• No results found

3De uit de dertiende eeuw stammende Grote Kerk werd sinds 1572 gebruikt door

Drie zeevarende gemeenschappen

3De uit de dertiende eeuw stammende Grote Kerk werd sinds 1572 gebruikt door

de gereformeerden. De overige religieuze groeperingen moesten zich tevreden stellen met de kleinere kapellen en godshuizen. De katholieken hadden een schuil-kerk in het ‘Huis ter Poort’, de oude kapel van het St. Lidewij-convent aan de Dam. De doopsgezinde gemeente bezocht een kleine vermaning aan de Schie. Schuin achter de Grote Kerk lag het voormalige Begijnhof, waar arme inwoners van de stad gehuisvest waren. Oude zeelieden konden terecht in het Fabri of Oudeman-nenhuis, dat eveneens in de buurt van de Grote Kerk, aan de Lange Kerkstraat, gevestigd was. Vanaf 1672 werden gewonde zeelieden van de oorlogsvloot in het St. Jacobsgasthuis aan de Hoogstraat opgenomen. Pestlijders, in de zeventiende eeuw een veelvuldig voorkomende groep, werden verpleegd in het Pesthuis, dat meer aan de rand van de stad gelegen was. Wezen woonden in het voormalige klooster van Leliëndael.5 Door de hele stad, zowel bij de haven als bij de poorten en in het centrum waren kroegen en tapperijtjes te vinden, waar de Schiedammers vertier zochten, reizigers en vreemdelingen onderdak vonden en stuurlieden hun scheepsvolk rekruteerden.

In de straten in het centrum, zoals op de Dam, in de Boterstraat en in de Goy-straat stonden de duurste huizen. Sinds de grote stadsbrand in 160 waren de meeste houten huizen uit het straatbeeld verdwenen omdat de nieuwe huizen over het algemeen uit steen werden opgetrokken. De armere Schiedammers woon-den aan de rand van de stad: in de Creupelstraat, het land van Beloften en op het Broersvelt.6 Achter deze straten, in het noorden van de stad, lagen de spin- en lijn-banen en de taanderijen. Ook in het noordwesten en rondom de stad op de wallen waren lijnbanen te vinden. Op de wallen stonden verder drie windmolens. Langs de haven in het zuiden van de stad waren pakhuizen gebouwd. In het westen van de haven lagen de scheepswerven en de zoutketen. Hier bevond zich ook de haven-kraan. Vanaf 1613 werden pogingen gedaan het havengebied uit te breiden, door aan de overkant van de haven ook huizen en werven te bouwen. De uitbreiding vlotte overigens niet erg: in 1632 stonden er 22 huizen en in 1700 slechts 28.7

In en rond de haven

Wie in de zeventiende eeuw een wandeling maakte langs de Schiedamse haven, vond daar een bonte verscheidenheid aan schepen. Het grootste gedeelte van deze schepen was op de lokale werven gebouwd. De werven maakten een belangrijk deel uit van de Schiedamse nijverheid. Aan het einde van de zestiende eeuw moeten het er ongeveer twintig zijn geweest. Van oudsher waren de werven binnen de stads-muren gevestigd. In de loop van de zeventiende eeuw, echter, ontstonden conflic-ten tussen het stadsbestuur en de scheepsbouwers over de verdere uitbreiding van

5 Keuning, ‘Plattegronden van de stad Schiedam, 53-67; Sigal, De drie Maassteden. 6 gas, oa, nrs. 806 en 813.

het scheepsbouwbedrijf. Het stadsbestuur wilde de werven vanwege brandgevaar en lawaaioverlast buiten de stadspoorten plaatsen en kreeg uiteindelijk zijn zin. Omstreeks 163 was de geleidelijke overplaatsing voltooid, binnen de stadsmuren was toen niet één scheepswerf meer te vinden.8 Was de scheepsbouw in de eerste helft van de zeventiende eeuw nog een bloeiend bedrijf, vanaf circa 1650 daalde het aantal scheepsbouwers gestaag.9 Hoogstwaarschijnlijk hing de achteruitgang van het scheepsbouwbedrijf samen met de dalende vraag naar schepen voor de haring-visserij in deze periode.

Op de Schiedamse werven werden zowel vissers- als koopvaardijschepen gebouwd. De meest voorkomende typen vissersschepen waren de buis, ook wel haringbuis genoemd en de hoeker, waarmee voornamelijk op kabeljauw en schelvis werd gevist. Aan het einde van de zeventiende eeuw werden daarnaast de veel op hoekers gelijkende galjoten geproduceerd. Het meest voorkomende koopvaardij-schip was de fluit.10 Dit aan het einde van de zestiende eeuw ontwikkelde scheeps-type kon dankzij zijn grote lengte, buikvormige romp en steile stevens meer lading vervoeren dan zijn voorgangers.11 Op de Schiedamse werven werden vooral de klei-nere typen fluitschepen van zeventig à tachtig last gebouwd. Grotere fluiten van 190 à tweehonderd last, die voornamelijk in de Schiedamse Straatvaart gebruikt werden, betrok men bij Zaanse, Rotterdamse of Amsterdamse scheepsbouwers. Aan het einde van de zeventiende eeuw werden op de Schiedamse werven ook buizen en hoekers omgebouwd tot koopvaardijschepen.12

Schiedamse scheepswerven bouwden tevens konvooischepen. Deze dienden ter bescherming van de haringvaart. Als stemhebbende stad in het College van de Grote Visserij stelde Schiedam de kapiteins aan die ter konvooi voeren en het stadsbestuur bedisselde bovendien dat de benodigde schepen zo veel mogelijk op de lokale werven gebouwd werden. Deze schepen worden in de meeste notariële akten eenvoudigweg aangeduid als ‘oorlogsschip’. Waarschijnlijk waren het fregat-ten, die sinds de jaren dertig van de zeventiende eeuw in de Republiek in zwang waren.13

Bevolkingsomvang en demografische patronen

De Schiedamse bevolking maakte in de zeventiende en achttiende eeuw een gestage groei door. In 151 woonden er zo’n 2.200 Schiedammers binnen de muren van de stad. In 1622 waren het er 5.997, volgens de in dat jaar gehouden

hoofdgeld-8 Van der Feijst, Geschiedenis van Schiedam, 113-116. 9 gas, oa, nrs. 3083-308.

10 Van Beylen, ‘Scheepstypen’, 11-71. 11 Ketting, Fluitschepen voor de voc, 9-13.

12 gas, ona, nr. 758, 757 en ona, nr. 76, 679. Deze ontwikkeling hing samen met de achter-uitgang van de haringvisserij en de opkomst van het brandersbedrijf in Schiedam. Voor de aanvoer van grondstoffen voor deze industrie waren koopvaardijschepen nodig.

39 telling.1 Van deze hoofdelijke telling, waren ‘vreemdelingen die hier geen

domici-lie hebben, bootsgezellen en soldaten die in Indië vertoeven, benevens zwervende bedelaars en de gedetineerden in publycke gevangenissen’ uitgesloten. Gedeti-neerden in tuchthuizen en de bewoners van instellingen van liefdadigheid werden wel meegerekend. Schiedam kende zeker ‘vreemdelingen’. In de herbergen in de stad woonde een groep mensen die zich officieel niet tot de Schiedammers moch-ten rekenen. Zij waren doorgaans naar de stad getrokken in de hoop daar werk te vinden. Uit de notariële en oud-rechterlijke archieven blijkt dat het hier vaak om zeelieden of zeelieden-in-spé ging. Hoe groot deze groep was, is moeilijk in te schatten. Ook het aantal (vrijgezelle) Schiedamse bootsgezellen en soldatendie in de Oost verkeerden is niet precies te berekenen.15 Rond 1670 telde de stad ongeveer 6.580 inwoners.16 In 1700 bedroeg het aantal Schiedammers om en nabij de 7.500.

Volgens Van der Feijst was de bevolkingsgroei in de eerste helft van de zeven-tiende eeuw voornamelijk te danken aan een geboorteoverschot.17 Migratie speelde echter ook een belangrijke rol. De huwelijksregisters laten grote aantallen brui-den en bruidegoms zien die van elders kwamen. Doorgaans waren dit mensen van het omliggende platteland of uit andere steden in het Maasmondgebied. Daar-naast waren het buitenlanders, zoals Scandinaviërs, Duitsers, Zuid-Nederlanders, Engelsen en Schotten.18 De groei was overigens niet volkomen lineair. De jaren 1635 en 1666 vertoonden als gevolg van pestepidemieën een tijdelijke terugval in het inwonersaantal.19

Net als in de rest van Holland waren de huishoudens in zeventiende-eeuws Schiedam klein.20 De hoofdgeldtelling van 1622 vermeldde naast het totaal aantal inwoners, 5.997, ook het aantal huishoudens: 1.565. Dit betekent dat het gemiddelde huishouden in Schiedam uit 3,8 personen bestond. Onder huishouden worden ove-rigens alle bewoners van een adres, inclusief inwonende familieleden en knechten of dienstmeiden gerekend, dit in tegenstelling tot het gezin, waarmee alleen het kerngezin (een vader, moeder en eventuele kinderen) aangeduid wordt.

Een verpondingskohier, waarin alle huizen uit de stad opgetekend werden, in verband met de inning van een belasting over onroerend goed, laat zien dat er in

1 De hoofdgeldtelling uit 1622 wordt beschouwd als een zeer nauwkeurige en betrouwbare bron. Zie Van Dillen, ‘Summiere staat’; gas, oa, nr. 12.

15 Hun eventuele achtergelaten vrouwen zijn wel meegerekend in het kohier.

16 Dit is een schatting op basis van een verpondingskohier, zie verderop in de tekst. gas, oa, nr. 837.

17 Van der Feijst, Geschiedenis van Schiedam, 103.

18 gas, dtb, Trouwboek der Nederlandse Hervormde gemeente, 1610-1611, 1625, 1638. Met dank aan de heer P. Hollander.

19 Noordegraaf en Valk, De gave Gods, 233.

20 Het gemiddelde Hollandse huishouden in zeventiende-eeuws Holland bestond uit drie à vier personen. Over de problematiek van de bepaling van de grootte van het huishouden zie Van der Vlis, Leven in armoede, 75. Zie ook Van der Woude, ‘De demografische ontwikke-lingen’, 162.

1622 1.277 huizen in Schiedam stonden. Gemiddeld woonden er ,7 personen ofwel 1,2 huishoudens in een huis.21 Helaas ontbreken dergelijke gedetailleerde bronnen voor de tweede helft van de zeventiende eeuw, waardoor eventuele verschuivingen in de grootte van het huishouden gedurende de eeuw niet te traceren zijn.22

Beroepsstructuur

In de eerste helft van de zeventiende eeuw verdiende naar schatting een derde van de mannelijke beroepsbevolking in Schiedam zijn brood op zee.23 Schiedammers monsterden aan op koopvaardijschepen, haringbuizen en kabeljauwhoekers of ze werkten in de walvisvaart. Voorts waren inwoners van de stad in dienst bij de voc, wic of bij de marine.

Schiedammers waren verder werkzaam in de handel, scheepsbouw of in andere aan de scheepvaart gelieerde ambachten, zoals de kuiperij. Leveranciers van mondkost of victualie, zoals brouwers en brandewijntappers, deden goede zaken in een havenstad als Schiedam. De categorie ‘verkeer en vervoer’ was eveneens goed vertegenwoordigd. Er waren binnenschippers, zogenaamde ‘cagenaers’ die doorgaans lading over de grote rivieren vervoerden, en verder marktschippers en ‘marktschuijtvoerders’ actief. Zij vervoerden niet alleen de goederen die vanuit het buitenland de Schiedamse haven binnenkwamen, maar ook producten die door de lokale nijverheid op de markt werden gebracht en op het omliggende platteland werden afgezet, zoals bijvoorbeeld (scheeps)bier en tonnen.

Doordat er voldoende bakkers, schoenmakers en kleermakers in de stad woon-den, waren de inwoners van Schiedam voorzien van alle eerste levensbehoeften. Ook stonden chirurgijns, doktoren, en schoolmeesters tot hun beschikking. Het omliggende platteland maakte eveneens gebruik van de goed bezette dienstensec-tor in de stad. Gesteld kan worden dat Schiedam een regionaalverzorgende functie voor de dorpen in de regio had.2 In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van alle in de notariële achieven van Schiedam voorkomende beroepen in de periode 160-1650. Dit geeft een gedetailleerd beeld van de grote verscheidenheid aan vaklieden die de stad huisvestte. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat niet

21 gas, oa, nr. 806.

22 Waarschijnlijk daalde de grootte van het gemiddelde huishouden in de tweede helft van de zeventiende eeuw als gevolg van een wijziging in het demografische patroon, waarbij het vruchtbaarheidscijfer en het geboortecijfer daalden. De Vries en van der Woude, Nederland 1500-1815, 103.

23 Schatting op basis van Notarieel archief 160-1650, het verpondingskohier uit 1622 (gas, oa, nr. 806) en het kohier van het hoofdgeld. In de loop van de zeventiende eeuw zou het percentage zeevarenden afnemen, zie hoofdstuk 3.

2 Lesger onderscheidt drie stedelijke functies, de extraregionale functie (havenstad gericht op relaties met de buitenwereld), de nijverheidsfunctie (groeiende lokale nijverheid) en een regionaalverzorgende functie (marktcentrum gericht op de regio). In zeventiende-eeuws Schiedam waren alle functies aanwezig. Lesger, Hoorn als stedelijk knooppunt, 1-16.

41