vulpen, want haar broer Frits was net aangekomen, toen ze hem uit zijn overjas had
willen nemen. Ze had natuurlijk wel gelamenteerd, dat het voor een goed doel was,
maar Frits had gezegd, dat zijn werk op het kantoor toch altijd nuttiger was dan mijn
strafwerk, en hij had Pien een doosje damescigaretten gegeven, van die kleine in
zoo'n smal rood doosje. Pien had lucifers meegenomen en met die schatten zat ze in
het fietsenhok. 't Kwam goed uit, dat ze de vulpen niet had, want ik was toch niet
van plan om het strafwerk te maken. We zijn toen allebei in een hoekje gekropen als
twee Indianen in een wigwam, en daar hebben we lustig gedampt. En bij elk nieuw
kringetje, dat ik uitblies, want ik kan kringetjes blazen, Pien kan het ook en Kit ook,
maar de anderen leeren het nooit, werd ik een graadje vroolijker, zoodat, toen de
anderen kwamen, - behalve Pop dan, die verkouden is, - ze Pien en mij in de joligste
stemming vonden. Kit zei, dat ze best een cigarette onder de bank zou durven rooken,
maar ik bezwoer haar om 't niet te doen, want ik zie Kit er toe in staat om in plaats
daarvan mijn beenen in brand te steken. Noor, die anders nogal in de puntjes is, nam
haar natten regenmantel bij beide slippen, en danste op haar teenen door 't fietsenhok.
Kit zong er een ragtime bij en wij stampten als begeleiding met onze hakken. Toen
kwam de concierge, een naarling met een houten been, die alles aan de Generaal
overbrieft, - we noemen hem de sergeant-majoor, - 't plein oversteken. We humden
al hard, maar Noor danste toch tegen hem op en door de vaart wankelde de
sergeant-majoor en vloekte. Connie lag natuurlijk in een flauwte, Pien had gauw de
sigaretten in haar jaszak gemoffeld en Kit zei: ‘Pu, wat is 't hier benauwd, er hangt
altijd zoo'n rookerige lucht in 't fietsenhok.’
‘Dat is de rook van de schoorsteen, die neerslaat,’ zei ik. ‘Is 't niet zoo Van Wijk?’
‘Juffrouw Verharen Slot,’ - dat is onze Generaal - ‘laat vragen of de jongedames
een beetje kalm willen zijn, want 't lawaai is door de heele school te hooren,’ zei Van
Wijk vinnig.
‘Och,’ zei Pien, ‘als we dat hadden geweten, dan had ik je niet zoo hardop je les
overhoord, Joop. Wat heerlijk, dat je 'm kende.’
‘En ik repeteerde een solo, die dans ik bij 't eindexamen,’ zei Noor vriendelijk.
‘Je vondt het zeker wel aardig, hè?’ vroeg Kit.
De sergeant-majoor bromde wat in zijn rossige baardje en ik weet zeker, dat hij
uitrekende, hoeveel jaren minstens hij nog met ons opgescheept zit. Toen liep hij
weer naar school, en vijf minuten voor twee luidde hij de bel. Pien had nog net tijd,
om de anderen te vertellen, dat Pa al een bevoegd iemand voor me had opgeduikeld,
en ze zeiden allemaal, dat ze juffrouw Wijers bij voortbaat haatten. 't Was een schrale
troost voor me.
Het eerste uur hadden we Smidt. Hij trachtte ons de telefoon uit te leggen. Heel
raar deed hij het, we begrepen er niets van, tenminste ik niet. En ik kon mijn oogen
niet van Kit afhouden, die op een stuk vloei inktmoppen zat te gooien. Ik rekte mijn
hals uit om te zien wat ze gooide. Het was een naam.
‘Meneer, wat is dàt interessant,’ zei Pien opeens. Ze keek zoo vreeselijk onschuldig,
dat Smidt er inliep en Connies wangen plotseling uitbolden van den lach.
‘Nu zullen we het eens demonstreeren,’ zei Smidt ijverig. ‘Piep, ga jij eens in het
andere lokaal’ - ons natuurkunde locaal heeft een suite, waarin allemaal opgezette
beesten troonen - ‘en dan zeg je iets door de spreekbuis.’
‘Wat flauw,’ bromde Kit, die even van haar vloei opkeek. ‘Ze kan 't net zoo goed
hier zeggen.’
‘Zei je iets, Kitty?’ vroeg Smidt, die haar hoorde brommen. ‘En wat voer je daar
uit?’
‘O niets,’ zei Kit, haar vloei tot een prop bij elkaar knijpend. ‘'t Is alleen maar een
vloei met wat inkt.’
‘Je moet opletten, Kitty.’
‘O, ik hoor alles.’
‘Jo, kom jij nu eens hier. Luister jij nu wat Pien zegt. Je weet, wat ik zoo pas
verteld heb van de microphoon, nietwaar?’
Ik had geen flauwe notie. ‘Ja meneer.’ Ik begon werkelijk te vermoeden, dat Smidt
ons aangenaam wilde bezighouden, en ik vond het aardig van hem. Pien was al in
het andere lokaal.
‘Zoo Ludovicus’, hoorden we haar in de klas zeggen. Ludovicus is onze
amanuensis, hij heet Lodewijks en hij weet meer
dan Smidt zelf, en Smidt is nog wel doktor in de wis- en natuurkunde.
‘Pien, doe de deur dicht,’ riep Smidt.
‘Hallo,’ hoorden we haar in de klas gillen. Toen deed Smidt zelf de deur dicht en
Connie knalde plotseling los.
‘Wat is dat?’ vroeg Smidt opeens verbaasd aan Con. ‘Lach jij? Waarom lach jij?’
Connie zag paars. Die had zich al zoo lang ingehouden. ‘Waarom lacht ze?’ vroeg
Smidt in 't algemeen, want Connie lag achterover in de bank te proesten. Toen kwam
Loutje kalm: ‘O, om iets wat ik straks zei van onze telefoon thuis.’
‘Je moet er niet tusschen in babbelen,’ vermaande Smidt heftig. ‘Connie, houd op
met dat onwijze gelach.’
‘Hallò-ò-ò,’ gilde Pien weer zoo hard, dat Kitty in haar bank opsprong. ‘Hè meneer,
wat schrok ik daar,’ zei ze.
Connie, die net een beetje bedaard was, begon opnieuw uit te bollen en Noor riep:
‘Zal ik wat water voor haar halen, meneer?’
‘Nee blijf zitten. Connie wees onmiddellijk bedaard, of verlaat anders de klas.’
Smidt noemt het altijd de klas verlaten, dat klinkt zoo onschuldig.
Toen kwam Pien om de deur kijken: ‘Meneer, ik hoor niets,’ zei ze, en tot Connies
redding proestten we allemaal. Smidt draafde voor de banken heen en weer. Ik moest
aldoor op zij springen.
Ga maar weer zitten Philippien. Er is nooit eén greintje ernst bij jullie te vinden.
Nee, ga zitten,’ herhaalde hij, toen Pien protesteerde: ‘En ik vond dit nu juist zoo
interessant.’
‘Moet ik nog luisteren, meneer?’ vroeg ik.
‘Nee natuurlijk niet. Sta jij hier nog. Ga ook zitten Jo. Ik kan jullie dit wel zeggen,’
ging Smidt door met verheffing van stem, ‘op een paar uitzonderingen na, zijn de
resultaten van jullie werk allertreurigst. Dat is den heelen dag maar lachen en
ginnegappen, en...’ Smidt haperde even.
‘Ja,’ zei Kit kalm, ‘dat zei de Generaal ook een week of wat geleden.’
‘Welke Generaal?’ vroeg Smidt.
‘O, die heeft bij ons gelogeerd,’ zei Kit.
Toen daverde er weer een lachsalvo uit Connies bank. Ze draafde gewoon de klas
uit, zonder dat Smidt iets zei. Een kwartier later klopte ze aan: ‘Meneer, 't is over.
Mag ik weer binnen?’
‘Nee,’ zei Smidt. ‘Natuurlijk niet. Zulk onwijs gedoe duld ik niet langer in mijn
klas.’
't Was jammer voor Connie, maar wij waren er nog slechter aan toe, want de laatste
twintig minuten moesten we een opstel maken over de telefoon. En ik wist alleen
iets van een stuk vloei met inktmoppen. Ik was benieuwd wat Kitty er van terecht
zou brengen. Maar die zette boven aan op het papier heel fier: De Telefoon,
onderstreept. En die begon direct vol ijver. Ze legde het papier zoo, dat ik lezen kon
wat ze schreef. En toen ben ik haast onder de bank gezakt van het lachen. Want ze
schreef haast woordelijk neer, wat er voor in de telefoongids staat. - Men neemt de
telefoon van den haak, enz. - Wat zal Smidt woest wezen.
Ik schei eruit. 't Is al heel laat. Morgenavond half acht. Brr!!!!
8 Januari.
Juffrouw Wijers is er geweest. En 't was - ja, wat ik al dacht natuurlijk. Om half acht,
toen ik op Pa z'n kamer zat en nog net had nagekeken, wat we den volgenden dag
hadden, want dat wist ik niet eens, ging er een heel kort bescheiden belletje. Pa zat
voor den haard zijn krant te lezen. Hij keek even op zijn horloge en las door. Toen
tikte Mina aan de deur en liet de bevoegde iemand binnen. Pa stond op. Ik ook
natuurlijk. Pa groette zoo vriendelijk, o, hij kan het best, beminnelijk zijn; ik dacht
direct al, dat ze wel twaalf actes zou hebben. ‘Juffrouw,’ zei Pa, ‘dat is Joop.’
Ik kreeg een hand, gelukkig niet zoo'n slappe water-en-melk hand, dat vond ik
nogal fideel en Pa speechte nog: ‘Ik hoop, dat u prettig met Joop zult samenwerken,
juffrouw.’
‘Ik hoop het ook meneer,’ zei de juffrouw. Ze praat nogal zacht, maar daar weet
ik alles van. ‘Die kunnen juist onbedaarlijk uit hun slof schieten,’ zegt Kit. Ze is al
oud, en heelemaal niet mooi, ik denk wel, dat ze bij de veertig is. Ze heeft al wat
grijze haren op zij zitten en rimpelige wangen; gek, ze lijkt veel ouder dan Ma, die
is nog zoo effen en zacht om te zien, en ze zal toch wel jonger zijn. Haar tanden zijn
nogal mooi en ze heeft heele kleine handen, maar ze is heelemaal zoo klein en ik
geloof zelfs, dat ik veel dikker ben dan zij is. Ik let er anders nooit zoo op, hoe iemand
er precies uitziet, ik zou bijvoorbeeld op 't oogenblik niet eens weten of Zuurtje blond
of zwart haar heeft of welke oogen de Generaal bezit. Maar op school is er zooveel
afleiding, en nu heb ik drie uur tegenover haar gezeten in éen kamer en moest ik haar
wel aankijken. Trouwens ik moet er de jongens ook alles van vertellen.
Ik had algebra, waar ik nogal van houd, Duitsch, wat ik verfoei, en aardrijkskunde,
waar geen beginnen aan is. Ik vond het noodig om dat juffrouw Wijers te vertellen,
dan wist ze meteen wat ze aan me had.
‘Zullen we dan eerst maar aardrijkskunde nemen?’ vroeg ze.
‘Daar zullen we dan zeker drie uur mee bezig zijn,’ voorspelde ik. Ik hoopte haar
af te schrikken.
‘Dat zal nog wel schikken, denk ik. Laat me maar eens zien, wat je leeren moet.’
‘Ik leer altijd alles uit het hoofd, en dat kan ik alleen, wanneer u niets tegen me
zegt.’
‘Ja, als je alles uit het hoofd leert, dan geloof ik wel, dat je er niet veel van
onthouden zult.’
‘Ik had altijd een twee. Van de tien,’ zei ik somber.
‘Zoo. En wat heb je nu vanavond te bestudeeren?’
‘Azië geloof ik. 't Kan ook wel Afrika zijn. Enfin, er staat een groot kruis bij met
een cirkel.’ Juffrouw Wijers bladerde al in het boek en ze vond het kruis met den
cirkel. Toen liepen we van stapel. En 't viel me werkelijk nogal mee. Ik wou het
natuurlijk bij voorbaat lam vinden, maar dat was het toch niet.
In document
Cissy van Marxveldt, De H.B.S. tijd van Joop ter Heul · dbnl
(pagina 39-45)