• No results found

Veranderingen in prooikeuze

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 167-170)

Noord-Holland Zuid-Holland

2. Trends over de periode 2006-2016 in relatie tot visserij

5.2.8 Veranderingen in prooikeuze

Alleen in de eerste fase is onderzoek uitgevoerd aan het dieet en de prooikeuze van vissoorten over de periode 2005-2011. Voor details betreffende de analyse verwijzen we naar Tulp et al (2014). In de tweede fase is gekozen voor een ‘vinger-aan-de-pols’ bemonstering waarbinnen geen ruimte was voor de arbeidsintensieve maaganalyses. Daarom wordt hier volstaan met een korte beschrijving van de belangrijkste resultaten uit de eerste fase.

Wanneer biomassa, dichtheid, productie en/of samenstelling van benthos verandert als gevolg van de verminderde bodemberoering, zou dat mogelijk kunnen doorwerken in het voedselaanbod en de voedselkeuze van vissen. Zo zou de maagvulling of het dieet van een soort kunnen veranderen (Tulp et al. 2014). Daarnaast geldt dat, als een vissoort voorkeur heeft voor prooisoorten die gevoelig of juist ongevoelig zijn voor visserijdruk, een verminderde visserijdruk hierdoor ook een positief of juist een negatief effect zou kunnen hebben op deze vissoort. Daarom is ook onderzocht of er een voorkeur is voor prooisoorten die gevoelig zijn voor visserij (Tulp et al. 2014). Voor deze laatste analyse is een koppeling gemaakt tussen de prooikeuze van vis en de bodemfaunabemonstering in de directe omgeving van de plek waar de vis gevangen is.

Is de maagvulling van vis in de Voordelta veranderd door de jaren heen?

De mate waarin de maag gevuld is, is bij veel soorten gerelateerd aan het moment van de dag (veel soorten hebben een dag-nachtritme en eten meest overdag of juist ‘s nachts), maar daarnaast kan het ook iets zeggen over voedselbeschikbaarheid (en daarmee over veranderingen in het aanwezige benthos). De maagvulling van negen vissoorten is geanalyseerd. Na correctie voor dagpatroon waren er significante verschillen in het percentage lege magen tussen de seizoenen; er werden lagere percentages lege magen in het najaar gevonden voor grondels, schurftvis en schol en hogere

percentages voor tong. Daarnaast waren de percentages lege magen lager in de periode na 2008 voor kleine pieterman, schurftvis en schol en hoger voor grondels en tong.

Is de diversiteit van de prooikeuze van vis in de Voordelta veranderd door de jaren heen? Een mogelijk effect van de afname in bodemberoerende visserij is een toename van soortdiversiteit in het benthos. Een dergelijk veranderd voedselaanbod zou tot uiting kunnen komen in een verandering van de diversiteit van gekozen prooien (mits een prooisoort niet door een andere vervangen wordt). Daarom hebben we de Shannon-Wiener index van het dieet berekend. Deze index geeft een indicatie van de diversiteit van het dieet: hoe hoger de index, hoe meer groepen er gegeten worden.

Het dieet van tien vissoorten is onderzocht. Bij veel vissoorten bleek dat het dieet wordt gedomineerd door een of twee prooigroepen. De meest voorkomende prooisoorten zijn Ensis sp., wormen en garnalen. Voor bijna alle soorten zijn Ensis sp. en wormen een belangrijke voedselbron. Typische garnaleneters zijn wijting, kleine pieterman, grondel en schurftvis. De overige platvissen eten wel eens garnaal, maar dit vormt niet de hoofdmoot van het dieet. Vis als prooi is alleen belangrijk voor kleine pieterman en schurftvis en soms voor wijting. De soorten met gemiddeld het meest diverse dieet zijn kleine pieterman, grondels, schar en pitvis. Wijting, schol en bot hebben het minst diverse dieet. Voor grondel, schurftvis en schol lijkt er in het voorjaar wel een afname in diversiteit te zijn. Binnen soorten zijn er weinig opvallende verschuivingen in het dieet tussen jaren te zien. Veel soorten laten een lengte gestructureerd (= ontogenetische ontwikkeling) patroon in hun dieetkeuze zien: de prooikeuze verandert met de leeftijd/lengte van de vis.

De diversiteitsindex liet geen duidelijke veranderingen over de jaren zien en we vonden ook geen verschillen in diversiteit in prooikeuze tussen voor- en najaar.

Figuur 5.54 Diversiteitsindex voor het dieet van tien vissoorten in de eerste fase in voor- en najaar.

Selecteren vissen bepaalde prooien en is er een eventuele voorkeur voor bepaalde prooien gerelateerd aan hun gevoeligheid voor visserij?

Selecteren vissen bepaalde prooien, of gaan ze opportunistisch te werk en eten ze wat er voorhanden is? En als er een prooivoorkeur bestaat, is deze voorkeur voor visserij-gevoelige of voor visserij- ongevoelige benthos? Een analyse is uitgevoerd op de maaginhoud van zeven vissoorten waarvoor voldoende data voorhanden waren (figuur 5.54). De benthos-inhoud van deze magen is

geclassificeerd op visserij-gevoeligheid, aan de hand van de ten tijde van de eerste fase best beschikbare indeling (Bolam et al. 2014). Die classificatie in a) relatief resistent tegen

bodemberoering, b intermediair en c) sensitief voor bodemberoering was gemaakt aan de hand van acht biologische eigenschappen. Als relatief sensitief zijn soorten als anemonen en de groep Nemertea geclassificeerd. Als relatief resistent zijn schelpdieren, garnalen, krab- en kreeftachtigen

geclassificeerd (Tabel 5.17). Wat hierbij opviel is dat de voor visserij sensitieve benthossoorten maar weinig voorkomen in het gebied waar de vissen gevangen zijn (lage waardes voor sensitieve soorten vergeleken met de overige categorieën, figuur 5.55) en dat deze bovendien niet worden geprefereerd door vissen. De onderzochte zeven vissoorten selecteren inderdaad actief specifieke prooien. Dat wordt duidelijk als we het aanbod vergelijken met het dieet: de verdeling tussen de drie categorieën benthos op de bodem is anders dan in de magen (figuur 5.55). Echter, de voorkeur gaat met name uit naar prooisoorten die resistent zijn voor visserij: het aandeel resistente prooisoorten in de omgeving is veel lager dan het aandeel in de magen. Overigens is het ook van belang op te merken dat de prooien zijn ingedeeld op een hoog taxonomisch niveau vanwege lastige determinatie, en daarmee ook de indeling in gevoeligheidsklassen de nodige onzekerheid kent. Daarnaast behoeft de classificatie van Bolam et al. (2014) mogelijk ook nog verbetering (§5.1.10).

Tabel 5.17. Indeling van taxa in gevoeligheidsklassen voor bodemberoering (Tabel 3.24a in Tulp et al. (2016))

sensitief intermediair resistent

Cnidaria Amphipoda Bivalvia

Nemertea Echinodermata Brachyura

Ensis Crangonidae

Gastropoda Crustacea

Polychaeta Decapoda

Figuur 5.55 Het gemiddelde percentage biomassa (asvrij drooggewicht) in de magen (licht grijs) en in de directe omgeving van de plek waar de vis gevangen is (donkergrijs) van bodemfauna die

sensitief/intermediair/resistent is met betrekking tot visserijdruk. Wanneer de grijze balk (gegeten) groter is dan de donkere balk (aanwezig) is dan is er sprake van selectie.

Deelconclusie

• De maagvulling van vissen vertoonde wel veranderingen in de periode 2005-2011, bij een aantal soorten nam de maagvulling toe, bij een aantal af.

• De diversiteit van de prooikeuze is niet veranderd in de periode 2005-2011.

• Vissen selecteerden prooisoorten die resistent zijn voor visserij (meer dan soorten die intermediair gevoelig zijn).

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 167-170)