‘Waarom wou je dat morgenmiddag doen?’ vroeg Pa, die natuurlijk schrok van
mijn ijver.
‘Omdat ik mee op receptie moet,’ zei ik.
‘Ah zoo,’ glimlachte Pa. Ja, hij glimlachte werkelijk. Maar Ma, die altijd erg hecht
aan diners en recepties en jours, verkondigde al, voordat Pa nog wat zeggen kon:
‘Nee Louis, Joop gaat mee hoor! Toen Julie zoo oud was als Joop nu...’
‘O maar Julie was al volwassen toen ze nog een zuigeling was,’ zei Kees, die er
ook bij was en natuurlijk wel kriebelig werd van die verlovingsredenaties. De wond
is nog versch. Lotte zegt vaersch! Julie ook.
‘En Joop zal altijd een zuigeling blijven,’ snibde Julie naar Kees.
Kees zei: ‘Zusterliefde,’ en Pa liep naar de telefoon en zei: ‘Noord, juffrouw.’
Ik zag wel aan Ma, dat ze zelfs in een stortbui mijn zalmrose filuweelen hoed aan
Lotte en consorten zou willen presenteeren, en ik wou nog vragen, of de hoed alleen
niet voldoende was, zoo los in de hand. Maar Ma praatte al lang over de vermoedelijke
recepiëerjapon, - ik weet niet met hoeveel ee's dat moet, - van Julie. En ik zit d'r an,
zooals Kit altijd zegt.
Zondagavond 11 Januari.
Kees heeft zich geschoren vandaag. De sprieten zijn weg. Ik heb hem een zoen
aangeboden, niet dat ik zoenen prettig vind, maar ik dacht, dat hij het nogal begrijpend
van me zou vinden. Hij zei echter: ‘Ik zoen geen zusters.’ Vanmiddag heb ik me in
al mijn nouveauté's gehuld, en ik heb de tondeldoos achter op mijn hoofd gezet, maar
Ma heeft hem heel behoedzaam in mijn oogen getrokken. Dat flatteerde meer. We
zijn er per rijtuig heen getrokken, en Julie heeft met haar voet aldoor op mijn lakneus
gezeten, wat ik moedig doorstaan heb. Toen we bij het Boomenhuis kwamen, begon
ik toch wel een beetje nieuwsgierig te worden. En ik zag best, dat Julie zoo trekkerig
om haar neus werd; dat wordt ze altijd als ze zenuwachtig is. Toen vond ik het toch
wel zielig voor haar, en daarom dacht ik haar nog te bemoedigen door te voorspellen,
dat zij misschien ook nog wel eens een recepiëerjapon - daar heb je weer dat nare
woord - en een verloofde zou krijgen. Julie keek direct uit het raampje en zei: ‘Doe
toch niet zoo mal.’
Bij de Boomen was alles in actie. Pa Boom glom, Ma Boom glom en Lotte, die
stond voor een nijlgroene canapé in een nijlgroene japon met een nijlgroene glimlach
- tenminste Ma zei, 't was nil-de-vert, of vert-de-nil, dat weet ik niet precies - aan
den arm van H. de Wilde met den meestertitel en een lorgnetje. Hij is erg mager, en
ik geloof, dat hij puntige schouders heeft. Tenminste zijn jas hing zoo hoekig af. Wat
lijkt me dat naar een verloofde met puntige schouders. Lotte deed erg
in-zwijm-vallerig. Hoe iemand toch iets kan vinden aan een meisje, dat
altijd op apegapen ligt, snap ik niet. Enfin, ik feliciteerde ze naar behooren en toen
vroeg ik, of ze mekaar allang kenden. Lotte lachte witjes - ja, zoo is het - en zei: ‘al
een heelen tijd, Joop.’ Ik voelde, dat Ma me aankeek, want er waren rissen menschen
achter ons binnengekomen, die allemaal wachtten, tot ik uitgepraat was. Ik hoorde
Pa z'n hum en toen zei ik nog langzaam en haast plechtig: ‘Kees heeft zich vandaag
geschoren.’ H. de Wilde keek me aan, of ik niet heelemaal normaal was, maar Lotte's
éen derde gezicht kleurde en ik hoop van harte, dat ze over mijn orakeltaal nog
oneenigheid hebben gekregen. Bij 't ronddraaien trapte ik een dame op haar teen, en
er stonden zoo'n ceel, dat ik haast van den eenen teen op den anderen viel en iederen
keer maar ‘pardon’ prevelde. In 't rijtuig terug heeft Ma me onderhouden over mijn
onbehoorlijk gedrag en Julie zei, dat ze zich voor me geschaamd heeft, maar ik geloof,
dat mijn tondeldoos niet meer zoo gauw zal worden geëxposeerd.
Hoofdstuk V.
14 Januari.
Pien heeft een broertje, en als ze daar tegen zeggen: ‘Wat is het leven, Charlie?’ dan
schudt hij zijn kleine hoofd en zegt heel treurig: ‘Een tijd.’ Hij bedoelt een strijd. Ik
vertelde dit gisteravond aan juffrouw Wijers. Ik dacht, dat ze het flauw zou vinden.
Maar ze lachte er om en ze zei: ‘Hou, je veel van kinderen Joop?’
‘Dol,’ zei ik. ‘En U?’
‘Ja ik ook. Ze zijn zoo lief en onschuldig die kleine kleuters.’
‘Liever dan groote kleuters?’ vroeg ik.
‘O die kunnen ook heel aardig zijn,’ zei ze. - Ik kon 't niet helpen, maar ik moest
tegen haar knipoogen - stel je voor, dat ik tegen Zuurtje knipoogde of tegen de
Generaal - en toen lachte ze weer; als ze lacht, dan trekken haar rimpels wat weg,
en lijkt ze veel gladder. En uit mezelf zei ik: ‘Kom, nu zal ik Afrika - we zitten nog
altijd aan die malle Soedan-negers en Zoeloe-Kaffers vast - maar een goeie douw
geven.’ Als Pa mijn knipoog gezien had, zou hij misschien denken, dat ik voor
Juffrouw Wijers geen grein ontzag heb. Maar Pa weet niet, dat ik in mijn zak, - die
zakken boven op je rok zijn wel lekker, daar stop je van alles in - een hansworst had
zitten, die allerakeligst gaat blèren, als je hem opdraait. Die had Kit me gegeven om
mezelf te plezieren bij juffrouw Wijers. Kit zal 't natuurlijk flauw vinden, dat ik hem
niet gebruikt heb, maar dat kon ik toch niet. En ik zou er niets geen been in zien, om
het wurm bij Smidt of bij Steub, ja zelfs bij de Generaal te laten afdraaien. Enfin, ik
weet niet wat het is. 't Is ook wel lam voor haar - voor Juffrouw Wijers - om daar
elken avond met mij te zitten vossen. 't Is voor mij ook niet plezierig natuurlijk, maar,
ja, hoe zal ik het zeggen, er kan voor mij nog wat een
leuke tijd komen later, en 't is voor haar eigenlijk al voorbij. Och wat zeur ik. Ik heb
slaap. Ik ga naar kooi.
16 Januari.
Ik voel me niets gedisponeerd, zooals Julie zegt, wanneer Ma haar vraagt een sonate
van Beethoven te spelen, als zij leut heeft in een Engelsche mop. Vanmiddag, toen
we om vier uur uit school kwamen, de heele club weer op een rijtje, kwam in de
verte Juffrouw Wijers aan. Ik zei natuurlijk: ‘Daar heb je d'r.’
‘Wie?’ vroeg Pop, en ze keek naar een vrouw achter een snoepkar.
‘Juffrouw Wijers. Ze komt vlak op ons toe. Ze heeft een bruine mantel aan. Nee
Connie lach niet.’ En ik stompte Connie, die al ging proesten.
‘Hemel, wat een draak,’ gilde Kit, die net zoo'n harde stem heeft, van haar zangles
zeker. Ik kneep Kit, dat ze een halven meter omhoog sprong.
‘Wees toch stil,’ zei ik, ‘moet ze 't hooren?’
‘Wat doe je bravig,’ zei Kit.
Juffrouw Wijers was al heel dicht bij ons, toen zei Noor: ‘Wat een antieke jas heeft
In document
Cissy van Marxveldt, De H.B.S. tijd van Joop ter Heul · dbnl
(pagina 47-51)