• No results found

Ik zal er hem nooit meer mee plagen

Tot negen uur heb ik bij Pa zitten suffen over mijn boeken - alweer een goed begin

- toen ging hij uit, en ben ik nog even naar Kees gegaan. Ik dacht: ‘Hij moet eerst

maar een tijdje alleen geweest zijn. Dat zal hem goed doen.’ Niet, dat ik het zeker

wist. Want ik ben nog nooit verliefd geweest; o ja, toch een keer op den jongsten

bediende van Pa's kantoor, en dan eigenlijk nog maar alleen op zijn oogen. Want die

waren zoo mooi koffiekleurig, - daar dweep ik mee. Hij heeft er niets van gemerkt

natuurlijk, het duurde trouwens ook maar een paar dagen, want toen ik hem Zondags

tegenkwam met zoo'n halfhoogig boordje om en een paar manchetten, die haast tot

op z'n knieën hingen, was 't fuut-uit. Nee wij Jopopinoloukicoleden zijn niet zoo erg

verliefderig uitgevallen, behalve Connie, die nog al eens gymmelingen aanbidt, maar

altijd zonder succes.

Ik tikte eerst aan bij Kees, dat doe ik anders nooit, maar voor deze speciale

gelegenheid zou 't wel geen kwaad kunnen, dacht ik. Er kwam een geknor en dat

was: ‘Ja.’ Kees zat te werken, er lagen wel twintig boeken open op de tafel. Zoo

werk ik ook altijd, als ik wat anders uitvoer. 't Lijkt zoo ijverig. Ik zocht een plaatsje

op een afgedankte piano-tabouret, waarvan ik eerst nog een Latijnsch woordenboek

moest wegwippen. Toen sloeg ik mijn handen om mijn rechterknie en ik keek naar

Kees.

‘Moet je niet naar bed?’ vroeg Kees. Dat was niet erg bemoedigend. Hij had heele

kleine weggezakte oogen, maar ik deed natuurlijk net of ik niets zag.

‘Heb je veel te doen, vanavond?’

‘Ja.’

‘Mag ik hier nog een poosje blijven zitten. 'k Zal wel niets zeggen.’ En ik begon

in het woordenboek te bladeren.

‘Maak niet zoo'n herrie Jo. Praat dan liever.’

‘Lam, dat de school weer begonnen is.’

Kees was een punt aan 't uitdikken. 't Was al een groote knoest geworden. ‘Hm,’

zei hij.

Ik schraapte mijn keel voor een nieuwen aanloop. Maar 't hoefde niet meer. Kees

keek op eens op. ‘Had je dat van haar gedacht, Joop?’ vroeg hij.

‘Ja natuurlijk wel,’ zei ik. ‘Van iemand die zoo abnormaal met 'r haar en 'r oogen

werkt, kun je alles verwachten.’ Ik bleef na deze kerelachtige bewering manmoedig

op de pianokruk zitten, ofschoon Kees het niet kalm opnam. Tenminste niet in 't

eerst. Hij schoot vuur naar me en er kwam een rimpel boven zijn neus, net als bij Pa,

wanneer die stil-kwaad wordt. Toen scheen hij zich te bedenken.

‘Verleden week vond ik al, dat ze zoo vreemd tegen me deed. Toen kwam ik haar

tegen. Anders bleef ze altijd staan, zie je, maar toen liep ze door, en ze knikte zoo

uit de hoogte. Na die broche is ze trouwens nooit meer aardig geweest. Ze heeft me

ook niet bedankt.’

‘Misschien had ze een ring verwacht,’ zei ik kwaadaardig.

‘Denk je?’ vroeg Kees nog nota-bene.

‘Welnee. 't Is bij haar immers nooit echt geweest.’

‘Toch wel. Want heel in 't begin, wat kon ze dan lief tegen me zijn. Ze noemde

me altijd Rob. Dat vond ze mooier dan Kees. Wat hebben we wel heerlijk gezeild

verleden zomer. En dan was ze zoo'n kindje, dan deed ze net, of ze op mij steunen

moest.’

‘'t Spook,’ dacht ik. En ik zei: ‘Ze zal natuurlijk als de dood voor omslaan geweest

zijn.’

‘Misschien vond ze 't niet aardig,’ peinsde Kees verder, dat ik haar een varken

stuurde met haar verjaardag, weet je wel? Maar ik wist, dat ze dol op marsepijn is

en ik kon niets anders krijgen. Trouwens, zooveel geld had ik ook niet. Vond je haar

niet mooi, Jopie?’

‘'t Was een leuk varken,’ zei ik.

‘Nee, ik bedoel Lotte natuurlijk.’

‘O, Lotte! Schei uit. Heb je haar nek wel eens bekeken? Allemaal gaten. Maar ze

dirkt zich op met alle mogelijke nonsens en dan lijkt ze nog wat. En ze stelt zich

altijd aan.’

‘Heb je aan tafel wat aan me gemerkt?’

‘Nee, niets. Je hebt massa's snijboonen verwerkt.’

‘O,’ zei Kees snugger.

‘Zal ik je eens wat zeggen,’ zei ik, en ik klom op de tafel, dicht bij hem. ‘Zal ik

je nu eens wat vertellen? Alle meisjes van mijn klas zijn verliefd op je. Heusch.

Allemaal. Ze vonden 't altijd lam, als ze jou weer met Lotte gezien hadden.’

‘Waarachtig?’ vroeg Kees.

En ik geloof werkelijk, dat het hem opkikkerde. Toen jokte ik er nog bij: ‘Etty

van Duren, je weet wel, dat leuke kind van hierover, die naar den Haag is gaan wonen,

heeft eens een heel uur zitten huilen, omdat jij haar niet gegroet hadt.’

‘Hee, da's kras,’ zei Kees, en hij plukte aan het versiersel, wat hij voor Lotte aan

't kweeken was. ‘Da's warempel kras.’

‘Zoo zie je,’ zei ik en ik sprong met een vaart van de tafel tot vlak bij de deur.

‘Hou je maar taai. Nacht Kees.’

‘Nacht Joost.’

Toen stak ik mijn hoofd nog eens naar binnen. ‘Ze vinden het allemaal jammer,

dat je je snor laat staan. Naacht.’

Nu hoop ik maar, dat hij vannacht van Etty van Duren droomt of van Pop of van

Pien. Dan heb ik hem genezen van zijn Lottebevlieging, ik die van die dingen

heelemaal geen verstand heb, zooals Julie zegt. Oho.

Hoofdstuk IV.

7 Januari

Vanmiddag, toen ik net van de koffietafel weg wilde gaan, kwam Pa thuis. En hij

zei: ‘Wacht even Jo. 'k Heb je nog iets te zeggen. Morgenavond om half acht komt

Juffrouw Wijers hier, die in 't vervolg op jouw lessen zal toezien. Wil je daar rekening

mee houden?’ Nu was ik kriegelig, want ik had gister bij Zuurtje mijn hypnotische

kracht toegepast en strafwerk opgeloopen, omdat ik nota-bene doelloos staarde en

niet met mijn gedachten bij de les was. 't Was een stuk overschrijven uit een boek,

en ik had met Pien afgesproken om één uur in het fietsenhok achter de school te zijn,

dan zou zij mij dicteeren en ze zou de vulpen van haar broer meenemen. 't Was

heelemaal geen pretje, want het weer is nog altijd ellendig. En het tocht erg in het

fietsenhok. Pop is vandaag ook niet op school, die is verkouden. Toen Pa dat zei van

die juffrouw Wijers, werd ik natuurlijk nog balooriger. 'k Vond het zoo

onrechtvaardig, dat Pa het allemaal achter mijn rug bedisseld heeft, ik heb geen

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN