• No results found

3kohier op het gemaal laat voorts een groep zeevarenden ongenoemd: ongetrouwde

De arbeidsmarkt voor zeevarenden

3kohier op het gemaal laat voorts een groep zeevarenden ongenoemd: ongetrouwde

Oost-Indiëvaarders. Zij hadden geen vast adres en lieten geen gezin achter, waar-door ze niet in het kohier genoteerd werden. Uit onderzoek van Ketting blijkt dat er wel degelijk een klein aantal mannen afkomstig uit de dorpen ’s-Gravenzande, Overschie, Monster en Maasdam bij de Compagnie aanmonsterde.19 Deze zeeva-renden zullen echter geen boerenbedrijf hebben achtergelaten, waardoor ook zij niet onder de categorie boeren-zeevarenden vielen.

De scheiding tussen landbouw en zeevaart was rond 1680 duidelijk aantoon-baar. De zeevaart in het Maasmondgebied vond alleen nog plaats vanuit een paar gespecialiseerde dorpen en was voorts een stedelijke aangelegenheid. In Maas-sluis en Ter Heijde had de scheiding tussen landbouw en visserij al veel eerder plaatsgevonden. Reeds aan het begin van de zeventiende eeuw wisselden de daar woonachtige vissers verschillende soorten visserij af, om zodoende door het jaar heen voldoende inkomsten te genereren. In Maassluis werden haringvisserij (’s zomers) met kabeljauw- en schelvisvisserij (’s winters en in het voorjaar) gecom-bineerd. De scheiding tussen landbouw en visserij werd nog eens benadrukt door de bestuurlijke splitsing tussen het agrarische Maasland en het vissersdorp Maas-sluis in 161. In Ter Heijde woonden aan het einde van de zestiende eeuw en aan het begin van de zeventiende eeuw nog enkele boeren die hun agrarische bestaan met het werk in de visserij combineerden.20 In de tweede helft van de zeventiende eeuw was daarvan geen sprake meer.21

Hoewel de inwoners van Maassluis en Ter Heijde zich al vroeg in de zeven-tiende eeuw specialiseerden, betekende dit niet noodzakelijkerwijs het einde van de arbeidscyclus. De arbeidscyclus van Lucassen is, ontdaan van zijn agrarische ‘basis’, nog wel bruikbaar om de maritieme werkgelegenheid in het Maasmond-gebied mee te beschrijven. Hoewel agrarische activiteiten geen deel meer uit maakten van het arbeidspatroon in beide gemeenschappen, bleef de mannelijke beroepsbevolking werkzaamheden combineren. Dit waren bijvoorbeeld verschil-lende soorten visserij, maar ook werk aan de wal. Veel werkzaamheden bleven bovendien seizoensgebonden. In het vervolg van dit boek zullen we voorts zien hoe ook andere gezinsleden verschillende soorten werk combineerden.

19 Met dank aan Herman Ketting. Ook in de achttiende eeuw vertrokken er nog mannen van het Delflandse platteland met de voc. Volgens K.F. van Dijk waren dit er ruim twee per jaar. Van Dijk, ‘Westlanders in dienst van de voc’, 122.

20 Eendenburg, ‘Inwoners van Ter Heijde’, i, 15-20, ii, 82-98. Bijvoorbeeld Simon Cornelisz Coning, haringstuurman en ‘bouwerie doende’.

Maritieme werkgelegenheid in Schiedam, Maassluis en Ter Heijde

Het schatten van de omvang van de maritieme werkgelegenheid in het Maasmond-gebied is geen eenvoudige kwestie. Het werk in de zeevaart had een onregelmatig karakter, zeelieden wisselden hun werk op zee af met werk aan wal en er was sprake van verschillende takken van scheepvaart. Cijfers zijn een momentopname, terwijl de maritieme arbeidsmarkt voortdurend in beweging was. Bovendien wordt het onderzoek bemoeilijkt door de gebruikte terminologie in het bronnenmateriaal. Algemene beroepsaanduidingen, zoals ‘zeeman’ en functieomschrijvingen van de werkzaamheden aan boord, bijvoorbeeld ‘kok’ werden door elkaar heen gebruikt. Bovendien bestonden er lokale verschillen wat betreft de aanduiding van het zee-mansberoep.

Zeelieden in soorten en maten

In Maassluise belastingbronnen werden zowel de hoogste rang aan boord als de overige bemanningsleden op haring- en kabeljauwschepen aangeduid als ‘visser’. In andere bronnen werd een onderscheid gemaakt tussen stierman (stuurman), waarmee de ‘baas’ (schipper) van het schip bedoeld werd en bootsgezellen als het om het scheepsvolk ging.22 In certificatieboeken, waarin gebeurtenissen die aan boord waren voorgevallen werden opgetekend, werden de bemanningsleden die speciaal werk verrichtten specifiek genoemd: timmerman, kuiper, stuurmans-maat en kok.23 De zeevarende inwoners van Ter Heijde gaven allen het antwoord ‘zeeman’, toen de belastingbeambte naar hun beroep vroeg.2 In andere bronnen vinden we ‘stierman’ terug, een term die in Ter Heijde gebruikt werd om de ‘baas’ van een haring- of kabeljauwschip aan te duiden, maar ook om de eigenaar en baas van een scholschuit mee te benoemen. Sporadisch werd hier ook de term ‘visser’ gebruikt, soms met een aanduiding van het soort visserij, bijvoorbeeld ‘haringvis-ser’ of ‘scholvis‘haringvis-ser’. Voorts werden de bemanningsleden als ‘bootsgezellen’ en ‘jon-gens’ aangeduid.25In de Schiedamse archivalia kwam de term ‘visser’ zelden voor. Wanneer er vissers bij Schiedamse notarissen verschenen, waren dit zonder uit-zondering riviervissers.26 De term ‘stierman’, werd wel gebruikt, terwijl de lagere rangen aan boord veelal als ‘zeevarende man’, ‘varent man’, ‘zeevarentsgesel’ of

22 gav, oa Maassluis, nr. 521.

23 gav, oa Maassluis, nrs. 935-937; gav, agv Maassluis,’bentcontracten’, Zie ook Van Vliet, Vissers en kapers, 39.

2 gad, oa, nr. 1763; Van Eendenburg, ‘Inwoners van Ter Heijde’, 13. 25 haw, ona Monster, nr. 6038.

26 Dit zijn zogenaamde ‘froonvissers’, gas, ona, trefwoordenregister 160-1650. Voor de riviervisserij zie: Harbers, ‘Riviervisserij tussen de Maasmond en IJsselmonde’, 1-16.

 ‘bootsgezel’ aangemerkt werden.27 Dit maakt de identificatie van zeelieden er niet

eenvoudiger op, ‘stierman’ werd zowel gebruikt voor de hoogste rang aan boord van haringschepen als voor de functie van stuurman op koopvaardijschepen, Oost- en West-Indiëvaarders, walvisvaarders en oorlogsschepen. De termen ‘zeevarende man’, ‘varent man’, ‘zeevarentsgesel’ en ‘bootsgesel’ werden door elkaar gebruikt om de lagere rangen in alle voorkomende takken van scheepvaart te duiden.

De term ‘schipper’ was in Maassluis en Ter Heijde een zeldzaamheid. Schie-dam telde juist veel schippers, voornamelijk werkzaam in de koopvaardij, maar ook varend in dienst van de voc, wic en op de walvisvaart. Soms treffen we een onderscheid aan tussen grootschippers en schippers. Het lijkt er op dat met ‘groot-schipper’ het beroep van de persoon in kwestie werd aangeduid en met ‘‘groot-schipper’ diens functie aan boord.28 Ook de term ‘commandeur’ schept verwarring. Door-gaans werd hier de kapitein van een walvisvaarder mee aangeduid, maar ‘com-mandeur’ werd ook voor functies op de oorlogsvloot gebruikt. Een commandeur kon dan een tijdelijk vlagofficier zijn die het bevel voerde over een groepje oorlogs-schepen of de bevelvoerder van de soldaten aan boord.29 Bij de voc werd de bevel-voerder over de retourvloot als commandeur aangeduid. Dit kon een schipper zijn, maar ook een oud-bestuursfunctionaris.30

Functieaanduidingen als stuurman, schipper en bootsgezel werden zo alge-meen gebruikt dat het moeilijk te bepalen is in welke vaart de persoon in kwestie werkzaam was. Aan de andere kant waren sommige functies aan boord zeer spe-cifiek voor een bepaalde tak van scheepvaart. Van een harpoenier is bijvoorbeeld onmiddellijk duidelijk dat hij de kost verdiende in de walvisvaart. Ter verduidelij-king zijn in bijlage 3 de rangen aan boord van vissersschepen, koopvaardijschepen, walvisvaarders, voc-schepen en oorlogsschepen op een rijtje gezet.

Schiedam

De omvang van de Schiedamse haringvloot is af te leiden uit de haringcertifica-tieboeken. Na aankomst in de haven gaven de stuurman en twee van zijn boots-gezellen bij het plaatselijk gerecht de hoeveelheid gevangen haring aan, waarna deze van een certificaat werd voorzien. Dit gebeurde om de kwaliteit van de vis te garanderen. De stuurlieden waren tevens verplicht belasting te betalen over iedere

27 gas, ona, nrs. 70-798; gas, oa, nrs. 769-801 en nr. 12. Volgens S. Hart werd in de zeventiende-eeuwse ondertrouwakten in Amsterdam de term ‘varensman’ gebruikt door zowel de schippers en stuurlieden als de lagere rangen. Dit geeft nog eens aan dat de termi-nologie lokaal gebonden was. Hart, ‘Zeelieden te Amsterdam in de zeventiende eeuw’, 5. 28 Met dank aan Piet Boon. Zie voor problemen rondom functieaanduidingen ook Boon,

Bouwers van de zee, 82-83.

29 Bijvoorbeeld gas, ona, nr. 768, 1820, 30 juli 169 en ona nr. 79, 05, 3 november 1696. 30 Bijvoorbeeld gas, ona, nr. 763, 61, 2 september 1670 en ona nr. 761, 21, 17 juli 1662.

ton aangeleverde haring.31 Op grond van deze gegevens kunnen we een tamelijk nauwkeurige schatting maken van de werkgelegenheid die de haringvisserij de Schiedammers bood. Uitgaande van een bemanning van veertien personen per schip, bedroeg het gemiddeld aantal werknemers in de haringbranche tijdens de eerste helft van de eeuw (periode 1599-168) 592 arbeidsplaatsen.32 Voor de tweede helft van de eeuw waren het gemiddeld nog maar 319 arbeidsplaatsen.33

Het schatten van het aantal werknemers binnen de koopvaardij is veel moei-lijker. In de Sonttoltabellen vinden we Schiedamse schippers die lading naar het Oostzeegebied verscheepten. Tussen 1600 en 1650 vertrokken er jaarlijks gemid-deld zo’n zeventien Schiedamse schippers naar de Oostzee. Zij hadden doorgaans haring aan boord en keerden terug met graan, rogge en haver. In de tweede peri-ode, tussen 1651 en 1700, voeren gemiddeld nog maar zeven Schiedammers rich-ting Oostzeegebied.3 Ook de zogenaamde Elbingtolregisters (de pondtolregisters van de ten oosten van Danzig gelegen havenstad Elbing) vormen een bron die goed toegankelijk is. Veel Schiedammers worden hier niet in genoemd, in de hele eeuw tien schippers.35 In de bevrachtingscontracten en scheepsattestaties die tussen 1700 en 1710 in Amsterdam zijn opgemaakt, zijn eveneens Schiedamse schippers te vinden. De bestemmingen van deze schippers waren Frankrijk gecombineerd met Polen, (2), Frankrijk (1) de Oostzee (1) en de Archangel (1).36

Het feit dat Schiedamse schippers in het notarieel archief van Amsterdam zijn te traceren, geeft meteen aan dat het schatten van de lokale maritieme werkge-legenheid op basis van attestaties en bevrachtingscontracten vrijwel ondoenlijk is. Schippers konden bevrachtingsovereenkomsten tekenen met bevrachters uit andere steden, waardoor het contract niet in de thuishaven van de schipper werd opgesteld. De attestaties werden alleen opgemaakt als er tijdens de reis iets was gebeurd dat afweek van de normale routine. Bovendien werden deze attestaties niet noodzakelijk in de plaats van herkomst van schip en of schipper opgemaakt.

31 Deze cijfers zijn waarschijnlijk aan de lage kant omdat in de praktijk niet altijd belasting betaald zal zijn en er fraude voorkwam. Zie Van Vliet, Vissers en kapers, 31.

32 Van Vliet, Vissers en kapers, 29-295.

33 gas, ora, nrs. 617-620. Deze cijfers ondersteunen de conclusie van Van der Feijst betref-fende de achteruitgang van de haringvisserij in Schiedam in deze periode. Ch. van Bochove dateert het verval van de Schiedamse haringvisserij pas na de eerste decennia van de achttiende eeuw. Op grond van vangstreeksen concludeert hij dat de bedrijfstak zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw stabiliseerde. Dit neemt niet weg dat, gerekend naar het gemiddelde aantal arbeidsplaatsen, de haringvisserij in de tweede helft van de zeven-tiende eeuw in belang afnam en dat koopvaardij en brandewijnstokerij relatief belangrijker werden voor de Schiedamse economie; Van Bochove, ‘De Hollandse haringvisserij’, 3-27. 3 Nina Ellinger Bang en Kund Korst, Tabeller over sikbsfart. Voor bronnenkritiek op de

Sont-toltabellen zie Willemsen, Enkhuizen, 6-65.

35 In de jaren 1596, 1599, 1603, 1615, 1655, 1685, 1691 en 1696 komen we Schiedammers in de Elbingtolregisters tegen. Zie Lindblad, Dutch entries.