• No results found

Discussie benthos

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 147-149)

2005-2006, 2009-2013 Visserij-intensiteit boomkorvisserij,

Vraag 3: Onttrekking van vis en andere bijvangsten

5.1.14 Discussie benthos

Op basis van de bemonsteringen uitgevoerd in de periode 2004-2015 is een brede range aan analyses uitgevoerd waarbij we het mogelijke effect van de verandering in visserijdruk onderzocht hebben, rekening houdend met de variatie die inherent is aan een dynamisch kustgebied.

5.1.14.1 Bodemfauna in de Voordelta in relatie tot visserij

De effecten van boomkorvisserij op het benthos in relatie tot abiotische variabelen, zoals dat onderzocht is in de diverse analyses (univariaat en multivariaat), laten een vrij uniform beeld zien. Vergeleken met de variatie die door ruimte en tijd wordt veroorzaakt (ruimtelijk en temporele

de LME’s, maar die conclusie wordt nog sterker als we de berekening met R-INLA uitvoeren. De biomassa als voedsel voor vogels is hoger, en het aantal taxa en de maximale lengte van Ensis is lager op punten met een hogere visserijdruk door boomkorvisserij. Het grote belang van ruimtelijke en temporele autocorrelatie kan verschillende oorzaken hebben. De ruimtelijke autocorrelatie wordt mogelijk veroorzaakt door factoren die we niet goed kennen of kunnen uitdrukken in beschrijvende parameters. Verschillen binnen de Voordelta in voedselaanbod kunnen een rol spelen, maar mogelijk ook verschillen in aanvoer en vestiging tussen bodemdiersoorten. De temporele autocorrelatie wordt waarschijnlijk deels veroorzaakt doordat broedval en vestiging van soorten op bepaalde locaties in een jaar, in de volgende jaren nog doorwerkt op de soortensamenstelling.

Ingezoomd op de voor de boomkorvisserij relevante gebieden en periodes laat voor alle parameters (behalve max. lengte Ensis) een positief verband met boomkorvisserij zien. Drie van de zes

onderzochte responsvariabelen (totale biomassa, biomassa voor vogels en aantal taxa) laten een positieve correlatie zien met visserijdruk door garnalenvisserij en de overige drie vertonen geen verband. De deelselectie van punten gericht op garnalenvisserij laat voor geen enkele parameter een verband met garnalenvisserij zien.

Concluderend leveren de habitatmodellen een beeld dat op plekken met veel visserij een hogere benthosbiomassa voorkomt. De vraag is natuurlijk of hier sprake van een causaal verband is. Ofwel de biomassa neemt toe als gevolg van visserij, ofwel de visserij concentreert zich op plekken met veel bodemdierenbiomassa. De belangrijkste component van de biomassa is Ensis (soms wel tot 60%). Om te begrijpen hoe bovenstaande werkt is het noodzakelijk om iets meer van het gedrag van Ensis te weten (zie volgende paragraaf).

De analyse waarbij gepoogd is gebieden met een verschil in bevissing te contrasteren (§5.1.11) liet zien dat bij aanvang de beviste en onbeviste garnalenlocaties erg vergelijkbaar waren, maar dat de beviste en onbeviste uit elkaar gingen lopen vanaf het moment van de intensivering van de garnalenvisserij in 2009. Dit bleek zowel uit de veranderingen in de soortengemeenschap als uit de zes parameters. De jaren van intensieve garnalenvisserij zijn gekenmerkt door een verhoging in dichtheden aan Ensis en aan Abra alba, Capitella sp. en overige slib-minnende soorten (Lanice sp., Owenia fusiformis) op de beviste locaties vergeleken met de controle locaties. Uit de analyse in 5.1.13 blijkt dat de garnalenvisserij zich vooral in de meer dynamische, slibarme, delen van de Voordelta begeeft. Deze soorten zijn misschien wel slibminnend, maar komen blijkbaar dus ook op andere locaties voor. Dit is waarschijnlijk niet de eigenschap die de verklaring vormt voor hun voorkomen op garnalenlocaties. De beviste en onbeviste boomkorlocaties lieten geen verschil in ontwikkeling zien in de gemeenschap, maar wel met betrekking tot het gemiddelde individuele gewicht en de totale bodemdieren biomassa, met hogere waardes in de beviste locaties in het jaar 2004 (het jaar met maximale boomkorvisserij intensiteit). Ook in deze analyse bleek weer dat de populatiedynamiek van Ensis van grote invloed is op de univariate benthosparameters door de dominantie van die soort.

Het grootste deel van de variatie in de multivariate analyses op basis van traits werd verklaard door abiotiek. De relaties met de intensiteit van boomkorvisserij en garnalenvisserij waren statistisch significant, maar gezien het lage percentage verklaarde variantie waarschijnlijk biologisch niet relevant. Het gevonden verband tussen modaliteiten en visserijdruk door boomkor en garnalenvisserij waren tegengesteld aan de verwachting. De modaliteiten die toenamen met hogere visserijdruk waren: grotere, langlevende, diep ingegraven, filterende sessiele soorten. Dit wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door Ensis: weliswaar groot en langlevend, maar ook diep ingegraven, waardoor ze toch bestand zijn tegen bodemberoering. Ook hier komt dus weer de belangrijke rol van Ensis naar voren.

Uit de analyse van de natuurlijke verstoring in de Voordelta bleek verder dat de gebieden met de meeste natuurlijke verstoring sterk overlappen met de gebieden die het intensiefst bevist worden door de garnalenvisserij en de inmiddels bijna verdwenen boomkorvisserij zich in de luwere delen van de Voordelta concentreerde.

Uit nog lopende analyses (P.Herman, pers.com) komen aanwijzingen dat verschuivingen in soortensamenstelling van de bodemdierengemeenschap zich concentreren in laag-dynamische gebieden (lage bodemschuifspanning). Deze liggen deels buiten het bodembeschermingsgebied, ten

zuidwesten van Maasvlakte 2. De modelberekeningen van abiotiek tonen aan dat de

bodemschuifspanning hier door de aanleg van Maasvlakte 2 is verlaagd, en de veranderingen van de bodemfauna zijn in lijn met de algemene correlatie tussen soortensamenstelling en

bodemschuifspanning die voor het gehele gebied wordt gevonden. Deels liggen deze gebieden ook op plaatsen waar de bodemschuifspanning niet wezenlijk is veranderd tijdens de studieperiode, maar waar de bodemschuifspanning van nature laag is. Dat de bodemfauna daar het meest is veranderd is in overeenstemming met literatuur over effecten van visserij op bodemfauna (bv. van Denderen et al., 2015), die stelt dat opheffen van visserijdruk alleen in gebieden met lage bodemschuifspanning zal leiden tot een hogere biodiversiteit.

5.1.14.2 Lange termijn ontwikkelingen binnen en buiten de Voordelta

Veel soorten uit de WOT schelpdiersurvey laten de laatste 10 jaar een toename zien zowel in de Voordelta als langs de Hollandse kust. Op basis van de VMS data (vanaf 2006) hebben we geen significante relaties met boomkor of garnalenvisserij gevonden. De serie is echter erg kort voor deze analyse en de statistische power waarschijnlijk te laag. Voor een aantal soorten worden op basis van de wat langere serie (vanaf 1995) op basis van logboekdata significante correlaties met de visserijdruk door de boomkorvisserij gevonden, maar de verbanden zijn zowel positief als negatief: vier soorten (Amerikaanse zwaardschede, rechtsgestreepte platschelp, nonnetje, stevige strandschelp) positief, drie soorten (otterschelp, slangsterren, halfgeknotte strandschelp) in sommige gebieden positief, in andere negatief. De aasetende soorten lijken samen te fluctueren maar voor geen van de aasetende soorten zijn significante relaties met de boomkorvisserij gevonden.

Gezien de hersteltijd die verwacht wordt voor veel bodemfaunasoorten (Kaiser et al. 2006) is met name de serie op basis van de VMS data nog erg kort. Bovendien hebben we in de analyse telkens het verband onderzocht van de bodemfauna met de visserij in het voorgaande jaar. Wanneer veranderingen zich echter pas over een termijn van meerdere jaren voordoen, zou ook verschillende intervallen onderzocht moeten worden (bv visserijdruk over afgelopen 5 jaar). Voor een dergelijke analyse is de tijdserie echter te kort.

5.1.14.3 De rol van Ensis in het kustgebied

Uit vrijwel alle analyses komt de dominante rol van Ensis naar voren. Ensis lijkt geen last te hebben van boomkor- en garnalenvisserij, sterker nog, er is vaak een positief verband gevonden met visserijdruk. De dieren leven rechtstandig in zelf gegraven, decimeters diepe gangen (tot wel 90 cm, Drew 1907) in de bodem. Ze zitten in ongestoorde toestand vlak onder het bodemoppervlak, met alleen de korte sifonen boven de bodem. Bij verstoring kunnen ze zich razendsnel in hun gang terugtrekken doordat ze het sediment vloeibaar en beter doordringbaar kunnen maken door water in het sediment te spuiten (Drew 1907). Ensis leeft in medium en grof zand, maar ook in fijn substraat en slibrijke gebieden en komt aan voedsel door water te filteren. De individuen groeien snel en worden gemiddeld 3-4 jaar tot 8 jaar (Witbaard et al. 2015). De soort is heel mobiel en in staat om zich snel te verplaatsen en zelfs te zwemmen door zich af te zetten met de voet (Drew 1907), en is ook in staat om zijn leefomgeving aan te passen door het invangen van sediment.

Deze eigenschappen maken de soort uitstekend toegerust voor het leven in de dynamische kustomgeving onder invloed van natuurlijke en visserijverstoring. De ingraafdiepte en snelle reactievermogen zorgen er waarschijnlijk voor dat ze geen last hebben van de visserij, en de snelle manier van verplaatsen geeft ze de mogelijkheid om nieuwe (opengevallen) plekken te koloniseren. Dit mogelijke mechanisme waardoor ze geen last en misschien zelfs wel voordeel van visserijverstoring hebben, is ook al in andere studies gevonden (Tulp et al. submitted). Daarnaast is de soort ook niet heel kieskeurig met betrekking tot het sediment. In groeiexperimenten bleek de algenconcentratie veel belangrijker dan sediment voor de groei (Kamermans et al. 2013). Er lijkt wel een leeftijdsafhankelijke sedimentvoorkeur te zijn, waarbij de jongere individuen slibrijke sediment prefereren (Witbaard et al. 2017).

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 147-149)