• No results found

3. Methodologie, onderzoeks- en interpretatiekader en theoretische overwegingen

3.5 Individu en samenleving: Flyvbjerg, een proeve van integrale epistomologische benadering

De methodologische plaatsbepaling van deze studie en de poging om een methodisch fundament te leggen onder het onderzoekstraject leverden veel inzichten op en gaandeweg steeds meer ondersteuning voor de gekozen aanpak. Wat zich echter ook liet gelden was het ontbreken van een meer samenhangende visie op de studie van individu en samenleving in relatie tot de betekenis van waarden voor de wijze waarop individuen hun leven inrichten. Voor dat integrale kader bleken de opvat-tingen van de Deense socioloog Flyvbjerg voor ons belangrijk te zijn.129 Flyvbjerg verwoordt in zijn werk in epistomologische zin wat de toegevoegde waarde is van kwalitatief onderzoek juist vanuit die waardeoriëntaties ook waar het gaat om de rol en de taak van de onderzoeker. Hij is daarbij schatplichtig aan Giddens. Als antwoord op de vraag welke methodologie geschikt is voor de sociale wetenschappen komt Flyvbjerg uit bij Aristoteles’ ‘phronesis-begrip’. Aristoteles130, aldus Flyvbjerg, onderscheidde drie begrippen met betrekking tot de wetenschappen. ‘Episteme’ heeft betrekking op de productie van onveranderlijke kennis, de universalia, en geschiedt op basis van analytische rationaliteit. Dit begrip correspondeert met de moderne natuurwetenschappelijke opvattingen. ‘Techne’ kan worden vertaald als technische kennis, als vakmanschap, als kunstenaarschap. Het doel van ‘techne’ is de toepassing van technische kennis en vaardigheden. ‘Phronesis’ legt de nadruk op praktische kennis en praktische ethiek (‘gezond verstand’) in relatie tot wat de praxis vereist en de omgeving vraagt. Dit begrip is verwant aan ‘le sens pratique’ van Bourdieu, op te vatten als praktisch vernuft en spelgevoel. ‘Phronesis’ is een vorm

129 Flyvbjerg, Making social science matter.

van kennis die vooral samenhangt met waarden en activiteiten.Volgens Flyvbjerg is dit concept belangrijk voor de sociale wetenschappen omdat menselijk gedrag niet zo zeer te maken heeft met universele concepten als wel met gedragingen in bijzondere omstandigheden waarin mensen besluiten nemen. Voor de goede orde: Flyvbjerg wijst de klassieke natuurwetenschappelijke paradigmata niet af. Hij is geen voorstander van een dualistisch ‘of/of-benadering’ maar propageert de ‘en/en’ benadering. Hij acht ‘phronesis’ in hoge mate toepasbaar in de wetenschappelijke methode. Phronesis gaat over waarden, over de interactie tussen het algemene en het bijzondere die plaatsvindt door middel van processen als overweging, beoordeling en keuzes maken.131 Flyvbjerg haalt Foucault aan die stelt dat het gedrag van mensen ethisch van aard is en altijd betrekking heeft op de relatie met de gemeenschap, de sociale en politieke praxis.132 Ten principale is het doel van sociale wetenschappen die een ‘phronesische’ benadering voorstaan, analyses te maken en interpretaties te geven van het gedrag van mensen en de status van waarden en belangen in de samenleving, de praxis derhalve. Dat gedrag is in hoge mate contextafhankelijk en niet in hoge mate voorspelbaar. Dat houdt in dat de sociale wetenschappen het meest te bieden hebben door concrete, contextafhankelijke situaties te analyseren waarin overwegingen en praxis centraal staan en waarbij de focus ligt op waarden. Hier sluiten de ideeën van Flyvbjerg nauw aan bij die van Gibbons met betrekking tot de wijze van kennisverwerving in het domein van de humane wetenschappen, de modus 2 kennis.133

De epistomologie moet zich daarbij niet beperken tot vragen als ‘wat is kennis?’ en ‘wat kunnen we weten?’134, want de vraag naar kennis houdt ook een meer dyna-mische vraagstelling in: hoe verwerven mensen kennis en vaardigheden? Die vraag hangt samen met de rol van de omgeving.135 Flyvbjerg ontwikkelt op grond van die dynamische vraagstelling een alternatief concept voor de sociale wetenschappen dat gebaseerd is op context, beoordeling en praktische kennis. Hiermee legt Flyvbjerg ook de epistomologische basis voor het analysemodel van Giele en Elder. Hij stelt dat de klassieke wetenschappelijke methode, gebaseerd op hypotheseformulering met het doel contextonafhankelijke voorspellende uitspraken te doen niet geschikt is voor de sociale wetenschappen. Deze moeten daarom niet pogen de natuurwetenschappen in deze te evenaren: ‘… it can be phenomenologically demonstrated that the natural sciences are relatively cumulative and predictive, while the social sciences are not and never have been.’136 De sociale wetenschappen bevinden zich ook niet in een voorfase van het natuurwetenschappelijke, positivistische, paradigma, in die zin als zouden de gedragswetenschappen nog niet volwassen zijn. Beide wetenschapsdomeinen verschillen dusdanig fundamenteel dat er geen sprake kan zijn van het toepassen

131 Flyvbjerg, Making social science matter, 57.

132 Ibid., 55.

133 Gibbons The new production of knowledge, 90.

134 Flyvbjerg, Making social science matter, 3.

135 Ibid., 9.

van overeenkomstige onderzoeksprocedures. De grondslag voor die redenering ligt in de omstandigheid dat de natuurwetenschappen zich bezig houden met fysieke objecten en de sociale wetenschappen met menselijke wezens die reflecteren en interpreteren. Met andere woorden: het object is ook een subject.137 Dit gegeven is door Giddens de ‘dubbele hermeneutiek’ in de sociale wetenschappen genoemd.138

De onderzoeker als interpreet maakt deel uit van de wereld die hij onderzoekt, waarin objecten ook zichzelf interpreteren en dus subjecten worden. De dubbele hermeneutiek valt samen in onderzochte en onderzoeker. Met betrekking tot de positie en vaardigheden van de onderzoeker merkt Flyvbjerg op dat deze niet kunnen worden ontleend aan generieke logische en methodologische regels met betrekking tot de wetenschappelijke rationaliteit. Immers die vaardigheden zijn altijd situationeel gebonden. ‘In general, an important difference between the social and the natural sciences is that the background conditions in the social world are not physical facts. Nor are they psychological facts about what individuals desire and what they believe to be rational. The background conditions are patterns of behaviour, which are characterised by expert exercise of tacit skills.’139 Van belang is ook de opvatting van Flyvbjerg over de wijze waarop de onderzoeker zijn ‘basic skills’ verwerft. Dat gebeurt net zoals andere professionals op hoog niveau dat doen: piloten, inspirerende leraren, financiers, bekwame schoenmakers en prijswinnende journalisten. Onderzoekers hoeven hun vaardigheden niet volgens voorafgestelde regels te rechtvaardigen om ze met succes te kunnen toepassen. Flyvbjerg noemt ze ‘tacit skills’ en verbindt dat begrip met het concept van ‘practical consciousness’ van Giddens. ‘Tacit skills are that level on which expert researchers operate’.140

Deze interpretatie van het wetenschappelijke ambacht sluit nauw aan bij wat Mills ‘intellectual craftsmanship’ heeft genoemd: social science als ‘the practice of a craft’ waarbij de eigen levenservaringen van de wetenschapper de intellectuele arbeid ‘voeden’141. Twee elementen zijn naar het oordeel van Flyvbjerg cruciaal in de sociale wetenschappen: context en oordeel. De context is bepalend voor het men-selijk leven en individuen vellen permanent oordelen over en kennen waarden toe aan verschijnselen. Voor het belang van de context baseert Flyvbjerg zich onder andere op Bourdieu.142 Verschijnselen kunnen alleen maar worden geïnterpreteerd binnen de context waarin ze plaatsvinden.143 Omdat individuen de wereld om hen heen voortdurend beoordelen en waarderen, moet de wetenschappelijke methode daarmee rekening houden. Het volgende citaat bevat de kern van die opvatting: ‘… that human activity cannot be reduced to a set of rules, and without rules there can be no theory.’144

137 Ibid., 32.

138 Giddens, Profiles and critiques in social theory, 11

139 Flyvbjerg, Making social science matter, 45.

140 Ibid., 35.

141 Mills, The sociological imagination, 195.

142 P. Bourdieu, Outline of theory of practice (Cambridge 1977).

143 Flyvbjerg, Making Social Science Matter, 41.

De methodologische opvattingen van Flyvbjerg zijn onzes inziens goed bruikbaar om de analyse van het autobiografisch materiaal mogelijk te maken, omdat ‘phronesis’ gericht is op al datgene wat variabel is, op specifieke cases, op datgene wat niet onder universele regels valt.

4. Onderzoeksmethode