• No results found

Toen kwam de Generaal uit onze klas getreden, en ze zei, als wijlen de een of andere Romeinsche veldheer: ‘Volgt mij.’

Enfin, wat ze in haar kamer allemaal beweerd heeft, dat behoef ik zeker niet te

omschrijven. Ik weet alleen nog, dat ze van Smidt gezegd heeft, dat hij een zeer

bekwaam, hoogst ernstig mensch is. Het verband ben ik vergeten. Wil je wel gelooven,

dat mijn oor nog gloeit. Julie zei gisterenavond, dat ze roode ooren zoo ordinair vindt.

Ik zei, dat het de winter was. Verder nieuws is er niet veel. Schrijf me maar gauw

eens weer. Heaps of love - dat schrijft Julie aan die Engelsche vriendin van haar. Ze

heeft me verleden week aangeboden om me de laatste bladzij van zoo'n epistel voor

te lezen, omdat ik er nog wat uit leeren kon, zooals ze zei. Maar ik zei, als je me de

andere negen ook laat lezen. Daarvoor was ze natuurlijk niet te vinden. Dus - heaps

of love, brr.

Hoofdstuk VI.

27 Januari.

Julie maakt me dol met het studentenbal. elken avond valt ze me er weer over aan.

Gisterenavond heb ik tegen haar gezegd: ‘Ik hoop maar, dat je er een student

opduikelt, dan kun je die vervelen met je kousen en je schoenen en je corset.’

‘Ik begrijp werkelijk niet,’ zei Julie, ‘waarom jij je altijd zoo ontzettend vulgair

moet uitdrukken. Wat is dat nu weer: Een student opduikelen.’

‘Ik heb altijd gedacht, dat het een crème zou zijn...’ ging ik rustig door.

‘Een crime,’ verbeterde Julie nota-bene.

‘Een crème, als jij eens met een man aan je arm zou loopen, maar nu begint het

me wel aan te lokken. Als hij maar tennissen kan.’

‘Net alsof hij met jou zou gaan tennissen.’

‘Pu, dat zou ik niet eens willen. Maar als hij 't niet kan, zal 't wel heelemaal een

uil zijn.’ Julie kreeg weer die starende uitdrukking in haar oogen, alsof ze hem door

de muren van de kamer heen in zijn gezicht probeerde te zien, en dan is er heelemaal

niets meer met haar te beginnen.

Lotte heb ik Zondagmiddag nog gezien. H. de Wilde hing in een hoek van vijf en

veertig graden om haar een arm te kunnen geven, want hij is erg lang. Hoekige

menschen zijn altijd lang. Toen Lotte me zag aankomen, kreeg ze een kleur, en ik

gooide mijn beenen zoo kordaat mogelijk naar rechts en naar links en wandelde recht

op hen aan. Pal voor hen bleef ik staan.

‘Bonjour,’ zei ik. ‘Dag meneer de Wilde.’

‘We zijn erg gepresseerd Jo,’ zei Lotte.

‘Zoo,’ zei ik. ‘Ik eigenlijk ook. Dat treft goed. Hoe gaat het met je? Waarom kom

je 's avonds nooit meer? Vroeger lag je haast elken dag bij ons over huis.’

Lotte zag een beetje lila. ‘Ik heb nu zooveel tijd niet meer.’

‘Kunt u zeilen, meneer de Wilde?’ vroeg ik.

‘Nee, zeilen daar doe ik niet aan,’ zei de spriet.

‘Da's prettig voor jou Lotte. Want je was altijd bang op 't water.’

‘Kom Her,’ zei Lotte. ‘We moeten nog een visite maken. Dag Jopie.’

‘Ik dacht, dat je Rob zoo'n mooie naam vond,’ zei ik ijzig, terwijl ik onwrikbaar

staan bleef.

‘Kind, wat zeur je toch,’ zei Lotte en haar oogharen vlogen omhoog.

‘O, daar komt Pop aan,’ jubelde ik opeens. ‘Vin-je Pop niet knap? Kees zegt ook,

dat ze zoo mooi is. Dag Pop, dat is Lotte's verloofde.’ Pop, zoo'n beetje onverschillig,

zooals ze altijd is, knikte nogal familiair, en ze zei meteen:

‘Zeg, weet je wie bij ons thuis is? Smidt. En weet je waar hij het over had? Over

jouw verderfelijke invloed, Joop,’

‘O, wat leuk,’ zei ik. ‘Nu zal hij ook nog wel naar ons koersen. Dat is van gister

natuurlijk.’

‘Ja. En vader wist heelemaal niet wie Joop was. Hij zei: ‘Joop?’ ‘Josephine ter

Heul,’ zei Smidt.

‘O, Lies,’ zei Pa. ‘Dat is een aardige meid.’ Ik zat er bij te brullen zeg.

We stonden nu allebei voor Lotte en H. de Wilde, en ik dacht, als de heele club

nu op de proppen kwam, zouden we ze kunnen omsingelen.

‘Smidt is een kennis van Dolf,’ vertelde Pop aan Lotte, die op spelden stond.

‘Heb je pijn aan je voet?’ vroeg ik belangstellend. ‘Zijn je schoenen te klein? Julie

koopt altijd twee maten kleiner, dan ze werkelijk heeft, en dan pronkt ze met no. 36.

Doe je dat ook?’

‘Nee,’ zei Lotte. ‘Kom Her, we moeten nu werkelijk gaan.’

‘Gaan jullie ook naar het Studentenbal?’ vroeg ik. ‘Ja? Wat leuk. Wat heb jij aan

Lotte?’

‘O gewoon, wit.’

‘Doe je ook een broche op?’

‘Je sprak daar over Smidt,’ zei H. de Wilde tegen mij. ‘Is hij doctor in de wis- en

natuurkunde?’

‘Ja. En hij heeft zwart haar met een blonde snor. Interessant, niet Pop?’

‘Noù,’ zei Pop met klem.

‘Ja. Smidt die ken ik ook. Lotte, dat is een van de lui waarmee ik een voetreis door

Duitschland gemaakt heb. Weet je wel die aardige kiek, waar hij op een muilezel

zit?’

‘Nu vraag ik hem morgen direct of hij paardrijden kan,’ zei ik. ‘Onthoud je het

met me Pop?’

Lotte ging geweldig tegen de Wilde Her aanleunen. ‘Word je moe kindje van 't

staan?’ zei hij, en ik was een oogenblik doodsbenauwd, dat hij haar midden op straat

een zoen zou geven. ‘Kom, dan moeten we nu werkelijk gaan.’ En hij nam zijn hoed

af ten teeken van een finaal afscheid. Toen nam ik Pop onder den arm en we zeilden

weg. Lotte had alleen maar even met dichte oogen geknikt. Toen ik thuis kwam,

hoorde ik, dat ze een visite gemaakt hadden. Kees was aan tafel stiller dan anders.

Over Smidt geen kik, en ik heb er ook maar niet naar gevraagd.

Woensdag 28 Januari.

Juffrouw Wijers kan toch leuk les geven. Ze interesseert zich overal zoo

verschrikkelijk voor en uit pure, - ja, uit pure wat? - ga ik me er ook voor

interesseeren. Zelfs Duitsche grammaire, die ik altijd verfoeielijk gevonden heb,

behandelt ze fideel. Vroeger leerde ik alle regels van buiten, dan kon ik ze in zoo'n

dreun afzagen, maar door elkaar heen, ho maar, dan kende ik er niets van. Nu weet

ik warempel al, dat het meervoud van Ei - Eier is, en dan behoef ik niet eens af te

loopen met: Dach, Dorf, Ei, Fass, Fach, Feld.

Hoezee! Juffrouw Wijers heeft me gevraagd of ik eens een avondje bij haar kom

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN