• No results found

1handel en export van gedroogde schol naar het Vlaamse en Duitse achterland

Werkgevers en werknemers: reders, schippers en scheepsvolk

1handel en export van gedroogde schol naar het Vlaamse en Duitse achterland

ont-brak het de vrouwen aan kapitaal.82 Een uitzondering vormde Sijtge Was, de vrouw van een haringstuurman, die niet alleen in grote hoeveelheden schol, maar ook in haring handelde.83

De vishandel in Maassluis en Schiedam was meer op export gericht. Voor de haringhandel en voor de handel in gezouten kabeljauw en schelvis was veel kapi-taal vereist. Onder de haringhandelaren bevond zich slechts een enkele vrouw. Bij de openbare verkoop van haring uit de nagelaten boedel van Jan Leendertsz. Verkade, ‘viskoper’ in Maassluis, kwam slechts één vrouwelijke opkoopster opda-gen. Maertge Jansdr. kocht een half vat en een half kinnetje haring. Maertge was een visventster, die met een mand langs de deuren ging. De mannen die bij deze gelegenheid haring in grote hoeveelheden opkochten, zoals Hugo Poortegael en Cornelis Overduijn, waren groothandelaren en reders. Zij bezaten een groot aantal schepen en scheepsparten. Uit families als die van Poortegael en Overduijn kwamen overigens wel weduwen voort die de haringhandel van hun overleden echtgenoot continueerden. Een typisch voorbeeld van zo’n weduwe was Nelletge Pietersdr. Poortegael, familie van van de eerder genoemde Hugo Poortegael en weduwe van Huijbert Stael, ook een haringhandelaar. Nelletge had vaste handels-partners. Met één ervan, Cornelis Rietvelt, die behalve handelaar ook schipper was, exporteerde ze geregeld ladingen haring naar Vlaanderen.8 Ook gezouten kabeljauw en schelvis werden, hoewel in mindere mate, langs deze weg verhan-deld. In Schiedam zette Grietge Cornelisdr. na de dood van haar man Eewout Juijst de haringhandel voort. Om zaken af te handelen wees ze zo nu en dan een mannelijk familielid als haar vertegenwoordiger aan, opdat ze zelf niet voortdu-rend op pad hoefde. Overigens vormde haring maar een klein gedeelte van het ter-rein waarop de familie Juijst werkzaam was. Er werd tevens in zout, wijn en andere producten gehandeld.85

Ook in de Maassluise en Schiedamse handel in verse kabeljauw- en schelvis vormden mannen de meerderheid. Op een lijst met 6 ‘ verse viskopers’ uit de jaren 1621 tot 1636 werden maar zes Maassluise vishandelaarsters genoemd.Van deze zes vrouwen was er minstens één die de handel samen met haar man dreef, Pietertge Koijs. Ook haar zus, Maertge Koijs, was in de vishandel actief. De overige vier vrouwen waren naar alle waarschijnlijkheid weduwe. Op dezelfde lijst ston-den negen Schiedamse vishandelaren, waarvan één vrouwelijke.86

Hoewel er zeker vrouwen in de vishandel vanuit Ter Heijde, Maassluis en Schie-dam actief waren, was hun aandeel vanuit financieel oogpunt bezien niet groot.

82 Kranenburg, ‘Het visserijbedrijf van de Zijdenaars’, 332. 83 haw, ora Monster, nr. 103, 27 november 1632. 8 gav, ora Maassluis, nr. 157 en 158.

85 gas, ona nr. 761, 59, 7 april 1663. 86 oad, ahd, nr. 2730.

Wanneer vrouwen bij de export van vis betrokken waren betrof dit weduwen uit rijke handelsfamilies.87 Voor de doorsnee vissersvrouw in Maassluis, Schiedam en Ter Heijde behoorde de groothandel niet tot de mogelijkheden.88

Rederij

In de vroegmoderne Republiek hadden vrouwelijke erfgenamen dezelfde rechten als hun mannelijke familieleden. Dit betekende dat vrouwen ook eigenaar konden worden van scheepsparten. Wanneer in Ter Heijde de stuurman-eigenaar van de scholschuit overleed, erfde zijn weduwe in principe de schuit of een gedeelte ervan. Als er geen zonen waren om het bedrijf over te nemen kon de weduwe beslui-ten de schuit te verkopen of een stuurman in te huren. In het laatste geval sloot zij een contract af, waarin bepaald werd hoe de opbrengst verdeeld zou worden. Indien er een mede-eigenaar was, meestal een broer van de overledene, behield de weduwe haar part en werd aan haar over iedere reis een gedeelte van de winst uit-betaald.89 Of vrouwen in Ter Heijde ook actief deelnamen in de rederij wordt op grond van het beschikbare bronnenmateriaal niet duidelijk. In Ter Heijde waren geen scheepspartenveilingen zoals in Maassluis en Schiedam. Scheepsbezit was familiegebonden, waarschijnlijk werden vrouwen alleen via erfenissen mede-eige-naar van een scholschuit.

In Maassluis en Schiedam traden vrouwen wel actief op in de scheepsparten-handel. Zowel getrouwde vrouwen als weduwen waren geregeld op veilingen van schepen en scheepsparten te vinden. De meeste vrouwen verkochten aandelen. Doorgaans waren dit weduwen die geld nodig hadden en die daarom de scheeps-parten van hun overleden man te gelde maakten. Een kleine groep vrouwen kocht scheepsparten. Voor een enkeling was dit slechts een privé-investering, maar de meeste handelaarsters waren boekhouder die samen met hun man of alleen een redersbedrijf bestierden.

In Maassluis traden twee weduwen op de voorgrond. In de jaren dertig was Anneken van Cleef actief als boekhoudster. Zij was verwant aan de koopmansfa-milie Van Cleef in Schiedam en had voornamelijk parten in haringschepen.90 Aan het einde van de zeventiende eeuw bouwde Marija de Lange een florerende onder-neming op. Zij had voordat haar man, de reder en koopman Gijsbert van Loo, stierf al veel scheepsparten in haar bezit. Een gedeelte hiervan had zij geërfd van haar

87 Vergelijk Quast, ‘Vrouwenarbeid omstreeks 1500’, 58. In Utrecht waren weduwen van visverkopers een tijd lang de enige vrouwen die vis mochten verkopen.

88 In Portugal was de vishandel wel grotendeels in handen van vrouwen, zie Abreu-Ferreira, ‘Fishmongers and shipowners’. Volgens Clark hadden vrouwen in de vroegmoderne Repu-bliek een belangrijk aandeel in de vishandel. Working life, 36; zie ook Stegeman, ‘Scheve-ningse visverkoopsters’.

89 haw, ona Monster, nr. 6038, 7 december 1653 en 28 oktober 1653. 90 gav, ona Maassluis, nr. 589, 2 mei 1636 en  november 1636.

19 familie. De familie De Lange was een bekende redersfamilie in Maassluis.91 Na de

dood van haar man zette Marija het redersbedrijf alleen voort, ze deed geregeld forse investeringen. Haar vermogen werd in 1682 op 000 gulden geschat.92 Haar zakenpartners bleef ze overigens veelal in eigen familiekring zoeken. Zo sloot ze in 167 een bentcontract af met haar broer Gijsbert de Lange.93 Ook kocht ze op 13 november 1675 in herberg ‘de Noortzee’ een haringhoeker van tien jaar oud voor 2905 gulden. Tot haar medereders behoorden haar schoonzuster en haar broer, Jan de Lange.9

Ook in Schiedam waren het voornamelijk weduwen uit rijke koopmansfamilies die scheepsparten bezaten. Net als hun echtgenoten verspreidden zij hun bezit over verschillende takken van scheepvaart. Een aantal weduwen was naast reedster en boekhoudster ook handelaarster in producten als graan, rogge en wijn. Geertje Anthonisdr., de weduwe van koopman Mathijs Kiesgens, had vooral aandelen in schepen die op La Rochelle voeren en handelde in wijn.95 Maertge Andriesdr. en Zegjen Jacobsdr. van Burch, die reder waren, verdienden hun fortuin in de handel in rogge en gerst.96

In Schiedam was het aantal koopmansweduwen dat het bedrijf van hun man voortzette naar verhouding groter dan in Maassluis. De rijkdom van deze wedu-wen was ook groter dan die van hun Maassluise tegenhangers. In een handelsstad als Schiedam waren de mogelijkheden voor weduwen om de handel van hun echt-genoot te continueren wellicht beter dan in Maassluis. De kohieren van de vermo-gensbelastingen van Schiedam en Maassluis uit de jaren dertig van de zeventiende eeuw laten zien dat er in Schiedam toen relatief meer rijke vrouwen woonden dan in Maassluis. In Schiedam was 21% van alle mensen met een vermogen van meer dan duizend gulden een vrouw, in Maassluis was dat 17%.97

Kroeghoudsters, herbergiersters en tapsters

Veel zeemansvrouwen vonden emplooi in het tappers- en kroegwezen. In Schie-dam, waar altijd een groep naar werk zoekende zeevarenden en soldaten rond-zwierf was het aantal herbergen en kroegen groot. Volgens het notarieel archief waren er in de eerste helft van de zeventiende eeuw minimaal 33 herbergen. In Maassluis, waar reizigers die via Hellevoetsluis op weg waren naar Engeland over-nachtten, waren eveneens veel herbergen te vinden. Volgens het kohier op het gemaal van 1680 telde Maassluis in dat jaar negen herbergen. Eén van de groot-ste logementen was stadsherberg ‘de Moriaan’, waar zo’n vijftien slaapplaatsen

91 De Wit, Work and property, 95. 92 gav, oa Maassluis, nr. 538.

93 gav, oa Maasluis, agv Maassluis, nr. 31. 9 gav, ora Maassluis, nr. 10, 61. 95 gas, ona nr. 756, 315, 25 februari 163.

96 gas, ona, nr. 750,119 en ona, nr. 770, 763, 5 juli 1651.

waren.98 Ook het kleine Ter Heijde kende aan het begin van de zeventiende eeuw een relatief groot aantal herbergen. Er waren er tussen 1590-1630 ongeveer vijf. De grootste, ‘Het Vliegend Hart’, bood de gasten een fraai uitzicht op zee. Overigens wisselden de herbergen nogal eens van eigenaar en naam.99 De overstromingen die het kustdorp gedurende de zeventiende eeuw teisterden zorgden er voor dat het aantal herbergen in het dorp allengs verminderde.

Naast herbergen waar mensen konden overnachten waren in de drie zeevarende gemeenschappen ook allerhande tapperijtjes gevestigd, waar drank geschonken werd. In Maassluis waren in 1680 vijf officiële brandewijntappers bekend, maar dit waren niet de enige plaatsen waar men terecht kon voor bier en andere dran-ken. Verspreid over het dorp stonden diverse biertenten. Ook werd aan huis drank verkocht hoewel dit officieel niet toegestaan was.100 Herbergen en tapperijen ston-den vaak op naam van de (zee)man, terwijl ze in de praktijk door de vrouw des huizes werden bestierd. De Maassluise Pleuntje Pieters, alias ‘Dikke Pleun op de trappen’ was uitbaatser van een klein tapperijtje dat officieel op naam van haar man, stuurman Arij Gerritsz. Pavija, stond.101 Tapsters en herbergiersters, waaron-der Dikke Pleun, waren doorgaans ook betrokken bij de levering van scheepsbier, een winstgevende nevenverdienste.102 In Schiedam wemelde het van kleine (ille-gale) tapperijtjes. De huizen waar drank geschonken werd, waren geregeld toneel van vechtpartijen, waar zeelieden en soldaten bij betrokken waren.103 Vooral bij Maertge Claes, huisvrouw van varentsgezel Gerrit Coenen, sloeg meermalen de vlam in de pan. Illustratief is de zaak die het gerecht tegen Pieter Rochusz. Does-sens had lopen omdat hij ’s nachts bij Maertge had aangeklopt om brandewijn. Nadat Maertge hem had geantwoord dat zij ’s nachts niet tapte, was hij het huis binnengedrongen, had met een mes gezwaaid en was hij er met brandewijn van-door gegaan. Twee uur later stond hij opnieuw op de stoep.10

Ook bij ‘Aeltge wonende achter de Molenstraat’ was het een komen en gaan van zeelieden. In haar huis logeerden veel mannen die terug waren gekeerd van een reis naar de Oost.105 Het is zeer waarschijnlijk dat Aeltge een volkhoudster was.106 Een goed voorbeeld van een andere volkhoudster in Schiedam was Teetge Pieters. Niet alleen heette haar herberg ‘De Batavia’, ook logeerden daar regelmatig buiten-landse zeelieden, vooral Duitsers. Enkele zeelieden machtigden Teetge om hun loon

98 Dibbits, Vertrouwd bezit, 176.; gav, ona Maassluis, nr. 598, 20, 18 februari 1676. 99 Van Eendenburg, ‘De inwoners van Ter Heijde’, 13, 19.

100 Dibbits, Vertrouwd bezit, 166. 101 Dibbits, Vertrouwd bezit, 205.

102 gav, ona Maassluis, nr. 5515, 75, 16 oktober 1698; ona, nr. 597, 1. 103 gas, ora, nrs. 90-103.

10 gas, ora, nr. 92, 18. 105 gas, ora, nr. 92, 21.

106 Zie hoofdstuk ; Van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur, 137-15; Van Alphen, ‘The female bond of Dutch shipping’; Van Alphen, ‘Handel en wandel van de transportkoper’.

11 te innen bij de voc. Teetge handelde tevens in celen, zij kocht deze op van andere

volkhoudsters. De herbergierster was met een Oost-Indiëvaarder getrouwd. Al tij-dens diens leven runde ze de herberg, waarmee ze na zijn dood doorging. Enkele jaren later hertrouwde ze met een scheepskok die op zijn beurt aanmonsterde bij de Compagnie en overleed. Opnieuw weduwe geworden bleef Teetge eigenaresse van ‘de Batavia’.107 Het leven dat Teetge leidde, met de vele banden die ze zowel op het persoonlijk vlak als beroepsmatig met de Compagnie onderhield, was type-rend voor veel voc-vrouwen. De Compagnie was voor de werving van manschap-pen deels afhankelijk van deze vrouwen. Ook in de achttiende eeuw bleef de rol van volkhoudsters van belang, de vrouwelijke transportopkopers werden in deze periode echter steeds meer uit de markt gestoten door mannen.

Bevoorrading van schepen, detailhandel en venterij

De bevoorrading van de scholschuiten vond in Ter Heijde vanuit het huishou-den plaats. Echtgenotes van stuurliehuishou-den moesten zorgen dat er voldoende mond-kost aan boord was. Aangezien de scholschuiten meestal niet langer dan een dag van huis waren, ging het daarbij niet om grote hoeveelheden. De bevoorrading van de vissers- en koopvaardijschepen die vanuit de Maassluise en Schiedamse havens vertrokken, was de veranwoordelijkheid van de boekhouders van de sche-pen. Zij kochten victualiën bij lokale of regionale leveranciers. Bij de handel in vic-tualiën en andere scheepsbenodigdheden waren veel vrouwen betrokken. Maertge Jansdr., de vrouw van stuurman Arij de Zeeuw, handelde in scheepsbenodighe-den en kaarsen. In 1665 leverde ze aan het college van visserij in Maassluis 68 bakenkaarsen voor de bakens in de havens. Voor deze leverantie ontving ze een bedrag van 155 gulden.108 In Schiedam verkocht stuurmansweduwe Dirkge Jansdr. kruidenierswaren aan boekhouders.109 Zowel Maertge in Maassluis als Dirkge in Schiedam profiteerden bij het opbouwen van hun klantenkring van de contacten van hun (overleden) man. De boekhouders zullen eerder geneigd zijn geweest hun spullen in te kopen bij iemand die banden had met de scheepvaart dan bij een onbekende.

De bewindhebbers van de voc regelden de inkopen van scheepsvictualie niet in Schiedam, maar in de steden waar de kamers van de voc gevestigd waren. Anders lag dat bij de Admiraliteit. Aan boord van de marineschepen waren de kapiteins zelf verantwoordelijk voor de voedselvoorraad. De hoeveelheden en soorten voed-sel werden door de Admiraliteit vastgelegd. De kapiteins ontvingen een bedrag per bemanningslid per dag, de zogenaamde kostpenningen. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was de hoogte van deze kostpenningen ongeveer vijf à zes

stui-107 gas, ona, nr. 757, 209, 21 mei 167; ona, nr. 757, 567, 10 januari 168; ona, nr. 757, 611, 28 januari 168; ona, nr. 779, 71, 1 december 1657; ona, nr. 773, 595, 31 augustus 1667. 108 gav, oa Maassluis, agv Maassluis, ‘Rekening van de penningmeester’ 1672/1673. 109 gas, ona, nr. 758, 1109, 25 januari 1652.

vers. Rond 1672 werd dit bedrag naar zeven stuivers verhoogd. De vergoeding werd geacht de hoogte van de werkelijke uitgaven aan vicutalie te overtreffen. Wanneer de kapiteins hun inkopen gunstig deden konden ze winst maken op deze voedsel-voorziening. Het inkopen van het voedsel deden de kapiteins niet zelf. Ze lieten deze belangrijke taak over aan vrouwelijke familieleden, meestal hun vrouw of hun moeder.110

De schepen werden niet alleen voor vertrek, maar ook tussentijds bevoor-raad, als de schepen voor de kust voeren. In zijn brieven aan zijn echtgenote Maria van Bleijswijck verzocht de Schiedamse marinekapitein Eland du Bois zijn vrouw diverse malen om de toezending van extra voedsel: ‘Sent mij als Ul. weer wat stiert, gerst, haver en boonen’. Naast het voedsel voor de bemanning zorgde Maria ook voor het eten en het eetgerei in de kajuit. Eland du Bois verzocht onder andere om twaalf tinnen borden en servetten en om een extra partij hoenderen.111 De afrekening van de kostpenningen vond, afgezien van een voorschot van twee maanden pas plaats na afloop van de reis. Bovendien werd door de Admiraliteit geen prioriteit aan het uitbetalen van de kostpenningen gegeven, zeker als de kas bijna uitgeput was. De vrouwen van de kapiteins hielden daarom een nauwkeurige administratie bij.112 Eland du Bois hield zijn vrouw nauwkeurig op de hoogte van de inkopen die hij zelf had gedaan: zo liet hij weten dat hij in Hellevoetsluis 175 roggebroden had ingeslagen. De prijs vermeldde hij erbij.113

Voor de vrouwen die de bevoorrading regelden ontstonden vaak problemen als de commandant van een oorlogsschip op zee overleed en zijn opvolger de bevoor-rading moest overnemen. De weduwen verzochten dan het Admiraliteitsbestuur te bemiddelen en de financiële zaken af te wikkelen. Cornelia Coleur, de weduwe van de Schiedamse commandant Jacob Bisschop, diende bijvoorbeeld een rekest in bij het Rotterdamse Admiraliteitsbestuur tot vereffening van de schulden voor de inkoop van victualie.11 Bij de weduwe van Jacob le Beau werd het geld dat ze nog te goed had voor gekocht scheepsvoedsel opgeteld bij het pensioen dat haar werd toegekend.115

De scheepsbevoorrading was van groot belang. Goed voedsel aan boord had niet alleen een gunstig effect op de gezondheidstoestand van de bemanning, maar het eten kon ook het moreel van het scheepsvolk hoog houden. Als er iets man-keerde aan de voedselvoorziening, werd dit de vrouwen die het eten hadden inge-kocht nadrukkelijk meegedeeld. In 1610 kreeg de weduwe van kapitein Lambert Lem, die tijdens een reis naar de Canarische eilanden was overleden, klachten over

110 Bruijn, Varend verleden, 66-67; Bruijn en Van Eyck van Heslinga, ‘Aan Wijffje lief’, 123. 111 Bruijn en Van Eyck van Heslinga, ‘Aan Wijffje lief’, 131.

112 Bruijn, Varend verleden, 67. 113 Bruijn, Varend verleden, 12.

11 gas, ona, nr. 79, 397, 3 november 1696. 115 gas, ona, nr. 79, 305, 18 september 1696.

13