DE FAMILIE VAN BROECHOVEN TOT OMSTREEKS 1570
DE POLITIEKE ORGANISATIE VAN HET HERTOGDOM BRABANT EN ÉÉN VAN ZIJN VIER HOOFDSTEDEN: ’s-HERTOGENBOSCH
3.2 Bestuurlijke organisatie en politieke elite van de stad ’s-Hertogenbosch met een focus op de periode 1579-1629
3.2.1.3 Het derde lid
3.2.2.2.2 Secretaris en griffier
Er is geen secretaris-instructie uit de periode tussen 1579 en 1629 bewaard gebleven. Als leidraad voor deze paragraaf worden functiebeschrijvingen van de secretarissen, griffiers en gezworen klerken gebruikt, zoals die in 1634 en 1635 zijn opgesteld en in november 1638 definitief werden goedgekeurd.321 Deze instructies geven op hoofdlijnen zeker een goed beeld van de aanstellingsprocedure. Organisatorisch en regeltechnisch lijken vele stadszaken ook na 1629 te zijn gecontinueerd of slechts geleidelijk te zijn veranderd.
’s-Hertogenbosch had in de periode tussen 1579 en 1629 – inclusief de griffier – vrijwel steeds vier secretarissen. De verkiezing van een nieuwe secretaris vond plaats in de
315 Schuttelaars, Heren van de Raad, 267.
316 De Ridder-Symoens, ‘De universitaire vorming’, 39.
317 Schuttelaars, Heren van de Raad, 268.
318 De Ridder-Symoens, ‘De universitaire vorming’, 40.
319
OSA 1200, f503, 22 augustus 1588 ; OSA 1200, f507, 16 februari 1605; OSA 176, 20 december 1614.
320 OSA 1200, f507, 16 februari 1605; OSA 176, 20 december 1614.
321 OSA 1200, 648; OSA 1199, 279v. De secretarisinstructie die onder OSA 1047 met het jaar 1615 is
geannoteerd, is wat tekst betreft gelijk aan de instructie van november 1638. Uit de formulering is af te leiden dat deze instructie zeker na 1629 is gemaakt en dat het (later) toegevoegde jaar 1615 niet juist kan zijn.
72
stadsvergadering van de drie geledingen.322 Een aan te stellen secretaris moest minimaal 25 jaar zijn en geboren poorter. Daarnaast moest hij, behalve het Nederlands, het Latijn en Frans meester zijn, en uiteraard goed leesbaar kunnen schrijven. Hij moest een studie licentiaat in de rechten of daarmee vergelijkbare opleiding hebben voltooid, of ervaring hebben als klerk in de schrijfkamer. Indien meerdere personen op de kieslijst stonden, gebeurde de keuze met stembriefjes. De kandidaat met de meeste stemmen was gekozen. Het secretarisambt gold als een voorbeeldfunctie, en bij overtreding van de regels zou de secretaris dan ook met
zwaardere sancties te maken krijgen dan anderen bij gelijke verzuimen zouden ondervinden. De griffier werd – zoals verwoord in de ordonnantie uit 1638 – gekozen uit de rechtsgeleerden, de secretarissen of een poorter die voldoende voor de functie was gekwalificeerd. Vóór 1629 benoemde het stadsbestuur steeds een van de secretarissen als zodanig. Hij bleef daarnaast in functie als secretaris. In 1642 werden het griffie-ambt en het ambt van secretaris volledig gescheiden, en deed de toenmalig griffier dan ook afstand van het ambt van secretaris.323 Uit het voorgaande mag worden opgemaakt dat het ambt van griffier hoger en voornamer werd beschouwd dan dat van secretaris.
De functie-inhoud van de secretaris was volledig gericht op het snel produceren van correcte akten en protocollen. Integriteit in het werk en dienstbaarheid stonden hierbij op de eerste plaats en de sociale controle was groot. Alles werd in het werk gesteld om gesjoemel te voorkomen. Illustratief hiervoor is tevens dat de secretarissen ook verantwoordelijk waren voor het werk van hun klerken. Ze mochten adviseren over hun aanstelling, maar moesten ook passende maatregelen nemen als de klerken te kort schoten.
De instructie voor de griffier omvatte een drietal deelinstructies: Een instructie voor de
getuijgschrijver (de notulist bij de getuigenverhoren), een taak-instructie voor de griffier,
gezworen klerken en de rollier van de griffie, en een instructie aangaande het salaris van de griffier.324 Ook de griffier mocht – evenals dat van toepassing was voor de secretarissen – adviseren over de benoeming van klerken voor de griffie indien er meerdere kandidaten waren. De centrale onderwerpen in de – zeer gedetailleerde – instructies waren de
dienstbaarheid naar beide partijen tijdens de procesgang, het bewaken van de agenda op de dingdagen en het bijhouden van een goede en volledige administratie betreffende de stand van zaken van diverse processen, de (tussen)vonnissen en een beknopte samenvatting van de vonnissen.
3.2.3 Andere hoge bestuurlijke functies
In de inleiding van dit hoofdstuk werd reeds aangegeven dat onder het hoofd andere hoge bestuurlijke functies slechts een beperkt aantal functies zal worden beschouwd, en wel de schout, de militair gouverneur en de rentmeesters van de domeinen en de beden.
Oorspronkelijk waren al deze functies in één functionaris verenigd: de schout.
Historisch gezien is het schoutambt ontstaan en voortgekomen uit de omvorming van het hertogdom van een domeinorganisatie naar een organisatie in bestuursdistricten.325 De schout was de vertegenwoordiger van de landsheer en had met name als taak het behartigen en bewaken van de rechten van de landsheer. Door de instelling van het ambt van regionaal ontvanger verloor hij de domaniale bevoegdheid ten aanzien van financiën en administratie van het hertogelijk domein. De schout werd daardoor in de eerste plaats een gerechtsofficier, maar bleef uiteraard de voornaamste vertegenwoordiger van de hertog op lokaal en of regionaal niveau. Ook op militair terrein was de schout vanouds actief als commandant van
322 OSA 177, 23 december 1616.
323 OSA 1199, 284.
324
OSA 1199, 249; OSA 1199, 259; OSA 1199, 274v.
73
troepen gelicht uit de steden, het platteland of speciaal aangemonsterd.326 Vanaf de jaren zestig van de zestiende eeuw deed echter de garnizoenscommandant en korte tijd later de militair gouverneur zijn intrede.
3.2.3.1 Schout
De schout was, zoals eerder gezegd, de hoogste vertegenwoordiger van de hertog en het is dan ook vanzelfsprekend dat de hertog hem benoemde. Lange tijd kende de Meierij een
laagschout voor de stad ’s-Hertogenbosch en een hoogschout superviserend over stad en Meierij. In 1535 werden beide ambten door Karel V de facto verenigd door beide functies aan dezelfde persoon toe te kennen; dit is tot 1629 zo gebleven.327 De jure bleven de beide
functies strikt gescheiden en voor beide functies moest afzonderlijk rekening en
verantwoording worden afgelegd. Of en in welke mate de hoogschout van de stad en de Meierij in de lange zestiende eeuw organisatorisch-functioneel ondergeschikt was aan de drossaard van Brabant – zoals het organisatieschema van Vera aangeeft – is niet nader onderzocht.328 Volgens zijn schema was de hiërarchische lijn vanaf de hertog: de drossaard van Brabant, de hoogschouten/meiers/amman voor de juridische districten in het hertogdom en ten slotte de kwartierschouten binnen de districten.
Het overhandigen van de commissiebrief namens of door de hertog, het afgeven van een borgstelling en de beëdiging completeerden de benoemingsprocedure van de schout.329 De benoeming gold in beginsel voor onbepaalde tijd.330 De eisen die aan een te benoemen schout werden gesteld, waren de volgende: hij moest meerderjarig zijn, van wettige geboorte zijn en geboren Brabander, in Brabant bezittingen hebben en ook in Brabant wonen.331 Omdat de schout niet alleen een vertegenwoordiger van de hertog was en diens rechten moest
bewaken, maar ook de rechten en stadsprivileges moest eerbiedigen, legde hij tevens een eed af ten overstaan van de schepenen. Ten slotte was hij ook rekening-plichtig en daarom diende hij ook ten overstaan van de rekenkamer de eed af te leggen. Zijn taken bestreken met name het terrein van justitie, wetgeving, defensie en politie.
Op het terrein van de justitie trad hij voor de niet-voluntaire (=criminele en
boetestraffelijke) rechtspraak min of meer op als aanklager/eiser en maande hij als monitor
scabinorum de schepenen in het rechtspreken. Bovendien was hij verantwoordelijk voor het
uitvoeren van de vonnissen. Als bewaker van de openbare orde bracht hij de verdachten voor het gerecht, voerde beslagleggingen uit en inde de boetes en inbreuken op keuren. Als hoogste vertegenwoordiger van de hertog was hij verantwoordelijk voor de publicatie van
verordeningen. Ook moest hij erop toezien dat de stedelijke ordonnanties – die ook door hem werden afgekondigd – niet in strijd waren met de hertogelijke rechten. De schout was vanouds nauw betrokken bij de stadsverdediging, maar na de inname van een garnizoen en de
aanstelling van militaire gouverneurs veranderde zijn rol in deze wel ingrijpend. Ook politiek gezien vervulde hij op bepaalde terreinen een sleutelfunctie. Het was de schout die jaarlijks de lijst met kandidaten voor het schepenambt naar Brussel bracht of zond, en nadat de
benoemingsbrief was bezorgd, namens de hertog de nieuwe schepenen beëdigde. Ook beëdigde hij of diens stadhouder de overige nieuwe leden van het stadsbestuur en alle hertogelijke en stadsdienaren die aan de hertog eed-plichtig waren.332 Ten slotte was de schout hoge dijkgraaf voor de dijken langs de Maas tussen Grave en de monding van de Dieze
326 Jacobs, ‘De schout’, 94.
327 Jacobs, Justitie en politie, 24-26.
328
Vera, … dat men het goed, 294.
329 Verreyt en Juten, ‘Noordbrabantsche zegels’, jrg. 6, 103-104.
330 Verreyt en Juten, ‘Noordbrabantsche zegels’, jrg. 6, 104.
331
Coppens, ‘Meierijen en kwartieren’, 642.
74
in de Maas en moest hij op verzoek inlichtingen verschaffen bij conflicten tussen bijvoorbeeld de stad en een van de kwartieren.