• No results found

13In veel bedeelde huishoudens stond een weduwe aan het hoofd van het gezin

Werkgevers en werknemers: reders, schippers en scheepsvolk

13In veel bedeelde huishoudens stond een weduwe aan het hoofd van het gezin

Dankzij de voortwoedende zeeoorlogen en het natuurgeweld was het aantal wedu-wen in Maassluis, Schiedam en Ter Heijde nu eenmaal hoog.168 Hoewel er voor vissers- en zeemansweduwen wel verzekeringen bestonden, waardoor de vrou-wen een eenmalige uitkering van vijftig tot honderd gulden ontvingen, waren deze bedragen lang niet toereikend om verder van te leven. De uitkering werd daarom in voorkomende gevallen aangevuld met geld van de diaconie of armen-kamer. Getrouwde vissersvrouwen deden vooral tijdens oorlogsjaren een beroep op armenzorg. De bedelingsregisters van Maassluis, Ter Heijde en Schiedam laten zien dat deze vrouwen zelden gedurende hun hele leven financiële ondersteuning ontvingen. Daarbij waren niet alleen oorlogen en de economische conjunctuur van belang, maar had ook de gezinssamenstelling duidelijk invloed. Vrouwen met jonge kinderen deden vaker een beroep op de bedeling dan vrouwen met wat oudere kinderen, die aan het gezinsinkomen konden bijdragen.169 Zodra de zonen oud genoeg waren om mee naar zee te gaan, hadden de vrouwen iets meer finan-ciële armslag. Niet alleen verdienden de jongens geld, ook waren er gedurende hun afwezigheid minder monden te voeden.

Wanneer hun man overleed kregen vissersvrouwen vaak wat extra geld. De dia-kenen noteerden dan: ‘voor een bedroefd huisgezin’. Ook werd meebetaald aan het losgeld voor hun man die gevangen was genomen door de Duinkerkers of de Engelsen.170 Voorts kochten vissersvrouwen tweedehands spullen bij de diaconie, zoals stoffen of kleding. De meeste vrouwen beloofden deze te betalen van het loon dat ze zouden ontvangen als hun man of zoon terug was uit zee.171 Daarnaast ontvingen sommige vrouwen geld voor het opnemen van vluchtelingen in hun huis.172 Andere vrouwen klopten voor steun aan bij het visserijcollege. Het college ging niet altijd op dit soort smeekbedes in, wel betaalden de gecommiteerden van de visserij de vroedvrouwen die arme vissersvrouwen hielpen bij de bevalling.173

Een aparte positie namen de getrouwde voc- en marinevrouwen in. Hoewel hun mannen een gedeelte van hun inkomen overmaakten, was dit voor de echt-genotes van de laagste rangen aan boord nooit voldoende om van te leven. Zowel Oost-Indiëvaarders als zeelieden op de oorlogsvloot maakten daarom hun salaris

168 Zie ook hoofdstuk 8.

169 Historici hebben in navolging van de Engelse sociale hervormer Benjamin Seebohm het verband tussen armoede en de fase van de gezinscyclus beschreven. Jonge gezinnen met kleine kinderen en oude echtparen zonder kinderen hadden de meeste kans om in armoede te vervallen. In die perioden van hun leven deden zij het vaakst een beroep op armenzorg. Zie: Henderson en Wall, ‘Introduction’, -8; Prak, Armenzorg 1500-1800, 76-77; Van Wijngaarden, Zorg voor de kost, 9-95; Schmidt, Overleven na de dood, 172-173. 170 kam, adhn, 257-265.

171 kam, adhn, nr. 51. 172 gav, oa Maassluis, nr. 705.

aan de Schiedamse armenkamer of diaconie over. Hiertoe lieten ze voor vertrek een notariële akte opmaken.17 Ook konden zeemansvrouwen hun maandbrief zelf inleveren bij de diaconie, waarna ze eveneens recht hadden op bedeling.175 Ove-rigens werd ervan uitgegaan dat de vrouwen ook werkten om hun inkomen aan te vullen, want de bedragen die de zeemansvrouwen ontvingen waren niet vol-doende om van te kunnen leven.176 In een enkel geval waren vrouwen niet in staat om te werken. Ze werden dan onder curatele geplaatst. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Schiedamse Hester Adams. Haar huis werd verkocht, waarna zij met haar gezin in een armenhuisje geplaatst werd en een uitkering ontving.177

Het maritieme huishouden als economische eenheid

Het zeventiende-eeuwse maritieme huishouden werd gekenmerkt door een hoge mate aan flexibiliteit. Alle leden van het gezin droegen bij aan het inkomen door verschillende soorten werk met elkaar te combineren. Niet alleen de vrouwen, maar ook de kinderen werkten.178 Jongens gingen met hun vader naar zee, meisjes werden vooral in het huishouden ingezet, waar ze overigens wel werk deden, waar geld mee verdiend kon worden. Hoewel zij hun eigen inkomen genereerden, leken zeemansvrouwen over het algemeen toch (mede) afhankelijk te blijven van de ver-diensten van hun man. Dit blijkt onder andere uit de opmerkingen die vrouwen tegen de belastingpachter van Maassluis maakten. Veel zeemansvrouwen zeiden pas te kunnen betalen als hun man uit zee terug was.179 Cornelia Sasdr. kwam bij de bakker brood op de pof halen en beloofde te betalen ‘als haar man uit zee terug kwam’.180 In Maassluis leenden vrouwen geld of spullen van de diaconie met de belofte dat ze zouden betalen zodra hun man of zoon ‘terug was van zijn reis’.181

Ook de voc-vrouwen die door het Schiedamse gerecht van bigamie beschul-digd werden, gaven aan niet zonder het inkomen van hun man te kunnen leven en daarom met een andere man in het huwelijk te zijn getreden.182 Voor veel wedu-wen betekende het gemis van het inkomen van hun echtgenoot immers dat ze bij

17 Helaas zijn de bedelingsgegevens voor de zeventiende eeuw niet bewaard gebleven. Voor de achttiende eeuw wel: gas, mak, 1663-166, 1666.

175 Van den Heuvel, ‘Getrouwd met Jan Compagnie’, 37. 176 Vergelijk Van der Horst, ‘Vrouwen aan wal’, 12-13.

177 gas, ona, nr. 775, 32, 1 maart 1676 en ona, nr. 760, 1223, 2 september 1661. 178 Over kinderarbeid in de vroegmoderne tijd zie: Van Nederveen Meerkerk en Schmidt

‘Tussen arbeid en beroep’. 179 gav, oa Maasluis, nr. 521.

180 gas, ona, nr. 752, 217, 29 juli 1655. Zie ook Annetje Arentsz die 125 gulden aan geleverde winkelwaren schuldig was aan marktschipper Doom. gas, ona, nr. 756, 1573, 17 april 166.

181 kam, adhg, nrs. 50-51. 182 gas, ora, nrs. 90-103.

1 de lokale diaconie aan moesten kloppen. Pieternella Jansdr. probeerde dit te

voor-komen door aan marktschipper Jan Westerdael te vragen de buitgelden die haar overleden man te goed had van de Admiraliteit te gaan innen in Amsterdam, ‘aan-gezien zij overzulks mede gerechtigd is in het buitgeld en zij een arme vrouw is van onvermogen zeer armelijk hier achtergebleven’.183

Dat zeelieden zichzelf als kostwinner beschouwen blijkt uit verschillende bron-nen. Mannen gaven expliciet aan ‘de kost op zee te verdienen voor vrouw en kin-deren’. In de meeste gevallen machtigden de mannen hun vrouwen om hun gage te innen. Soms stelden ze iemand anders aan om dit voor hun vrouw te doen of lieten ze hun gage aan de lokale diaconie overmaken die vervolgens zorg droeg voor hun gezin.18 Ook zagen we in het voorafgaande dat mannen contracten sloten met leveranciers, om te zorgen dat hun gezin in hun afwezigheid voorzien werd van bijvoorbeeld brood.185 Toch konden mannen ook niet zonder de verdiensten die vrouw en kinderen inbrachten, zeker in de visserij, waar de opbrengsten niet altijd even stabiel waren. Als gevolg van oorlog belandden veel mannen in gevan-genschap door toedoen van Duinkerker, Engelse of Barbarijse kapers. Het losgeld moest dan door het thuisfront worden opgebracht. In tijden van oorlog, wanneer het visserijschepen verboden werd uit te varen, konden stuurlieden het zich ver-oorloven om een seizoen over te slaan, omdat ze in staat waren van de inkomsten van hun bedrijf aan de wal te leven. Dit bedrijf werd doorgaans door hun vrouw gerund. In de huishoudens van gewone vissers daarentegen waren de verdiensten vaak niet voldoende, waardoor de man des huizes gedwongen werd aan te mon-steren bij de marine.186

Zeemansvrouwen waren verantwoordelijk voor het huishoudbudget. Zij deden de inkopen en knoopten de eindjes aan elkaar. In de schuldlijsten van verschillende leveranciers, zoals kruideniers, bakkers en schoenmakers, komen bijna alleen vrou-wen als debiteur voor. Ook uit de diaconieregisters blijkt dat (getrouwde) vrouvrou-wen het geld kwamen innen.187 In hoeverre zeelieden hun vrouw de financiën lieten regelen die niet direct betrekking hadden op het huishoudbudget verschilde van individu tot individu. Dit kwam onder andere tot uiting in de al dan niet volledige procuraties die de mannen voor hun vrouw op lieten stellen. In de notariële akten in de drie zeevarende gemeenschappen komen wel conflicten over uitgaven binnen het maritieme huishouden voor, maar over het algemeen kan gezegd worden dat er sprake was van een wederzijdse (economische) afhankelijkheid en dat vrouwen het huishouden financieel bestierden. Van de lokale overheid kan gezegd worden dat zij zeemansvrouwen de nodige vrijheid gunde. Al eerder werd besproken dat

183 gas, ora, nr. 60, 38, folio 15, 1 maart 1666. 18 gas, adhg, kam, adhg, kat, adhg. 185 gas, ona, nr. 756, 569, 9 januari 16.

186 De Wit, ‘Work and property’, 91; De Wit, ‘Zeemansvrouwen aan het werk’, 79. 187 De Wit, ‘Zeemansvrouwen aan het werk’, 78.

de rekesten van niet door hun echtgenoot gemachtigde zeemanvrouwen om zaken af te kunnen handelen, doorgaans werden ingewilligd.

Tot besluit

Door de lage en onregelmatige verdiensten in de zeevaart, was het inkomen van zeevarende gezinshoofden ontoereikend om het maritieme huishouden draai-ende te houden. Zeemansvrouwen waren daardoor gedwongen hun steentje aan het gezinsinkomen bij te dragen. In de vroegmoderne maatschappij was de toe-gang tot arbeid voor mannen en vrouwen niet gelijk. Vrouwen werden in bepaalde beroepen geweerd en hun burgerlijke status was in hoge mate bepalend voor hun mogelijkheden om geld te verdienen.

In Maassluis, Schiedam en Ter Heide waren vrouwen gedurende het groot-ste gedeelte van het jaar in de meerderheid. Dit kwam niet alleen door het grote aantal zeemansvrouwen, maar ook doordat er als gevolg van het zeevarend karak-ter van de gemeenschappen veel weduwen woonden. Zeemansvrouwen fungeer-den in de praktijk als hoofd van het huishoufungeer-den. Dankzij het feit dat ze door hun man gemachtigd werden was het hen toegestaan voorkomende zaken en financiële transacties te regelen. De afwijkende positie die zeemansvrouwen innamen bete-kende niet automatisch dat zij meer kansen hadden op de arbeidsmarkt. Net als voor overige getrouwde vrouwen bleef de toegang tot de door de maatschappij als ‘mannelijk’ bestempelde werkzaamheden afgesloten. De op de zeevaart gerichte economie bood vrouwen echter wel kansen om geld te verdienen in de aan de scheepvaart verwante handel en nijverheid. Zeemansvrouwen hadden als bijko-mend voordeel dat ze daarbij gebruik konden maken van het sociale netwerk van hun man. De boetschuurhoudsters, keursters van de netten, volkhoudsters, han-delaarsters in scheepsbenodigdheden en de kapiteinsvrouwen die verantwoorde-lijk waren voor de bevoorrading van de schepen droegen in belangrijke mate bij aan de maritieme economie. Hun mogelijkheden werden wel mede bepaald door de tak van zeevaart waarin hun echtgenoot werkzaam was. Net als bij zeelieden bestond de arbeidsmarkt voor zeemansvrouwen uit verschillende segmenten. Vis-sersvrouwen verrichtten ander werk dan de echtgenotes van Oost-Indiëvaarders en mannen op de oorlogsvloot. Bovendien waren er duidelijke sociale verschil-len. Een stuurmansvrouw had meer financiële armslag dan een vrouw van een bootsgezel en had daardoor doorgaans meer startkapitaal om een kleine nering te beginnen. Ook waren haar contacten daartoe beter, daar ze via haar man in contact stond met de reders en boekhouders. De meeste zeemansvrouwen echter, ook die uit de hogere sociale regionen, combineerden verschillende soorten werk-zaamheden om rond te komen. Daarnaast waren ruilhandel, betaling in natura en onderlinge hulp van belang.

1