• No results found

van het bodembeschermingsgebied

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 195-200)

De tweede deelvraag richt zich op de bijdrage van het bodembeschermingsgebied aan het voedselaanbod voor de zwarte zee-eend:

b) Leidt het instellen van het bodembeschermingsgebied tot een gelijkblijvende potentiële functie van de Voordelta voor de zwarte zee-eend in termen van voedselbeschikbaarheid?

i. Is de potentiële draagkracht van het gebied toegenomen door de ingestelde maatregelen n.l. het beperken van de grote boomkorvisserij? Het gaat hier om de potentiële draagkracht met betrekking tot de voedselvoorziening van deze soort in relatie tot het instandhoudingsdoel; dit betekent niet de jaarlijkse aanwezigheid van de zwarte zee-eend in het gebied volgens het instandhoudingsdoel.

ii. Zijn andere factoren dan voedselbeschikbaarheid binnen en buiten de Voordelta bepalend voor het al dan niet aanwezig zijn van deze soort in de Voordelta?

iii. Is er voldoende oogstbaar voedsel in de totale Voordelta voor het aantal vogels volgens het instandhoudingsdoel

6.4.1 Waarnemingen van zwarte zee-eenden in de Voordelta

Na de aanleg van Maasvlakte 2 zijn vanaf 2009/2010 de zwarte zee-eenden jaarlijks geteld. In tabel 6.5 zijn de maxima per jaar weergegeven. Het totale gebruik van het gebied door zee-eenden is in vogeldagen uitgedrukt (aantal getelde vogels vermenigvuldigd met het aantal dagen dat ze in het gebied verblijven). Figuur 6.3 geeft het aantal vogeldagen opgesplitst voor de twee rustgebieden en het overige deel van de Voordelta (figuur 6.3). Deze gegevens zijn op kaarten weergegeven in figuur 6.4.

Tabel 6.5. Het maximum aantal zwarte zee-eenden in de Voordelta tijdens de T0, T1 en T2 op basis van vliegtuigtellingen (monitorings-jaar loopt van juli tot en met juni het volgende jaar). Gegevens t/m 2014-2015 uit Fijn et al. (2016), in 2008/2009 is alleen in het voorjaar geteld.

monitorings-jaar maximum maand waarin maximum geteld is T0 2004-2005 9.078 april 2005-2006 10.244 mei T1 2008-2009 5.225 april 2009-2010 2.005 december 2010-2011 3.400 mei 2011-2012 3.205 februari 2012-2013 7.780 april 2013-2014 1.152 maart 2014-2015 1.760 november T2 2015-2016 530 december 2016-2017 1.485 Januari

Figuur 6.3. Totaal aantal vogeldagen van de zwarte zee-eend in verschillende deelgebieden van de Voordelta tijdens het voorjaar (boven) en het winterhalfjaar (onder). BVNZ=rustgebied Bollen van het Nieuwe Zand; BVO=rustgebied Bollen van de Ooster; rest=overige delen Voordelta.

Figuur 6.4 Verspreiding van zwarte zee-eenden in voorjaar (april/mei) en winterhalfjaar (oktober t/m maart) in T0, T1 en T2.

De maxima van de zwarte zee-eend in de Voordelta lijken in de loop van de onderzoeksperiode afgenomen (tabel 6.5). Het gebruik van het gebied uitgedrukt in aantal vogeldagen (apart voor winterhalfjaar en voorjaar) vertoont echter een minder duidelijke trend (figuur 6.3). Na de T0 lijken de aantallen vogeldagen in de winter wel lager, maar de aantallen in 2012/13 zijn duidelijk hoger. Het beeld voor het voorjaar is nog gevarieerder: er zijn van jaar op jaar grote verschillen in de mate waarin het gebied door zwarte zee-eenden als verblijfgebied gebruikt wordt gedurende de voorjaarstrek.

Door de grote variabiliteit is er geen sprake van een trend of duidelijk verschil in aantal vogeldagen tussen de T0 jaren en de T1 jaren. Gedurende het winterhalfjaar zijn de twee rustgebieden Bollen van het Nieuwe Zand en Bollen van de Ooster gesloten voor menselijke activiteiten. Het aandeel van de rustgebieden in het totaal aantal vogeldagen varieert in de T1 tussen 10% en 50% (gemiddeld 23%). Het aandeel van die gebieden in de T0 (toen het nog geen rustgebieden waren) was niet significant anders.

Het totaal aantal vogeldagen over een heel jaar (gerekend over de periode oktober-september, niet in de grafiek) is ook verreweg het hoogste in 2006 en 2013. Ook voor de jaartotalen vogeldagen geldt dat er geen significante trend is of een verschil tussen T0 en T1.

6.4.2

Voedselaanbod voor zwarte zee-eenden in de Voordelta

Hier wordt een beschrijving gegeven van het voedselaanbod voor de hierboven beschreven selectie van zes soorten prooien (Ensis, Abra alba, Donax vittatus, Fabulina fabula, Limecola balthica, Spisula subtruncata).

Voor de vier soorten met de hoogste biomassa-dichtheden (te weten Ensis, Abra alba, Limecola balthica, Spisula subtruncata) is in figuur 6.5 de gemiddelde biomassa-dichtheid in de loop van de jaren sinds 2004 gegeven. Hieruit blijkt dat Ensis in hogere dichtheden voorkomt dan de andere soorten. Alleen in 2015-2017 vertoont Spisula op een aantal locaties relatief hoge dichtheden. In figuur 6.6 zijn deze vier soorten gestapeld weergegeven en wordt de totale biomassa voor twee zones van diepteligging in het gebied weergegeven (tot 15 m en dieper dan 15 m). Zoals al aangegeven in §6.3.3 worden zwarte zee-eenden in de Voordelta vrijwel alleen waargenomen in de ondiepere delen tot 15 m (Prins et al. 2014).

Het voorkomen van voor zee-eenden geschikte prooien varieert tussen jaren. Er is voor het gebied als geheel geen duidelijke trend. De opsplitsing naar diepte laat echter zien, dat dieper dan 15 m een gestage daling van de biomassa van schelpdieren optreedt. In de ondiepere delen tot 15 m diepte varieert het aanbod tussen jaren, met in 2009/2010 het laagste aanbod. Ook is het aanbod in de laatste drie monitorings-jaren relatief laag. Het gaat steeds met name om Ensis, de andere soorten dragen eigenlijk nauwelijks bij aan de hoeveelheid geschikt voedsel. Inmiddels is bekend dat na 2015 de halfgeknotte strandschelp (Spisula subtruncata) in de Voordelta, maar ook elders in de

Nederlandse kustzone, sterk is toegenomen in aantallen en biomassa (Troost et al. 2017). Deze toename is zichtbaar voor 2015/2016 in Figuur 6.6.

In 2016-2018 is een bank met hogere dichtheden van de halfgeknotte strandschelp opgekomen in het gebied ten zuidwesten van Maasvlakte 2 buiten het bodembeschermingsgebied (Perdon et al. 2016, Troost et al. 2017). Op die plek zijn ook concentraties zwarte zee-eenden zijn waargenomen (Dirksen et al. 2017). In figuur 6.7 is voor alle monitorings-jaren de verspreiding van waargenomen groepen zwarte zee-eenden zichtbaar gemaakt in combinatie met de dichtheden van Ensis op de

monsterpunten. In die figuur is te zien dat de verspreiding van eenden in het algemeen overlapt met het voorkomen van concentraties van Ensis. In 2016/2017 is een relatief groot deel van de zwarte zee-eenden (1485 eenden in januari 2017) in dat jaar is waargenomen bij de bank van Spisula subtruncata ten westen van Maasvlakte 2. Overigens vormde ook in deze latere jaren Ensis het grootste deel (>70%) van de biomassa van schelpdieren (op basis van natgewicht) in de Voordelta (Perdon et al. 2016, Troost et al. 2017).

Figuur 6.5 Boxplots van biomassa (g asvrij drooggewicht/m2) per gridcel voor 4 verschillende soorten

schelpdieren (in maten die voor zwarte zee-eenden eetbaar zijn) voor de jaren met bemonsteringen in de herfst in de periode 2004 - 2015. Voor iedere gridcel van de benthos-bemonsteringen zijn de gegevens van alle beschikbare locaties gemiddeld alvorens het gemiddelde per gridcel te berekenen.

Figuur 6.6 Totale biomassa voor de gehele Voordelta voor 4 verschillende soorten schelpdieren (in maten die voor zwarte zee-eenden eetbaar zijn) voor de jaren met bemonsteringen in de herfst in de periode 2004 - 2015, opgesplitst naar bodemdiepte: tot 15 m en dieper dan 15 m.

Figuur 6.7a Biomassa van Ensis van 4-10 cm (grijze cirkels) in het voorafgaande najaar en de cumulatieve verspreiding van zwarte zee-eenden in oktober-maart (groene cirkels). Voor 2014/2015 zijn geen bodemdiergegevens verzameld. In het gebied voor de kust van Walcheren is minder

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 195-200)