• No results found

13Hier werd de Schiedamse hennep gesponnen die werd voorgeschreven als

Werkgevers en werknemers: reders, schippers en scheepsvolk

13Hier werd de Schiedamse hennep gesponnen die werd voorgeschreven als

grond-stof voor de Schiedamse netten. De vroedschap was rechtstreeks betrokken bij de verkoop van netten die in het Telhuis waren geproduceerd. Op openbare veilingen van netten en scheepsparten trad zij als aanbieder van netten op.62 In Maassluis duurde het tot de achttiende eeuw, voor de lokale overheid betrokken raakte bij de productie van netten. In het werkhuis waar arme vrouwen werkten die in ruil voor huisvesting moesten spinnen en naaien, werden ook netten vervaardigd.63 Dit ini-tiatief was er echter meer op gericht om arme vrouwen aan het werk te zetten dan om invloed uit te oefenen op de kwaliteit van de in de visserij gebruikte netten.6

Het keuren van netten

De netten werden gekeurd door keurmannen en keursters die waren aangesteld door de dorps- of stadsregering. Zowel de provinciale overheid als de colleges van Visserij waren betrokken bij de regulering rondom de netten. Zo waren er instruc-ties betreffende het materiaal waarvan de netten gemaakt moesten zijn en over de grootte van de mazen.65

Vrouwen waren in deze branche in de meerderheid. De keursters van de netten in Maassluis, Ter Heijde en Schiedam werden ‘gezworen telsters’ genoemd. Gezwo-ren wil zeggen dat de vrouwen een eed moesten afleggen voordat ze hun beroep konden uitoefenen. Over het algemeen waren de telsters echtgenotes of weduwen van stuurlieden. Een enkele telster was alleenstaand. De vrouwen werden betaald per gekeurd net. Aan de gekeurde netten werden loodjes gehangen, waarin het wapen van de stad en de eerste letter van de naam van de telster waren afgebeeld. De loodjes dienden overigens niet alleen ter identificatie van de netten, maar waren ook bedoeld om de netten in zee makkelijker tot zinken te laten brengen.66 Soms goten de vrouwen deze loodjes zelf.67 De telsters hadden een belangrijke positie in de vissersgemeenschappen. Iedere visser was verplicht zijn netten voor vertrek bij hen te laten keuren. Voordat het visseizoen begon, brachten de vrouwen boven-dien een bezoek aan de schepen om de netten te controleren. Wanneer er onjuiste netten werden ontdekt was het de telsters geoorloofd boetes op te leggen.68

62 De Wit, ‘Reders en regels’, 63. 63 kam, adhg, 9.

6 Het oprichten van werkhuizen gebeurde in veel steden in de achttiende-eeuwse Repu-bliek, in Zwolle is een werkhuis uit de zeventiende eeuw bekend, Van Wijngaarden, ‘Het Zwolse werkhuis’.

65 gas, oa, nr. 3028, gad, oa, nr. 1, 5 ; Vermaas, Geschiedenis van Scheveningen, ii, 62 e.v.; gav, oa Maassluis, nr. 931; haw, ora Monster, nr. 10, 19 augustus 1677. Zie ook De Wit, ‘Reders en regels’,

66 Abema, ‘Het opredersgilde’

67 gas, oa, nr. 3028. ‘Annetje Arijens verzoekt haar eigen loden te mogen gieten’. 68 haw, ora Monster, nr 103; gas, oa, nr. 3028.

In Schiedam werkten de keursters na 1650 in het Telhuis. Zij werden per gekeurd net betaald. Het laten keuren van de netten kwam voor rekening van de stuurlie-den en reders. Voor het keuren van de netten kregen de telsters voor iedere verren-deel tien penningen en voor ieder half verrenverren-deel acht penningen. Bij onenigheid tussen de telsters en hun klanten kon men in hoger beroep gaan. Een commissie bestaande uit een keurmeester en twee hoofdlieden van het opredersgilde deed dan uitspraak. Wanneer zij de netten afkeurden moesten de breisters twee gulden boete betalen; de opreder die de slecht gebreide netten had geleverd aan de reder of stuurman kreeg een boete van 25 gulden opgelegd.69

Overigens zouden vrouwen gedurende de achttiende eeuw hun positie als keur-sters of gezworen telkeur-sters verliezen. Het keuren van de netten werd steeds meer door keurmannen overgenomen.70

Visverwerking en vishandel

Anders dan in hedendaagse visserijgemeenschappen was de visverwerkende nijver-heid in het zeventiende-eeuwse Maasmondgebied vrijwel uitsluitend het domein van mannen.71 De haringpakkers en haringophogers, die de aangeleverde haring herpakten in nieuwe tonnen, moesten volgens de keuren voor deze branche van het mannelijk geslacht zijn.72 Ook de viskeurders en visruikers, die de vis op basis van de geur op versheid moesten beoordelen waren mannen.73 Een uitzondering vormde de scholdrogerij in Ter Heijde. Deze vorm van visverwerking vond dan ook binnen het huishouden plaats. Vissersgezinnen hadden een plaatsje achter hun huis waar de schol aan stokken of ‘scholpese’ te drogen werd gehangen of een speciale droogschuur. Ook op de zolders hing vis. De gedroogde schol werd deels voor eigen consumptie gebruikt en deels verhandeld. Enkele gezinnen waren in het bezit van een schuit, waarmee ze hun waar naar het achterland vervoerden.7

Vrouwen vonden van oudsher wel emplooi in de vishandel. Aanvankelijk vond deze handel plaats vanuit het huishouden. Stuurlieden en vissers kregen bovenop hun loon in geld, een deel van hun gage in vis uitbetaald. Een gedeelte van die vis werd ‘vrouwenvis’ genoemd, omdat deze door de vissersvrouwen meteen na aan-komst van de schepen werd verhandeld. De rest van de vis, zoodvis, soms ook wel rommelvis genoemd, was van inferieure kwaliteit en was bedoeld voor eigen con-sumptie.75 Vissersvrouwen die de ‘vrouwenvis’ huis aan huis verkochten,

maak-69 gas, oa, nr. 3028.

70 Vermaas, Geschiedenis van Scheveningen, ii, 62, e.v. 71 Zie bijvoorbeeld hedendaags Urk of de Faroereilanden.

72 Volgens De Vries en Van der Woude, werkten er wel vrouwen in de haringpakkerij. In Maassluis en Schiedam zijn hier echter geen aanwijzingen voor te vinden. Zie bijvoorbeeld gav, oa Maassluis, nrs. 932- 97; gas, ona nr. 768, 297, 29 jan 1690.

73 gav, oa Maassluis, nr. 928.

7 Zie bijvoorbeeld haw, ona Monster, nr. 6100, 7 maart 1667 en 3 oktober 1673.

1 ten deel uit van het straatbeeld in Ter Heijde, Maassluis en Schiedam. Sommigen

van hen ventten ook vis uit in de nabijgelegen steden, zoals in Den Haag en Delft. De visventende vrouwen werden viswijven of ’ommeloopsters’ genoemd.76 In de loop van de zeventiende eeuw veranderde de positie van deze viswijven. Dank-zij nieuwe regels, die voorschreven dat alle aangevoerde vis op de afslag moest worden verkocht, werd de hoeveelheid vis waarin de bemanning werd uitbetaald steeds minder. De lokale overheden probeerden op deze manier de kwaliteit van de verkochte vis te bewaken en zagen tegelijkertijd hun inkomsten stijgen uit de belasting die over de afgeslagen vis moest worden afgedragen.77 Vrouwen die in vis wilden handelen waren voortaan aangewezen op de afslag. Zij waren overigens wel gerechtigd daar als handelaarster op te treden, maar hadden nu wel geld nodig om de vis te kunnen inkopen.

Op de Heijdse afslag speelden vrouwen een belangrijk rol. Het aantal visko-pende vrouwen overtrof het aantal mannen en er was een vrouwelijk afslager en schrijver actief. De weduwe Meijnsge Harmensdr. werkte in de jaren zestig en zeventig jarenlang achtereen als afslager en schrijver.78 Zij nam daarmee een sleu-telpositie in binnen de Heijdse vishandel, omdat de afslager niet alleen de veiling leidde, maar ook de stuurlieden uitbetaalde en waar nodig kredieten verstrekte. Het ambt moet vrij lucratief geweest zijn. In de jaren zestig werd het honorarium van de schrijver in Maassluis bijvoorbeeld van tweehonderd naar 225 gulden per jaar opgeschroefd.79 In het Maassluise geval betrof dit overigens een man.

De vis die op de Heijdse afslag was gekocht werd in manden gedaan, waarna de vrouwen deze op het hoofd landinwaarts droegen. De visverkoopsters droe-gen daartoe speciale hoeden of kapjes.80 Degenen die het zich konden permitte-ren, gingen met paard en wagen of laadden de vis in een schuit, waarmee ze via de Monsterse Vaart het achterland invoeren. Een groot gedeelte van de vis werd op de Monsterse en Haagse vismarkt afgezet. De meerderheid van de kramen of banken in Den Haag was gereserveerd voor Scheveningse verkopers. Een klein gedeelte van de markt was bestemd voor verkopers uit andere plaatsen. Hoewel de meeste banken op naam stonden van mannen, waren het in de praktijk vaak getrouwde vrouwen die de vis verkochten. Ook enkele vrouwen uit Ter Heijde hadden een bank. Dit waren degenen die voldoende geld hadden om de huur te betalen.81 De meeste Heijdse vrouwen verkochten de vis echter aan de vrouwen die de banken bestierden. Vishandelaarsters uit Ter Heijde waren voornamelijk in deze klein-handel actief; naast verse vis, verkochten ze garnalen en oesters. Ook de binnen het huishouden gedroogde schol behoorde tot hun handelswaar. Voor de

groot-76 Stegeman, ‘Scheveningse visverkoopsters’, 7. 77 gav, oa Maassluis, nrs. 928 en 930.

78 haw, ona, Monster, nr. 6100, 6 juni 1663; hwa, ora Monster, nr. 10, 8 maart 1675. 79 gav, agv Maassluis, nr, 73, 26 september 1661.

80 Le Francq van Berkheij, Natuurlijke historie van Holland, iii. (2), 707. 81 Stegeman, ‘Scheveningse visverkoopsters’, 8.

1