• No results found

149den van schepen en de handel in scheepsparten  en een handelaarster in lakense

Werkgevers en werknemers: reders, schippers en scheepsvolk

149den van schepen en de handel in scheepsparten  en een handelaarster in lakense

stoffen.

Van de zeven alleenstaande vrouwelijke gezinshoofden in het belastingkohier waren er drie werkzaam in de detaihandel, was er één uitdraagster (zij verkocht tweedehands spullen)5, bestierde één een school en verdienden twee vrouwen hun brood met schoonmaken. Van de twee echtgenotes van Oost-Indiëvaarders die in het kohier worden genoemd had één vrouw een tapperij.

Naast de hierboven beschreven weduwen en alleenstaande vrouwen is in het belastingkohier nog een andere categorie werkende vrouwen te vinden, name-lijk de dienstbodes. In de rijkste huishoudens van Maassluis waren in totaal 118 dienstbodes werkzaam.6 De meeste huishoudens hadden slechts één dienstbode in dienst. De bakkers hadden over het algemeen twee dienstbodes in betrekking; waarschijnlijk stonden zij in de winkel. Ook de twee boeren in het kohier hadden meerdere vrouwen voor zich werken als ‘bouwmeijt’ of landarbeidster. De weduwe die bleekster was, had twee blekersmeiden in dienst. Doorgaans waren dienstbo-des alleenstaande vrouwen.7

De belastingkohieren geven slechts een globale indruk van de soorten arbeid die door vrouwen in Maassluis verricht werden. In het vervolg gaan we nader in op het werk dat zeemansvrouwen deden.

Werkende zeemansvrouwen

In het voorafgaande is al kort besproken dat de positie van zeemansvrouwen in een aantal opzichten afweek van die van andere vrouwen in de samenleving. Zee-mansvrouwen waren gedurende het grootste gedeelte van het jaar alleen en fun-geerden daarom in de praktijk als hoofd van het huishouden. Ook konden zij een afwijkende juridische status hebben, doordat ze door hun man gemachtigd waren voorkomende zaken en financiële transacties te regelen. Anderzijds waren er overeenkomsten met andere getrouwde vrouwen. Zo bleef hun burgerlijke staat, zoals we nog zullen zien, bepalend voor hun positie op de arbeidsmarkt. Daar-naast waren alle vrouwen in de samenleving afhankelijk van lokale economische omstandigheden. Zeemansvrouwen hadden wel een belangrijk voordeel boven andere gehuwde vrouwen in zeevarende gemeenschappen; via het beroep van hun man maakten ze deel uit van een sociaaleconomisch circuit, waar ze gebruik van

 Hij ging hier om de weduwe van Gijsbert van Loo, zie verderop in dit hoofdstuk. 5 Het betrof hier een zogenaamde uitdraagster. Zie: Van Wijngaarden, ‘Barber Jacobs en

andere uitdraagsters’.

6 Hoewel er in het kohier niet specifiek over het geslacht van de diensbodes gesproken wordt, gaan we er hier van uit dat het vrouwen betrof. Het mannelijke inwonende personeel wordt in het kohier namelijk als ‘knecht’ aangeduid.

konden maken. Het werk dat zeemansvrouwen deden was doorgaans direct geli-eerd aan de tak van scheepvaart waar hun mannen in werkten.

Productie van netten en lijnen

Aan het einde van de zestiende eeuw en aan het begin van de zeventiende eeuw fungeerde het huishouden in het vissersbedrijf nog in belangrijke mate als pro-ductie-eenheid. Toen vissers nog mede-eigenaren waren van de schepen, brachten ze hun eigen netten en lijnen (backwant) in. Deze werden binnen het huishouden geproduceerd. Traditioneel hielden vissersvrouwen en hun dochters zich bezig met het breien en repareren (boeten) van haringnetten en met de fabricage van de lijnen die in de kabeljauwvisserij werden gebruikt. Vissersvrouwen werkten op een plaatsje achter het eigen huis, of bij één van de buren. Sporadisch waren ze ook op het strand of bij de haven aan het werk. De vrouwen werden geholpen door oud-zeelieden die niet meer in staat waren de kost op zee te verdienen. Ook mannen beheersten de kunst van het breien en het repareren van gebruikte netten, omdat zij op zee wanneer de netten of lijnen kapot gingen in staat moesten zijn deze te repareren. Vissersdochters leerden het werk op jonge leeftijd. De meisjes waren acht à negen jaar oud als ze in het arbeidsproces werden opgenomen.8 Het breien en boeten vereiste enige vaardigheid en het duurde dan ook geruime tijd voordat de meisjes zelfstandig konden werken. Pas na vijf jaar konden zij zich volleerde breisters en boetsters noemen.9 In Maassluis werden weesmeisjes om het vak onder de knie te krijgen in de leer gedaan bij vissersfamilies.50 Het garen voor de netten werd in Ter Heijde en Maassluis in deze tijd ook nog thuis gesponnen.51 In Schiedam werd dit niet meer binnen het huishouden gedaan, maar op spinbanen die zowel in bezit van de stad als in handen van particulieren konden zijn. De par-ticuliere spinbanen werden volgens Van der Feijst veelal door vrouwen gedreven.52 Op de banen zelf werkten zowel mannen als vrouwen. Visserszonen die nog niet oud genoeg waren om naar zee te gaan, verrichten er ook werkzaamheden.53

In de loop van de zeventiende eeuw werd het breien en boeten van netten in toenemende mate geprofessionaliseerd. Het bleef echter wel vrouwenwerk. Vis-sersvrouwen werkten niet langer in hun eigen huishouden, maar gingen voor derden werken. In Ter Heijde deden ze dit voornamelijk voor stuurmansvrouwen

8 De Wit, ‘Seamen and shorewomen’, 9; De Wit, ‘Zeemansvrouwen aan het werk’, 72; Verge-lijk de leeftijden waarop de kinderen van Zwolse bedeelden gingen werken, Van Wijngaar-den, Zorg voor de kost, 183.

9 Van Veen, ‘Independent Willy-nilly’, 18. Zie ook Van de Voort, ‘Holland en de visserij’, 162.

50 gav, wha Maassluis, ‘Resoluties’, 17e eeuw. 51 Van den Eendenburg, ‘De inwoners van Ter Heijde’. 52 Van der Feijst, Geschiedenis van Schiedam, 116.

53 gas, oa, nr. 3028; gas, ora nr. 93, 2- e.v, gas, ona, nr. 791, 85, 8 oktober 1688. Verge-lijk: Van Nederveen Meerkerk en Schmidt, ‘Tussen arbeid en beroep’, 2-50.

11 en weduwen die een kleine boetschuur exploiteerden.5 De vrouwen die de

boet-schuren in Ter Heijde runden besteedden bij grote drukte werk uit aan Maassluise boetschuren.55 In dit dorp waren enkele weduwen actief als werkgeefster voor brei-sters en boetbrei-sters.56 Voorts werkten Maassluise vissersvrouwen voor kooplieden die daartoe speciale boetzolders inrichtten.57 De breisters en boetsters werden per net betaald. In tegenstelling tot de oude situatie, waarin vrouwen met hun werk in natura bijdroegen aan de gezinseconomie, kregen de vrouwen nu beschikking over contant geld. Het nadeel was dat ze vaste werktijden hadden, waardoor ze de arbeid niet langer naast andere werkzaamheden konden verrichten en ook minder goed met de zorg voor jonge kinderen konden combineren. Overigens vond deze ontwikkeling parallel plaats aan het proces waarin vissers niet langer hun eigen netten inbrachten, maar als werknemers in de haringvisserij gingen werken. De kustvissers die nog wel met hun eigen vistuig uitvoeren, moesten dit nu kopen bij derden. Het repareren van de netten en lijnen gebeurde echter nog wel binnen het huishouden.

Op de boetzolders werden hoofdboetsters aangesteld die het reilen en zeilen van het nettenbedrijf controleerden. De netten die in de boetschuren en op de zolders werden vervaardigd, werden verhandeld. De financiële afwikkeling van de verkoop van de netten lag eveneens in handen van de hoofdboetsters. Eén van de grotere Maassluise boetzolders werd gerund door de vrouw van stuurman ‘Alderse Pieter’. Zij kwam in conflict met koopman Cornelis Leendert Denick die zijn bestelde netten niet contant wilde afrekenen. De hoofdboetster voegde hem toe dat ze ‘hem niet en wilde borgen’.58 De netten werden deels rechtstreeks aan reders verkocht, en deels doorverkocht aan handelaren. De meeste van deze han-delaren waren van het vrouwelijk geslacht. Zij kochten ook tweedehands op open-bare verkopingen van boedels in Ter Heijde en op veilingen van scheepsparten en netten in Schiedam.59

Een belangrijke partij in de Schiedamse nettenindustrie werd gevormd door de zogeheten opreders, die in een gilde verenigd waren. Zij waren verantwoordelijk voor de uitreding van schepen wat netten, lijnen, touwen en aas betreft en leverden deze benodigdheden aan de stuurlieden en reders. Alleen mannen werden geac-cepteerd als lid van het opredersgilde, maar in de praktijk runden veel vrouwen

5 haw, ora Monster, nr. 17, 1623.

55 Andersom bestelden Maassluise kooplieden ook netten bij boetschuren in Ter Heijde. haw, ona Monster, nr. 6100, 26 mei 1665.

56 Twee van deze weduwen werden in het zout- en zeepkohier van 1680 genoemd: Maertge Jorisdr., weduwe van Cornelis Groen werd aangeslagen voor kapitalist, de weduwe van Arie Jansz. van der Hoeff voor halve kapitalist. gav, oa Maassluis, nr. 521.

57 gav, ona Maassluis, nr. 589, 29 maart 1638. 58 gav, ona Maassluis, nr. 589, 29 maart 1638. 59 haw, ora Monster, nr. 110; gas, ora, nrs. 28-33.

het opredersbedrijf, terwijl hun mannen op zee zaten.60 Na de dood van hun echt-genoot was het de opredersweduwen toegestaan het bedrijf voort te zetten.

De Schiedamse vroedschap ging zich na 1650 met de productie van netten bemoeien. Er werd een zogenaamd Telhuis in de kelders van het stadhuis geves-tigd. Alle netten op Schiedamse schepen moesten in dit Telhuis gekeurd worden.61 Ook werden in het Telhuis netten geproduceerd en gerepareerd. Vissersvrou-wen vormden de grootste groep werkneemsters. Zij stonden onder supervisie van hoofdboetsters. De vrouwen in het Telhuis werkten zes dagen per week, ’s zomers tien uur per dag en ’s winters zes uur per dag. De boetsters werden betaald per geboet net. De bemoeienis van de Schiedamse vroedschap met het nettenbedrijf moet hoogstwaarschijnlijk gezien worden in het licht van de achteruitgang van de haringvisserij na 1650. Schiedam probeerde de kwaliteit van de vangst hoog te houden, terwijl er tevens werkgelegenheid werd geboden op de stadsspinbanen.

60 gas, oa nr. 3028; gas, ona, nr. 792, 257, 21 november 1691; ona, nr. 76, 155, 13 sep-tember 1676; ona, nr. 795, 573, 6 februari 1699; Abbema, ‘Het opredersgilde’. 61 gas, oa, nr. 3028; De Wit, ‘Reders en regels’, 62.

13