• No results found

4Vanaf 1675 vonden het dorpsbestuur en het visserijcollege onderdak in het

Drie zeevarende gemeenschappen

4Vanaf 1675 vonden het dorpsbestuur en het visserijcollege onderdak in het

stad-huis aan de Hoogstraat. In datzelfde jaar werd ook het weesstad-huis aan de Noordvliet geopend.

In en rond de haven

Aanvankelijk verdienden de vissers van Maassluis hun brood voornamelijk met de kabeljauwvaart. In 1605 lagen er 57 kabeljauwhoekers en twee haringbuizen in de haven.2 Hierna begon het aantal haringbuizen snel te stijgen. Het scheepsbouw-bedrijf hield gelijke tred met de groei van de visserij. Omstreeks 1630 woonden er in het plaatsje minimaal drie scheepsbouwers.3 In 1680 waren het er rond de veer-tien. De scheepsbouw bleef echter kleinschalig en gericht op de eigen markt.

Op de werven werden voornamelijk buizen en hoekers gebouwd. De haringbuis varieerde in grootte. De tonnage van het schip kon tien tot dertig last bedragen. De buis had drie grote masten en een open dek, zonder opbouw. Aanvankelijk had de buis een plat achterschip, maar dit werd omstreeks 1600 vervangen door een rond achterschip, met het oogmerk een beter zeilend en sneller schip te krijgen. Waar-schijnlijk werden de scheepsbouwers hierbij geïnspireerd door het succes van het fluitschip. Naast de voorsteven van de buis waren kluisgaten aangebracht. Hier-door werd de reep van de vleet (een drijfnet) binnenboord getrokken als de netten ervan losgemaakt waren. In het midden van het schip bevonden zich aan weers-kanten zogenaamde geestrollen, waarover de netten naar binnen werden gehaald. Oorspronkelijk stond de grote kaapstaander, ook wel spil genoemd, waarmee de reep van de vleet werd bediend, op het achterdek. Later werd de kaapstander ver-plaatst naar de dekruimte tussen de grote en fokkenmast. Vissend lag de buis aan de vleet met gestreken zeilen. De grote en fokkenmast rustten dan op twee galgen die de breedte van het schip besloegen. Het bezaanzeil werd aanvankelijk ook gestreken, maar in latere perioden bijgezet, omdat het schip dan rustiger achter de vleet bleef liggen. Het College van de Grote Visserij vaardigde zelfs een wet uit, waarin werd vastgelegd dat het bezaanzeil uit veiligheidsoverwegingen niet gestreken mocht worden tijdens het vissen.5

Hoekers werden voornamelijk gebruikt voor de kabeljauwvisserij. Dit scheeps-type was genoemd naar de hoeken of haken waarmee er op kabeljauw en schelvis gevist werd. De hoeken werden vastgemaakt aan het hoekwant of beug, die uit 150 lijnen bestond. Op het dek van de hoeker bevond zich een lage opbouw die waarschijnlijk voor de vangst bestemd was. De grote mast stak door deze opbouw. Een fokkenmast ontbrak, terwijl de bezaanmast zover mogelijk op het achterschip

2 Van Vliet, Vissers en kapers, 33; gav, agv Maassluis, ‘Resoluties’, 1605.

3 gav, oa Maassluis, nr. 262. We vinden in deze lijst een scheepmaker en twee zeer rijke tim-merlieden.

 Van Vliet, Vissers en kapers, 23.

5 Van Vliet, ‘Vissers gezocht’, 93; Van der Voort, ‘Noordzeevisserij’, 289-307, Unger, Dutch Shipbuilding, 29-30; Van Beylen, Schepen van de Nederlanden, 10 e.v.

geplaatst was. In de loop van de zeventiende eeuw werd de tuigage aangepast, waarvoor de bezaanmast meer naar voren werd verplaatst. Een gaffelzeil verving het razeil en er kon een stagzeil bij worden gezet, naast een kluiver aan een lange kluiverboom die met zijn hiel achter de grote mast lag. De spiegel werd net als bij de buis vervangen door een rond achterschip. Doordat in de hoeker een bun was, kon de vis levend aangevoerd worden. De tonnage van hoekers was ongeveer tien tot vijftien last.6 In Maassluis, echter, werden zelden schepen van meer dan elf last uitgereed. Omdat de hoeker zowel ’s zomers als ’s winters werd gebruikt, werden er hogere eisen aan zijn manoeuvreerbaarheid en zeewaardigheid gesteld dan bij de buis. Het nadeel was zijn geringere lastage. Met een grote buis kon twee keer zo veel vis vervoerd worden.

Bevolkingsomvang en demografische patronen

Rond 1550 woonden er ongeveer 170 mensen in Maassluis, meer dan een halve eeuw later, in 1622, waren het er 2.89.7 Een belangrijk deel van de bevolkingsgroei is te verklaren uit migratie. Volgens de trouwboeken uit de periode tussen 1609 en 1633 was 28% van de bruidegoms en 25% van de bruiden van elders afkomstig. Een groot deel van de migranten kwam van het omliggende platteland. Een tweede groep migranten verliet één van de Maasmondsteden om in Maassluis een nieuw bestaan op te bouwen. Een derde groep was afkomstig uit kleine vissersplaatsjes zoals Kat-wijk, Callantsoog en Ter Heijde. Tenslotte woonden er enkele buitenlanders in de gemeenschap: Zuid-Nederlanders, Duitsers en Engelsen.8 Ook na 1650 bleef Maassluis een magneet voor nieuwkomers, die in deze periode voor een belang-rijk gedeelte uit de nabijgelegen plaatsen kwamen. Daarnaast was er tussen 1670 en 1700 bijna voortdurend sprake van een geboorteoverschot.9 In 1680 lag het aantal inwoners om en nabij de .000. Dit cijfer is aan de lage kant omdat het gebaseerd is op het kohier van de zout- en zeepbelasting. Dit kohier werd opgesteld ten behoeve van een verbruiksbelasting op zout en zeep. De hoogte van de belasting per huis-houden was afhankelijk van het aantal en de leeftijd van de gezinsleden en andere inwonenden en van de omvang van het vermogen van het huishouden. De belas-tinginner ging langs alle huishoudens van het dorp en noteerde de samenstelling van het huishouden en de sociale klasse waartoe het huishouden behoorde.

Kinde-6 Van Vliet, Vissers en kapers, -5; Van Beylen, Schepen van de Nederlanden, 11-13; Unger, Dutch shipbuilding, 31.

7 Van Vliet, Vissers en kapers, 13.

8 gav, dtb Maassluis, trouwboeken, 1609-1633. De registers kunnen een vertekend beeld geven, omdat ze alleen iets zeggen over tot dan toe alleenstaande migranten. Op basis van de lidmatenregisters van de gereformeerde kerk (cbg, Lidmatenregisters Maassluis 1608-1700) kunnen echter ook uitspraken gedaan worden over de herkomst van getrouwde migranten, vergelijking van beide bronnen laat een overeenkomstig beeld zien.

4 ren onder de acht telden voor een half.50 Naast het zout-en zeepkohier dat in 1680 in

Maassluis werd opgemaakt en in het Gemeentearchief Vlaardingen bewaard wordt, is een soortgelijk kohier te vinden in het Gemeentearchief Delft: het kohier op het gemaal. In dit kohier werd belasting geheven over het gebruik van koren. Iedere persoon werd geacht één achtentwintigste deel van een last koren te consumeren. De criteria die de belastinginner gebruikte om geld te innen waren dezelfde als die bij de belasting over zout en zeep.

In het zout- en zeepkohier werden alleen de 288 rijkste huishoudens van Maas-sluis vermeld, samen met het beroep van de kostwinner en de precieze samen-stelling van het huishouden. In het kohier in Delft vinden we alle huishoudens, een telling van het aantal inwoners en een opsomming van alle beroepen. In dit kohier ontbreekt echter de samenstelling van het huishouden. Volgens het Delftse kohier waren er in 1680 in Maassluis 1.232 huishoudens en werden er .012,5 per-sonen geteld. De gemiddelde huishoudgrootte op basis van deze gegevens is 3,2. Opnieuw is dit cijfer aan de lage kant, omdat kinderen onder de acht voor een half werden gerekend. Op basis van het eerste kohier waarin van de 288 rijkste huis-houdens de precieze samenstelling van het huishouden is opgeschreven en alle kinderen apart vermeld staan, komen we op ,3 personen per huishouden. Als hier de in de rijkste huishoudens veel voorkomende dienstbodes en knechten buiten beschouwing worden gelaten, bestond het gemiddelde (rijke) huishouden uit 3,7 personen. Interessant is dat er in dit kohier ook wordt vermeld hoeveel huizen er in dat jaar in het dorp stonden, te weten 88 oude en tien ‘nieuw getimmerten’. Van de totale huizenvoorraad waren er volgens het kohier 37 ‘onbewoonbaar’. Er waren daarom 857 bewoonbare huizen in het dorp te vinden. Uitgaande van de eerdere genoemde 1.232 huishoudens betekent dit dat er gemiddeld 1, huishoudens in een huis woonden.

Beroepsstructuur

Woonden er aanvankelijk slechts vissers in Maassluis, in de loop van de zeven-tiende eeuw vonden ook kooplieden en ambachtslieden de weg naar de snel groei-ende gemeenschap. Het eerder gebruikte zout-en zeepkohier uit 1680 biedt de mogelijkheid de beroepsstructuur van Maassluis in dat jaar nauwkeurig te analy-seren, omdat hier in tegenstelling tot in andere belastingkohieren, van bijna alle gezinshoofden een beroep vermeld staat. In tabel 2.1 is de economie van Maassluis in diverse sectoren opgedeeld:

50 gav, oa Maassluis, nr. 521; gad, oa, nr. 1763. Zie ook gav, oa Maassluis, nr. 520. Hierin zijn de formulieren te vinden die de belastinginner gebruikte bij zijn rondgang langs de huizen. In tegenstelling tot in Graft, waar vier leeftijdscategorieën van kinderen werden gehanteerd, maakte men in Maassluis alleen onderscheid tussen kinderen onder en kinde-ren boven de acht. Vergelijk Van Deursen, Een dorp in de polder, 16.

Maassluis, de havenkom, door C.J. Boog, 1830. Gemeentemuseum Maassluis

Tabel 2.1 Beroepen Maassluis 1680

Sector Aantal gezinshoofden Percentage

Visserij 518 42%

Zeelieden in andere takken van scheepvaart 12 1%

Handel 64 5.2%

Aan visserij verwante nijverheid 100 8.1%

Overige ambachten 143 11.6% Herbergen/brandewijntappers 11 0.9% Overige diensten 44 3.6% Transport 102 8,3% Arbeiders 58 4.7% Renteniers 8 0.7% Landbouw 11 0.9%

Niet bekend/zonder beroep 161 13%

Totaal 1232 100%

49