• No results found

We snorden beneden in het telefoonboek, maar we wisten natuurlijk niet hoe zijn Pipa heette en er stonden zes Duyven onder mekaar

‘Laten we ze alle zes maar afwerken,’ zei Con. ‘En bel jij op zeg. Als ik zijn stem

hoor, sta ik heelemaal paf.’

‘Wat gek. 't Zou mij niets kunnen schelen.’

‘Nou-ou,’ zei Con veelbeteekenend. - Ik vroeg aan 1883. Dat was A. Duyf.

‘Ja, Hallo,’ zei een woeste mannenstem. ‘Hallo, met wie spreek ik?’ - Dat negeerde

ik natuurlijk.

‘Zou ik mijnheer Ru Duyf even kunnen spreken?’

‘Wie zegt u?’ - Connie kneep me in mijn arm.

‘Au. Rù Duyf,’ gilde ik.

‘Ja, als u niet duidelijk spreekt, kan ik den hoorn wel ophangen.’

‘R-U Duyf. Rù Duyf,’ zei ik angstig langzaam.

‘Nee, die ken ik niet,’ bromde A. Duyf, als hij 't tenminste zelf was, en... rrang,

ik was afgesloten.

‘'t Was hem zeker niet hè?’

‘Je moet me niet zoo geweldig knijpen. Die man dacht natuurlijk, dat ik gek was.

Vooruit, wat is 't volgende?’

‘C. Duyf. 296.’

‘Hallo juffrouw, 296,’ zei ik. ‘Nee, 296,’ want de juffrouw verstond zes en zeventig.

Toen hoorde ik een damesstem:

‘Met wie spreek ik?’

‘Met wie spreek ik?’ zei ik.

‘Met wie spreek ik?’ de dame ongeduldig.

‘Met wie spreek ik?’ ik kalm.

‘Ja hoort U eens, als U niet wilt zeggen wie U bent, bel ik af.’

Toen zei ik: ‘Ik ben het meisje van Ru Duyf.’ - ‘Hè nee,’ riep Connie. - ‘En nu

wou ik hem graag even aan de telefoon hebben.’

‘Dan bent U verkeerd verbonden,’ snauwde de dame.

‘Maar ik spreek toch met Duyf?’

‘Ja, met Christiaan Duyf.’

‘Nu, dat kon toch zijn vader zijn.’

‘Mijn broer is ongetrouwd,’ snibde de beminnelijke. ‘En weet U dan niet eens het

telefoonnummer van uw aanstaande?’

‘Zeker wel,’ zei ik. ‘78263. Maar dat was maar een grapje. Dag juffrouw.’

‘Wat had ze allemaal?’ informeerde Connie, die bibberde van opwinding.

‘Ze was vertoornd. En haar broer heet Christiaan. En die is ongetrouwd. Zoo, 't

volgende nummer. Hè, hè, is dat zwoegen.’

‘Kijk,’ zei Connie, en ze wees met haar vinger bij. ‘Kijk, hier staat K.R. Duyf.

Daar zit een R. in. Probeer die eens.’

‘Ik wou, dat die heele Duyvenfamilie uitgestorven was.’

‘Hè, en Ru ook?’ zei Con.

‘Nee, Ru alleen over. 't Zou zooveel gemakkelijker voor ons zijn.’

‘'t Is no. 475,’ zei Con. - Ik vroeg het aan. De telefoonjuffrouw bleek vertoornd,

liet me erg lang wachten en mopperde toen wat in haar baard. Enfin, ik kreeg het,

en aan 't andere eind klonk een opgewekte mannenstem:

‘Hallo?’ - Ik kreeg dadelijk een ingeving. Dat zou Ru zijn. - Ik hield mijn hand

op den hoorn.

‘Heeft hij een hooge stem?’ zei ik terzijde tegen Connie.

‘Ja, ja, erg hoog. Prachtig.’

‘Spreek ik met meneer Ru Duyf?’ zei ik dus vol verwachting.

‘Ja, daar spreekt U mee.’ - Goddank.

‘O zeg Ru, je spreekt met Connie.’ - Ik hoorde Connie achter me trappelen en af

en toe kreeg ik een por in mijn rug, maar dan schopte ik achteruit.

‘Met Connie?’

‘Ja met Connie Ralandt. Je weet wel.’

‘Jàà.’

‘Zeg Ru, ik kan morgenmiddag niet wandelen. Ik moet naar mijn tante, die is jarig

zie je. 't Spijt me erg zeg.’

‘'t Is jammer.’

‘Ja, hè? Enfin, ik zie je dan zeker Maandagmorgen wel.’

‘Hè nee,’ zei Connie achter me, ‘dat had je niet moeten zeggen. 't Staat zoo

opdringerig.’

‘Maandagmorgen?’

‘Ja voor school. Als je wilt tenminste,’ verminderde ik de opdringerigheid.

‘'t Zal moeilijk gaan.’

‘Nu, dan niet.’

‘Wat zegt hij?’ prevelde Connie, ‘kan 't niet? Hè wat jammer.’

‘Nee, want ziet u, ik ben Ru z'n Vader.’

‘O, dat kon ik niet weten. U zei, dat u Ru Duyf was.’

‘Ja Senior. Maar ik zal de boodschap aan mijn zoon overbrengen. 't Zal hem

ongetwijfeld spijten.’

‘Ik ben blij, dat u het zoo kalm opneemt,’ zei ik, ‘want massa's vaders zouden

anders zijn.’

‘Zoo, denkt u dat?’

‘Ik weet het. Bij ondervinding.’ Ik begon erg spraakzaam te worden.

‘Hebt u dan zoo'n booze papa?’

‘Ja nogal. Maar ik ben Connie Ralandt niet,’ voelde ik me verplicht om te zeggen,

want anders zou hij er Pa Ralandt op aanzien en dat is een klein, verlegen mannetje,

die nooit wat durft zeggen in huis, zelfs niet tegen Juf, ‘ik ben maar een vriendin.’

‘Zoo. En met wie...’ Maar toen brak de telefoonjuffrouw, die 't natuurlijk verveelde,

het gesprek opeens af.

‘Sprak je met zijn vader?’ vroeg Con en er was zoo'n malle uitdrukking op haar

gezicht.

‘Ja. Toevallig. Maar 't hindert niets. Hij was erg geschikt en hij zal Ru de boodschap

overbrengen en hij vond het erg leuk geloof ik.’

‘Je hebt het heelemaal verkeerd ingepikt,’ zei Connie, en ze is tamelijk vertoornd

weggegaan. Enfin, daar kon ze natuurlijk niets aan doen, dat ze dat zei. Want Pop

zegt, dat alle verliefde lui ontoerekenbaar zijn. Betty ook, want die heeft laatst drie

paar kousen over elkaar aangetrokken toen ze naar een partijtje ging. Ze had al

gedacht: ‘Wat zijn mijn schoenen klein.’ Maar ze had het toch niet eerder gemerkt,

voor ze zich 's avonds uitkleedde.

15 Februari.

Vanmorgen heb ik uitgeslapen. Zalig tot kwart over elf. 'k Heb me het genot gegund

om Julie te zien opstaan; dat was voor 't eerst in twee jaar geloof ik. Aldoor onder

het aankleeden zei ze: ‘Moet je nog niet opstaan? Toe Joop, wees niet zoo lui.’ Maar

ik zei tegen Mina, die met het warme water bovenkwam: ‘Wees 'es engelachtig, en

breng me een kop chocola en een paar beschuitjes, dan zal ik je een ansicht sturen,

wanneer ik eens de stad uitga.’

‘Wat 'n groote-menschenallures,’ spotte Julie.

‘'t Komt haar best toe, 't schaap,’ zei Mina. Dat was nu wel weer wat vernederend

voor me, maar de chocola smaakte me desniettegenstaande net zoo lekker en de

beschuitjes waren

versch en bros. Ik deed er heel lang over en als Julie dan weer naar me keek en wat

zei, dan nam ik een nieuw hapje en knikte zegevierend. Ik kwam net voor de koffie

beneden, en omdat het mooi weer was, zei Ma, dat ik de tondeldoos opmoest. 'k Had

nog in mijn hart naar regen verlangd, maar die komt nooit, als het je goed zou

uitkomen.

Om half twee kwam Pien me halen. Pien in een leuke, door een van haar zusters

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN