• No results found

Relatie soortensamenstelling en visserijdruk

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 117-119)

2005-2006, 2009-2013 Visserij-intensiteit boomkorvisserij,

Vraag 3: Onttrekking van vis en andere bijvangsten

5.1.9 Veranderingen in bodemfaunagemeenschap: multivariate analyses 1 Statistische analyses

5.1.9.5 Relatie soortensamenstelling en visserijdruk

Eerst is een analyse uitgevoerd met data van de jaren 2004-2015 en met uitsluiting van de monsters genomen in de Haringvlietmond en in het noordelijke deel gelegen voor Maasvlakte 2 die alleen tijdens de nulmetingen bemonsterd zijn (zie 5.1.6). Daarbij is in een pCCA-analyse de relatie met beide type visserijen onderzocht. Daarna zijn ook analyses uitgevoerd met een selectie van de data, met de focus op een van beide visserijtypes. Voor de analyses naar relatie met boomkorvisserij zijn daarbij ook de data van het gebied ter hoogte van Maasvlakte 2 meegenomen.

Uit de eerste analyse (jaren 2004-2015) blijkt dat blijkt dat boomkorvisserij een significant deel van de variantie verklaart (p=0,001), al is het aandeel erg klein: 0,7%. De covariabelen (abiotiek en tijd) verklaren 7,7% van de totale variantie in de dataset. De abiotische variabelen verklaren dus veel meer van de variantie dan boomkorvisserij. Ook garnalenvisserij verklaart een significant deel van de variantie (p=0,001), en verklaart een groter aandeel van de totale variantie: 4,5%.

In figuur 5.16 zijn voor beide type visserijen de soorten weergegeven die de hoogste en laagste correlatie hebben met visserijdruk. Taxa als fuikhorens Tritia sp. (beide soorten samengevoegd, nog onder naam Nassarius in figuur) en de glanzende tepelhoren Euspira nitida zijn positief gecorreleerd met boomkorvisserij, taxa als Oligochaeta en Bathyporeia negatief. Taxa als het zaagje Donax vittatus, de rechtsgestreepte platschelp Fabulina fabula en de halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata zijn positief gecorreleerd met garnalenvisserij, taxa als de borstelwormen Aphelochaeta marioni en Mediomastus fragilis negatief. Van aasetende soorten zoals Tritia sp., de kleine

heremietkreeft Diogenes pugilator, en de strandkrab Carcinus maenas zou verwacht kunnen worden dat ze in hogere dichtheden voorkomen bij visserij-activiteiten, in ieder geval tot een bepaalde intensiteit. Bij de gewone zeester Asterias rubens is vastgesteld dat er een optimum is bij een bepaalde visserij-intensiteit, en bij hogere visserijdruk opnieuw een afname (Ramsay et al. 2000). Mogelijk dat dit ook speelt bij Carcinus maenas, en vinden we daarom een negatieve correlatie. Tritia sp. (nog onder naam Nassarius in figuur) is positief gecorreleerd. Voor deze soorten is daarom niet een eenduidige relatie te verwachten met visserij-intensiteit en vinden we dus ook verschillende trends voor Carcinus en Tritia. Het optimum kan per soort namelijk verschillen.

Figuur 5.16 Score van soorten langs canonische as gerelateerd aan boomkorvisserij (links) en garnalenvisserij (rechts). Alleen soorten met een absolute score groter dan 0,1 zijn weergegeven (data 2004-2015, zonder Haringvlietmond en MV2). Kleuren geven gevoeligheid weer (berekeningen volgens Bolam et al. (2014); score<35: gevoeligheid laag, score 35-50: gevoeligheid matig, score > 50: gevoeligheid hoog).

Opvallend is dat meerdere taxa een andere correlatie lijken te hebben met boomkorvisserij dan met garnalenvisserij: Tritia sp., de kleine slangster Ophiura albida, de aasgarnaal Gastrosaccus spinifer, de witte dunschaal Abra alba, Oligochaeta. Dus zelfs onder de meest positief of negatief gecorreleerde soorten verschilt de respons op boomkorvisserij en garnalenvisserij. Ondanks dat we nu, in

tegenstelling tot een eerdere studie (Craeymeersch et al. 2016), zeldzamere soorten niet bij de analyse meegenomen hebben en extra geomorfologische variabelen (hellingshoek en –richting) bepaald hebben, komen we tot dezelfde conclusie: aangezien er ruimtelijk weinig overlap is tussen de boomkorvisserij en de garnalenvisserij (zie hoofdstuk 4) wijzen de tegengestelde relaties wellicht op ruimtelijke verschillen die niet gedekt worden door de gebruikte abiotische variabelen die de

verschillen in omstandigheden beschrijven.

Geen enkele soort heeft een hoge gevoeligheidscore. En, tegengesteld aan de verwachting, zijn er bij beide type visserijen meer matig gevoelige soorten dan weinig gevoelige soorten positief gecorreleerd met de visserij-intensiteit, terwijl de soorten die negatief correleerden met visserij inspanning juist soorten betrof met een lage gevoeligheid.

Daarom hebben we ook analyses uitgevoerd met een selectie van de data, met de focus op respectievelijk boomkorvisserij en garnalenvisserij.

Een gerichte analyse op de relatie met visserij-intensiteit van boomkorvisserij is uitgevoerd met data van 2004 en 2005 (periode met nog relatief hoge visserij-intensiteiten in het zuidelijk referentiegebied en in het gebied gelegen voor de Maasvlakte (MV2)). Taxa die positief gerelateerd zijn met visserij- intensiteit zijn o.a. de borstelwormen behorend tot de geslachten Capitella en Notomastus, de rechtsgestreepte platschelp Fabulina fabula en de halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata. Negatief gerelateerd zijn o.a. de otterschelp Lutraria lutraria, de borstelworm Scolelepis bonnieri, het zaagje Donax vittatus en de zeeklit Echinocardium cordatum (figuur 5.17).

Een gerichte analyse op de relatie met de intensiteit van garnalenvisserij is uitgevoerd met data vanaf 2009 in deelgebied Noord (blauw in figuur 2.1), waar de visserij-intensiteit het meest is toegenomen tijdens de onderzoeksperiode. Positief gecorreleerd zijn o.a. de taxa de kokkel Cerastoderma edule, de witte dunschaal Abra alba, de wadpier Arenicola marina en de gewone slangster Ophiura ophiura, negatief gecorreleerd zijn o.a. de breedpootkrab Portumnus latipes, het kniksprietkreeftje Bathyporeia, de gewone garnaal Crangon crangon en de borstelworm Phyllodoce mucosa (figuur 5.17).

Meerdere taxa tonen in beide analyses een uniforme positieve of negatieve relatie met visserij- intensiteit. Fabulina fabula, Spisula subtruncata, de kokerworm Owenia fusiformis en Actiniaria (zeeanemonen) zijn positief gecorreleerd met visserijdruk, Bathyporeia elegans, Spio en

Echinocardium cordatum negatief. Slechts 2 taxa hebben een tegengestelde relatie (neemt toe met de ene visserij en af met de andere): het tweetandschelpje Kurtiella bidentata en het zaagje Donax vittatus.

Voor veel taxa is de gevonden relatie echter tegen de verwachting in. Veel soorten met een

veronderstelde matige gevoeligheid voor verstoring door visserij hebben hogere dichtheden bij hogere bevissingsdruk. En juist vooral soorten met een lage gevoeligheid zijn negatief gecorreleerd. Bij garnalenvisserij komen zowel soorten met een geringe gevoeligheid als soorten met een matige gevoeligheid in hogere dichtheden voor bij zowel een lage als een hogere visserijdruk.

Kortom, ook na meer detaillering in de analyses: meenemen van extra abiotische variabelen, selecteren van gebieden, en een beperking van het aantal taxa (geen al te zeldzame taxa) t.o.v. eerdere analyses (Craeymeersch et al. 2016) leidden de multivariate analyses niet tot duidelijke, eenduidige, relaties met visserijdruk.

Figuur 5.17 Score van soorten langs canonische as gerelateerd aan boomkorvisserij (links) of garnalenvisserij (rechts). Alleen soorten met een absolute score groter dan 0,1 zijn weergegeven (data 2004-2005, diepte>10m). Kleuren geven gevoeligheid weer (berekeningen volgens Bolam et al. (2014); score<35: gevoeligheid laag, score 35-50: gevoeligheid matig, score > 50: gevoeligheid hoog).

Deelconclusie

• Ruimtelijk is de bodemgemeenschapsstructuur sterk gerelateerd aan verschillen in saliniteit, mediane korrelgrootte, diepte, en bodemschuifspanning. De Haringvlietmonding kenmerkt zich door een andere faunagemeenschap dan de rest van de Voordelta, en daar zijn gradiënten te zien die vooral gerelateerd zijn aan saliniteit. In de rest van de Voordelta zijn vooral diepte, mediane korrelgrootte, bodemschuifspanning door golven en stroomsnelheid belangrijke sturende factoren. Dit onderscheid was ook de basis van de bemonsteringsopzet, gebaseerd op data van de jaren tachtig.

• In verhouding tot de verklaarde variantie door abiotiek is de verklaarde variantie door visserijdruk (en met name door boomkorvisserij) erg gering.

• In de onderzoeksperiode zijn er, over de jaren, Voordelta-brede veranderingen in de soortensamenstelling en –dominantie. In alle deelgebieden van de Voordelta zijn de veranderingen in de benthosgemeenschap vergelijkbaar.

• Deze veranderingen in soortensamenstelling en -dominantie kunnen niet gerelateerd worden aan veranderingen in visserij-intensiteit. Er is geen duidelijke, eenduidige, correlatie tussen de soortensamenstelling en visserij-intensiteit vastgesteld, noch voor boomkorvisserij noch voor garnalenvisserij. We vinden zowel positieve als negatieve relaties tussen soorten en visserijdruk, zowel voor soorten waarvan wordt verondersteld dat ze gevoelig zijn voor visserij als voor soorten die dat niet of minder zijn.

In document Syntheserapport PMR NCV : tussenrapport (pagina 117-119)