• No results found

Huidige stand van zaken kennis effecten garnalenvisserij 1 Achtergrond

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 177-180)

Noord-Holland Zuid-Holland

2. Trends over de periode 2006-2016 in relatie tot visserij

5.3 Huidige stand van zaken kennis effecten garnalenvisserij 1 Achtergrond

De garnalenvisserij is economisch en in aantallen schepen een van de belangrijkste visserijen in Nederland. De inspanning en aanlandingen van de (internationale) garnalenvisserij heeft een sterke groei doorgemaakt vanaf 1970 tot nu (ICES 2016). Van de internationale vloot maken Duitsland en Nederland een vergelijkbaar deel uit en zijn samen verantwoordelijk voor ca. 70% van de

aanlandingen. De visserijdruk in de Nederlandse Waddenzee en Noordzeekustzone beperkt zich tot de geulen en loopt op tot 50 keer bevissing per jaar. Garnalenvisserij opereert vooral in de zone tot 20 m diep en het verspreidingsgebied overlapt daarmee sterk met Natura 2000 gebieden. Voor zowel de Noordzeekustzone als de Waddenzee is voor deze Natura 2000 gebieden een verbeterdoelstelling geformuleerd voor Habitat 1110. Het effect van het garnalentuig op het ecosysteem is echter niet goed bekend. Er zijn in de afgelopen jaren diverse studies geweest (waarvan een deel nu nog bezig is) waarbij de mogelijke effecten van de garnalenvisserij onderzocht zijn en worden. Deze studies worden

hier op een rij gezet. De vraag hierbij is: wat is het effect van garnalenvisserij op het bodemecosysteem?

De vraag kan op verschillende niveaus beantwoord worden. Het is van belang daarbij onderscheid te maken tussen effecten op de korte en lange termijn, effecten in een zwaar bevist gebied of een relatief onberoerd gebied. Verder is er een verschil in directe effecten op de bodem door passage van het tuig en/of het net, bijvoorbeeld sterfte of beschadiging en indirecte effecten die via

terugkoppelingen in het voedselweb lopen. Door (herhaald) contact met het tuig kan de ontwikkeling van kwetsbare of structuurvormende organismen (anemonen, kokerwormen, zeemos) beperkt worden en kan de vestiging van schelpdierlarven op de bodem belemmerd worden. Ook is het denkbaar dat het regelmatig ‘aanvegen’ van de zeebodem een effect heeft op de bovenste (slib) laag van het sediment. Of en de mate waarin deze effecten optreden kunnen verschillen tussen gebieden met verschillende sediment en bodemstructuur. In de tot nu toe uitgevoerde onderzoeken is met name het directe (korte termijn) effect van bevissing onderzocht, in gebieden die al decennialang bevist zijn.

5.3.2 Effecten garnalenvisserij Natura2000 gebieden

Looptijd 2012-2014, Glorius et al. (2015),

http://edepot.wur.nl/332091

, Tulp et al. (submitted), Onderwerpen: (i) korte termijn effecten garnalenvisserij op het bodemecosysteem (BACI), (ii) dosis- effectrelatie tussen visserijinspanning en effecten op het bodemecosysteem

In 2012 is een experiment uitgevoerd in 15 vakken verdeeld over 5 gebieden langs de NL kust en in de Waddenzee waarbij de benthosontwikkeling in een bevist en een onbevist plot zijn vergeleken voor en na de bevissing. De vissers zijn via diverse kanalen wel verzocht om de gebieden te mijden in verband met het experiment, maar 13 van de 15 ‘onbeviste’ vakken bleken toch bevist door garnalenvissers. De oorspronkelijke BACI-opzet kon daardoor in de analyse niet meer gebruikt worden. Uiteindelijk is alleen de correlatie berekend tussen de daadwerkelijk opgetreden

visserijinspanning (berekend op basis van VMS data) en de ontwikkeling van het benthos. Het tweede deel, het Molenrak experiment, bestond uit 5 vakken die met verschillende intensiteit bevist werden (0, 1, 2, 3, 4x). Uit dit experiment bleek dat er geen effect was op totale dichtheid van bodemfauna maar dat de bevissing wel een effect had op de dichtheid van de verschillende soorten. In het 3x en 4x beviste vak nam de soortdiversiteit en de evenredige verdeling over de soorten af door een toename van met name Ensis en garnaal. Onze interpretatie hiervan is dat deze zich snel

verplaatsende en koloniserende soorten de verstoorde plekken in namen. Op de T2 (na de volgende winter) was dit effect nog steeds zichtbaar maar niet meer significant. Verder bleek ook dat fragiele soorten (anemonen, poliepen en hydrozoa) afnamen na bevissing.

Voor beide experimenten is de ontwikkeling in de bodemfauna ook geanalyseerd met de zogenaamde Trait Based Approach (TBA). Daarin worden niet individuele soorten bekeken maar groepen van soorten die dezelfde kenmerken delen (traits, zie ook §5.1.9), bijvoorbeeld of ze ingegraven leven of op het oppervlak, en naar levensduur (lang of kort). Uit deze analyse bleek dat, alhoewel het effect van visserij niet statistisch significant was, eigenschappen die gevoelig zijn voor visserij wel een negatieve relatie vertoonden met visserij.

5.3.3 Experiment Voordelta

2010-2012, Schellekens et al. (2014), Onderwerp: korte termijn effecten garnalenvisserij op het bodemecosysteem (BACI).

In zes proefvakken in het BBG is visserij gecontroleerd uitgevoerd; in de helft van elk proefvak is door een garnalenvisser gevist (beviste deel), zesmaal per jaar in de periode mei - november. In de andere helft van het proefvak is in het kader van het experiment niet gevist (controle deel). Ieder jaar is voorafgaand aan de bevissing en in de herfstperiode de bodemfauna bemonsterd met bodemschaaf en box corer. Ook in dit experiment werd in de meeste jaren in de meeste controlegebieden gevist door beroepsvissers. De resultaten laten geen duidelijk effect van de garnalenvisserij op de bodemfauna zien, maar het experiment is sterk gehinderd door de onbedoelde visserij. Er kon wel onderscheid gemaakt worden tussen iets meer en minder beviste gebieden, maar geen vergelijking met helemaal niet beviste gebieden. In de gevallen dat alsnog een effect gemeten had kunnen worden (power hoog genoeg was), is voor geen van de onderzochte indicatoren een significant verschil gevonden.

5.3.4 BENTHIS

2013-2017, output

www.benthis.eu

, Onderwerp: ontwikkeling mechanistische systematiek voor beoordeling visserij-impact op bodemecosysteem

De methode maakt gebruik van het principe dat de levensduur van soorten en de gemiddelde tijd tussen twee bevissingen in dezelfde eenheid (jaren) worden uitgedrukt. Op die manier is te bepalen welke fractie van het benthos naar verwachting met een vistuig in aanraking komt, voordat zijn natuurlijke levensduur is bereikt. Daarnaast is levensduur een goede voorspeller voor de snelheid waarmee een soort zich kan herstellen nadat sterfte door bevissing is opgetreden. Uitgebreid onderzoek laat verder zien dat de mate van sterfte sterk afhangt van de penetratiediepte van een vistuig in het sediment. Met name het meten van de penetratiediepte is iets dat tuig-specifiek

veldwerk vereist. Dit is voor garnalenvisserij binnen BENTHIS niet gebeurd. Daardoor kan de methode op dit moment alleen worden toegepast voor garnalenvisserij op basis van aannames. Het meten van de penetratiediepte van garnalentuigen zou leiden tot een veel betere inschatting van de effecten, met minder onzekerheid.

5.3.5 VIBEG

2013-, onderwerp: relatie garnalenvisserij en leeftijdsopbouw benthosgemeenschap in NZKZ en veranderingen na sluiting gebieden voor garnalenvisserij

In de Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan zijn een aantal gebieden gesloten voor garnalenvisserij. Voor (2013) en na (2015) de sluiting is een uitgebreide benthosmonitoring uitgevoerd. Ook hier bleek na sluiting dat de bevissing in deze gebieden niet afgenomen was en effecten van sluiting niet beoordeeld konden worden. Naast het veldwerk is een deskstudie uitgevoerd, met de data van met name de MWTL en WOT-schelpdiersurvey data. De uitkomst van deze analyses is in het algemeen dat er een effect meetbaar is van garnalenvisserij, maar dat dit effect alleen in jaren met relatief weinig stormen te zien is. In andere jaren wordt de samenstelling van het benthos volledig bepaald door de natuurlijke dynamiek van het ecosysteem.

5.3.6 KBWOT RIBS

2015-2016, output Powerpoint presentatie (Analyse wordt vervolgd en afgemaakt in kader van PMR compensatiemonitoring), Onderwerp: relatie tussen garnalenvisserij en vestigingskans schelpdieren Wordt het recruitment van kokkels en mossels beïnvloed door het regelmatig aanvegen van de zeebodem door de garnalenvisserij? In de analyse vonden we van de drie jaren met broedval voor 2010 en 2013 een negatief verband tussen de aan/afwezigheid van eenjarige mosselen en de intensiteit van de garnalenvisserij en voor 2014 een positief verband. In 2018 zal deze analyse uitgebreid worden naar meer jaren.

5.3.7 Ontwikkeling bodemfauna in referentiegebied Rottum

2002-2017, output Fey et al. 2013; Fey-Hofstede et al. (2014), Glorius et al in prep, Onderwerp: veranderingen na sluiting gebieden voor menselijke activiteiten (waaronder garnalenvisserij) (BACI) De ontwikkeling van de bodemfauna in een voor menselijke activiteiten gesloten gebied

(referentiegebied: Schild en Boschwad) is vergeleken met een gebied waar zulke activiteiten wel toegestaan zijn (controlegebied: Zuidoost Lauwers en Spruit). Vóór de instelling van het

referentiegebied is in drie jaar het benthos bemonsterd (2002, 2003 en 2005). Na de instelling van het referentiegebied zijn jaarlijks bemonsteringen uitgevoerd, met het karakter van ‘vinger aan de pols’. Deze bemonstering is niet intensief genoeg om (statistisch) betrouwbare verschillen aan te kunnen tonen. De laatste jaren lijkt een andere ontwikkeling op te treden in de bodemfauna (totale dichtheden en soortenrijkdom) in de gesloten geulen ten opzichte van de open geulen. De rapportage over een uitgebreidere bemonstering in 2016, waarbij ook statistische hardere uitspraken gedaan kunnen worden is nog niet gereed.

5.3.8 Monitoring Viswad gebieden Waddenzee

2015-2017, output Powerpoint presentatie, rapportage in prep, Onderwerp: veranderingen na sluiting gebieden voor garnalenvisserij (BACI)

Op een aantal plekken in de westelijke Waddenzee wordt de ontwikkeling van de bodemfauna vergeleken tussen gebieden die gesloten zijn voor alleen de garnalenvisserij, voor alleen de

mosselzaadvisserij, voor beide visserijen en voor gebieden toegankelijk voor beide visserijen. De focus ligt primair op mosselbanken en geassocieerde fauna, maar er wordt ook aandacht besteed aan overige soorten die mogelijk kwetsbaar zijn voor bodemberoering. In dit onderzoek wordt niet gecontroleerd wat de werkelijk uitgevoerde visserijdruk is geweest. In 2015 en 2016 zijn metingen uitgevoerd in voorjaar en zomer. Tot nu toe zijn er nog geen eenduidige ontwikkelingen zichtbaar. Dit programma wordt in 2017 en 2018 voortgezet.

5.3.9 Overige literatuur

In de literatuur is een handvol studies beschreven waarin het effect van garnalentuig op de bodem is onderzocht. Die studies concentreerden zich op beschadiging van biogene structuren zoals Sabellaria spinulosa riffen, kokerwormvelden Lanice conchilega en zeemosvelden Sertularia cupressina (Riesen & Reise 1982, Buhs & Reise 1997, Berghahn & Vorberg 1998, Vorberg 2000). Riesen & Reise (1982) beargumenteren dat garnalen en boomkorvissers met opzet Sabellaria riffen verwoestten om er beter te kunnen vissen en om schade aan de netten te voorkomen. Vorberg (2000) voerde experimenten uit en concludeerde dat het effect op Sabellaria riffen met name door contact met de sloffen veroorzaakt wordt. Na experimentele visserij konden de tracks van de sloffen onderscheiden worden in gebieden met kokerwormvelden, maar de klossenpees leek hier geen schade te hebben veroorzaakt (Berghahn & Vorberg 1998). De afname van zeemosvelden Sertularia cupressina die eens algemeen waren in de Waddenzee (Lavaleije & Dankers 1993), wordt ook geweten aan garnalenvisserij. Sinds begin jaren ’70 zijn de velden sterk achteruit gegaan en uiteindelijk verdwenen, alhoewel de soort nog steeds voorkomt in de Waddenzee. Berghahn & Vorberg (1998) beargumenteren dat de garnalenvisserij hier niet de oorzaak van is geweest omdat S. cupressina een flexibele structuur heeft die plat tegen de zeebodem gedrukt wordt wanneer het in aanraking komt met een garnalenkor. Dankers & Baptist (2010) laten echter zien dat deze conclusie ongegrond is.

5.4 Voortschrijdend inzicht effecten van sleepnetvisserij op

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 177-180)