gevoelig voor aardige docenten. In weerwil van haar gedrag, kwam ze ook

bij de leraren thuis. Ankie had iets met haar leerkrachten, ze vroeg aandacht en kreeg die ook.

In die periode kwam ze in aanmerking voor de vakantiekolonie205, omdat ze er zo slecht uitzag. Ze wilde echter per se niet en wist dat te voorkomen, zoals ze zegt, door tijdens het intakegesprek haar wangen op te wrijven.

De mulo was de eerste en, naar later zou blijken, ook de enige ervaring met het reguliere voortgezet onderwijs, die ze zou hebben. De school heeft wellicht ook daardoor een relatief grote impact in haar leven gehad. Maar de structuur die de school bood en de aandacht die ze kreeg van met name haar leraren, hebben haar herinneringen bepaald.

De thuissituatie was beroerd. Haar moeder was inmiddels getrouwd met een man die regelmatig het huisraad kort en klein sloeg en haar moeder mishandelde. Ankie belde dan de politie. In die situatie kon zij thuis nooit vriendinnetjes uitnodigen. Zij schaamde zich voor de thuissituatie en voor het feit dat haar moeder de rapporten ondertekende met een andere naam.

Als er problemen waren, werd Ankie thuis gehouden. Zij vond dat vreselijk: ‘Als je verzuimde, hoorde je er niet meer bij en daar was ik bang voor.’ De school gaf structuur, zekerheid en veiligheid.

Na het mulo-examen ging ze op zoek naar werk. Dat deed ze samen met een vriendin, die uit een goed nest kwam waaraan Ankie zich optrok. Al fietsend kwamen ze terecht bij het RIVM206 in Bilthoven. Ze solliciteerden en werden aangenomen. In september 1962 had ze haar eerste baan, ze was toen 16 jaar oud. Deze gang van zaken was in hoge mate toeval. Van enige vorm van bewuste keuze of ambitie was eigenlijk geen sprake. Afgezien van een voorlichtingsdag door de landmacht, kan Ankie zich niet herinneren dat op school aandacht werd besteed aan beroepsvoorlichting. Wellicht had haar vriendin het RIVM op het oog, omdat ze het idee had wel analiste te willen worden. Vanuit het gezin is er eveneens op geen enkele manier invloed uitgeoefend op dit keuzeproces. Ankies oudere zus heeft de mulo-opleiding niet afgemaakt en ging al snel werken om de gezinssituatie te ontvluchten.

Bij het RIVM had ze het zeer naar haar zin. Alles kon er, ze vond het er heerlijk, het was één groot feest. De (interne) laborantenopleiding die ze er volgde, was een avondopleiding en duurde drie jaar. Ze had echter behoefte aan meer structuur in haar werk en na anderhalf jaar solliciteerde ze naar een functie in het ziekenhuis ‘Berg en Bosch’ in Lage Vuursche. Daar werd ze aangenomen en volgde ze een

205 In de periode voor en na de Tweede Wereldoorlog werden kinderen in de gelegenheid gesteld om aan te sterken of sociaal wat bijgeschaafd te worden in zogenaamde vakantiekolonies. In de regel gelegen in omgevingen die gezond werden geacht. Deze werden opgeheven in de jaren zeventig. Zie: M. Swankhuizen, K. Schweizer en A. Stoel, Bleekneusjes, vakantiekolonies in Nederland 1883–1970, (Bussum 2003).

206 Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, een snelgroeiend instituut met in 1965 al ruim 1.000 medewerkers.

inservice-opleiding. Ankie woonde op dat moment nog steeds thuis. Van de 168 gulden netto die ze verdiende, droeg ze 110 gulden af. Van de rest spaarde ze. Ze rondde haar opleiding voor laborante af en verstuurde een open sollicitatie naar het Diaconessenziekenhuis in Utrecht.

Ze was negentien jaar oud toen ze werd aangenomen. Ze ging direct een analisten-opleiding volgen, in die tijd (1965) een particuliere avondanalisten-opleiding op hbo-niveau. Deze opleiding duurde drie jaar en er werd twee avonden per week les gegeven. Het laatste jaar kende een opzet van afwisselend een week werken en een week school. Ankie vond dat een heerlijke periode. Ze woonde nog steeds thuis, zat op haar eigen kamer, studeerde en bemoeide zich niet met de rest van het gezin. Uiteindelijk ‘vluchtte’ ze in het huwelijk, zoals ze dat noemt. Ze trouwde toen ze 24 jaar oud was en haar echtgenoot zijn kweekschoolopleiding had afgerond. Deze ging aansluitend in militaire dienst. Via relaties verkregen ze een woning.

In 1973 overleed haar vader. Achteraf gezien heeft hij, voor haar onbewust en door hem ongeweten, tot op zekere hoogte haar loopbaanontwikkeling voorspeld. ‘Hij had plannen met haar’, zoals Ankie dat formuleert. Daarom moest ze naar de hbs. Haar vader had progressieve opvattingen. Zo exploiteerde hij een dependance van de NVSH aan huis en distribueerde hij van daaruit onder andere voorbehoedmiddelen. Naast zijn reguliere baan en de activiteiten voor de NVSH had hij een bloeiende pedicurepraktijk. Hij was geïnteresseerd in het medische ambacht. Vlak voor zijn dood vertelde hij haar dat hij had gewild dat ze kinderarts werd. Zij heeft dat nooit geweten. Hoewel hij trots was op haar loopbaan, heeft hij daar geen feitelijke rechtstreekse invloed op uitgeoefend. Er is eerder sprake van coïncidentie tussen zijn ambities ten opzichte van haar en haar uiteindelijke bestemming. Ankie heeft wel het idee dat ze in haar loopbaan onbewust is beïnvloed door een tante, die in een ziekenhuis werkte. Invloed op haar beroepskeuze na de mulo had dat echter niet. Die keuze kan ze nog steeds niet verklaren. Ze begrijpt ook nog steeds niet waarom ze toen niet in de verpleging is gegaan. Dat was zo voor de hand liggend geweest. In het ziekenhuis maakte ze promotie nadat ze haar analistenopleiding had afgerond en werd ze subhoofd van de afdeling klinische chemie van het laboratorium. Die functie beviel haar echter niet vooral vanwege het vele administratieve werk. Ze besefte dat ze niet de rest van haar leven analiste wilde blijven. In het ziekenhuis werd een researchanaliste gevraagd in de apotheek ten behoeve van geneesmid-delenonderzoek. Ze wilde graag in het ziekenhuis blijven werken. Ze kreeg de baan, volgde allerlei cursussen en een apothekersassistentenopleiding bij een particulier instituut. Een zekere Evert Vink was daar directeur.

Waarom begon Ankie een universitaire studie? Ze werd dertig en ze wilde niet de rest van haar leven blijven doen wat ze deed. In de ziekenhuisapotheek werd ze slecht begeleid. Ze had voor haar gevoel ook niet de biomedische kennis die ze nodig had voor haar onderzoekswerk. Tenslotte werd ze gedreven door een karaktertrek die ze haar hele leven heeft gehad: haar nieuwsgierigheid. Novelty seeking, noemt ze dat nu.

Waarom dacht ze arts te kunnen worden? Waarom dacht ze de medische studie aan te kunnen? Ze had immers een hoge achting voor artsen en hun kennis. Haar antwoord was simpel: je kunt alles leren. Later bleek ze daar gelijk in te hebben. Voor de artsenstudie behoefde je niet slim te zijn, wel gedisciplineerd. Ze wist dat ze kon leren en dat ze die discipline had en ze gaf zichzelf een jaar om te bezien of ze de studie aankon. Het risico was beperkt, ze kon altijd weer terug vallen op haar oude vak. Ze was niet bang om af te gaan, ze was immers nog nooit ergens voor gezakt. Het eerste jaar werd ze uitgeloot. Dat gaf haar een jaar respijt.

Ankie was eenendertig jaar oud, toen ze met de studie medicijnen begon. Onzeker was ze slechts over de onderdelen wis- en natuurkunde in de studie. Daarom nam ze bijles wis- en natuurkunde. Ze zag niet op tegen het contact met veel jongere medestudenten. Ook al voelde zich oud voor haar leeftijd, want haar levenservaring telde dubbel. Haar echtgenoot werkte in het onderwijs en zij mocht studeren. Finan-cieel konden ze zich dat permitteren. Ze vond het verrukkelijk. Ze had nauwelijks verantwoordelijkheden, volgde elk college en het bezit van zoveel boeken maakte haar domweg gelukkig. Ze kon op haar eigen kamer studeren, onbezorgd. Het was een luxe die ze nooit had gekend. De contacten met de studiegenoten waren heel prettig en ze kwamen veel bij haar over de vloer.

Moeilijk was de medische fysica. Het was het enige tentamen waarvoor ze uitstel vroeg. Het eerste studiejaar was zonder meer erg exact. Ondanks haar gemankeerde vooropleiding behaalde ze voortreffelijke resultaten. ‘Als je maar gedisciplineerd en gemotiveerd bent, kun je alles studeren.’ Ze zou het blijven bewijzen.

Ze was al snel student-assistent en gaf colleges aan jongerejaars. Daarbij had ze baat bij haar leeftijd en motivatie. In zes jaar was ze klaar en was ze basisarts. Zevenendertig jaar oud. Ze wilde echter geen huisarts worden, het ziekenhuis was haar natuurlijke biotoop. Wellicht omdat ze in het laboratorium veel voor internisten had gewerkt, besloot ze internist te worden. Bij het Diaconessenhuis waar ze op het laboratorium had gewerkt, solliciteerde ze naar een opleidingsplaats. Er bleken echter al te veel internisten te zijn. ‘Waarom word je geen neuroloog?’ werd haar gevraagd. Dat werd het dus. Het had ook kindergeneeskunde kunnen zijn. De neurologie had niet haar hartstocht, maar de opleidingsplaatsen waren schaars. Het studieprogramma was ook gezien haar leeftijd aantrekkelijk. Ze twijfelde niet aan haar succeskansen, omdat ze wist dat ze overal wat van kon maken. Een sprookje dat ze in haar jeugd las, had haar daarvan overtuigd. Het ging over een man die elke dag hakhout moest opstapelen en van iedere stapel weer iets anders wist te maken. Dat sprookje maakte een enorme indruk op haar.

De opleiding neurologie betekende weer een uitermate prettige tijd voor Ankie. Ze werd betaald, werkte hard en werd goed begeleid. Na vier jaar was ze neuroloog en inmiddels eenenveertig jaar oud. In het laatste jaar van haar studie kreeg ze te maken met het vak psychiatrie. Er bleek op dat moment een overschot aan neurologen te zijn. De zekerheid van een baan als neuroloog in een aantrekkelijke omgeving,

was er dus niet. Haar hoogleraar vroeg haar: ‘Waarom word je geen psychiater?’ In haar privéleven deed zich op dat moment een crisis voor. Ze scheidde. Dat had een grote impact op haar. Emotioneel zat ze er enige tijd doorheen. De combinatie van een onzekere privésituatie en de mogelijkheid om weer enkele jaren veilig en gestructureerd te kunnen werken, deed haar besluiten om psychiater te worden. Mede omdat de psychiatrie haar kon helpen greep te krijgen op

haar eigen problemen. De studie duurde vijf jaar. Ze deed weer wat ze leuk vond, had een salaris en had het voortreffelijk naar de zin. Het was leven in luxe, ondanks het feit dat ze als neuroloog het twee- of driedubbele had kunnen verdienen. De overstap naar de psychiatrie verliep niet zonder emotionele gevolgen. Ze moest haar hoogleraar neurologie meedelen dat ze overstapte. Bovendien zou ze na haar tweede specialisatie moeten kiezen. Een arts mag nu eenmaal niet in twee specia-lismen ingeschreven staan. Na de studie psychiatrie liet ze zich daarom uitschrijven als neuroloog en kreeg ze haar diploma terug met het stempel ‘ongeldig’: een heftige ervaring na vier jaar studie.

Ankie werkte weer zestig uur in de week en was ‘lekker doelgericht bezig’. Ze volgde een aparte opleiding gestalttherapie. Ze kocht in 1991 een eigen woning en na vijf jaar was ze psychiater. Voor het eerst in vijftien jaar moest ze weer gewoon zelfstandig gaan werken. Ze was van analiste arts geworden, vervolgens neuroloog en psychiater en inmiddels 46 jaar oud.

Ankie had de voorkeur voor een algemeen ziekenhuis en wilde zich bezig houden met een werkgebied waarin lichaam en geest beide aan de orde kwamen. Ze kon een baan krijgen in het toenmalige Academisch Ziekenhuis in Utrecht, maar uiteindelijk koos ze voor Amsterdam, het AMC. Dat was niet bepaald een gespreid bedje. Ze wilde niet nu eens niet in een vertrouwde omgeving gaan werken.

Wat betekende het voor Ankie om arts te zijn, zowel mentaal als wat status betreft? Ze was uiteindelijk afkomstig uit een zwak sociaal gezin, had alleen de mulo als algemene vooropleiding. Hoewel ze altijd had opgezien tegen artsen en de medische opleiding, betekende de status op het moment dat ze zelf arts was weinig meer voor haar. Ze was er niet door veranderd. Ankie is ook als specialist heel gemakkelijk benaderbaar, ze werkt heel laagdrempelig. In die zin gaat ze anders met haar rol om dan veel van haar collega’s. Ze is, wie ze is. Ze is geen ‘dokter’ en noemt zich ook niet zo. Ze voelt zich thuis in het ziekenhuis en tussen haar collega’s. Uiteindelijk heeft ze niet het gevoel iets bijzonders te hebben gedaan. Ze heeft het altijd heerlijk gevonden om te werken en te studeren. Later vertelde iemand haar dat haar collega’s in het ziekenhuis haar een workaholic vonden. Het waarom van al die ambitie? Revanche? Compensatie? Ze heeft er niet direct een antwoord op.

Haar huidige specialisme is in die zin uniek, dat zij zich bezighoudt met de