• No results found

ECONOMISCHE SITUATIE TUSSEN 1579 EN 1629

6.1 Economische trend en ontwikkeling van het reële loon

In de historiografie overheerste tot voor kort grote somberheid over de stadseconomie in de decennia na 1579. Deze somberheid was vooral gestoeld op de grootscheepse uittocht van bewoners uit ’s-Hertogenbosch tussen 1579 en 1629, het beeld rond de stadsfinanciën, het sterk toenemend gebruik van boekweit in plaats van rogge als broodgraan en de

verweerschriften tegen de beden en klaagzangen uit 1583 en 1610 over de economische toestand van de stad.925 Hanus kleurt het negatieve beeld over de Bossche economie – en dan vooral voor de periode vanaf 1600 – in positieve richting bij.926 Hij bouwt voort op het werk en de methodieken van Van de Laar en Blondé.927 Hij baseert zijn onderzoek met name op de belastinglijsten van 1511/12, 1552/53 en 1636, én op de inschrijvingen in poorterboeken en de ambachtsgilden. Daarnaast gebruikt hij de gegevens van de bieraccijns, maalaccijns en de zestigste penning op onroerendgoedtransacties. Aan de hand van uur- en daglonen van ambachtslieden in dienst van de stad en huishuren vertaalt hij de belastinggegevens in inkomens en inkomensverschillen.

Hanus’ kritische beschouwing van eerdere schattingen van het verloop van de bevolkingsaantallen en de berekende bierconsumptie leiden tot een aanzienlijk hogere

inschatting van het aantal inwoners in het eerste kwart van de zeventiende eeuw: circa 20.000 (inclusief het garnizoen) in plaats van de door Van Gurp genoemde 12.000.928

Ook ontwikkelt Hanus een meer genuanceerde benadering van de stedelijke economie. Vanouds steunde deze op de exportindustrie, de transitofunctie van de stad voor handel, en op de centrumfunctie binnen de regio.929 De rol van de stad binnen de noord-zuid handel bleef

925 Kuijer, ’s-Hertogenbosch, stad in het hertogdom, 544; Van Gurp, ‘Bosschenaars in de verstrooiing’, 401-427; OSA 5414, staet deser, juni 1583; OSA 3412, Redenen, waer doir; Uytven en Blondé, ‘Consumptie en

conjunctuur’, 119-128.

926 Hanus, Affluence and inequality, 83-95.

927 Van de Laar, ‘De bevolking van ’s-Hertogenbosch’, 59-103; Blondé, De sociale structuren, 1-227.

928

Hanus, Affluence and inequality, 64-80.

186

ook na 1579 grotendeels intact, en werd zelfs belangrijker door het afsluiten van de Schelde in 1585 door Zeeland.

Grafiek 6.1: Het verloop van het reële loon tussen 1500 en 1670 (Hanus, Affluence and

inequality, 2010).

Bovendien transformeerde de Bossche economie tussen 1500 en 1650 van een sterk gediversificeerde economie naar een minder complexe economische structuur. De

exportindustrie (schoenen, spelden, messen en weven) werd steeds minder belangrijk. Het aantal messenmakers, speldenmakers en linnenwevers daalde dramatisch.930 Alleen de enkelen die zich zowel met fabricage als afzet bezighielden, bleven succesvol. Oorzaken van de teloorgang moeten worden gezocht in de eisen van productie en productkwaliteit, de concurrentie van het platteland en uitgeweken Bosschenaren, en de problematiek van de grondstoffenvoorziening.931 De nijverheidstakken, gericht op productie voor de eigen bevolking – voedsel en onderhoudsambachten – hielden goed stand, maar de centrumfunctie

930

Van Gurp, ‘Bosschenaars in de verstrooiing’, 406; Hanus, Affluence and inequality, 208 (figuur 31).

187

voor het achterland – toch de reden achter het ontstaan en de bloei van de stad – werd zichtbaar minder.932 Hanus vat dit kernachtig samen als een ontwikkeling richting ‘a commercialising urban economy’.933 Het verloop van het aantal nieuwe ambachtsmeesters, het aantal onroerendgoedtransacties en de voor tariefwijzigingen en aantal inwoners

gecorrigeerde belastingopbrengsten van bier zijn volgens hem stuk voor stuk bevestigingen voor de grote dip in de Bossche economie tussen 1570 en 1590, maar het zijn tevens aanwijzingen voor een meer dan tot nu aangenomen herstel in de eerste kwart van de

zeventiende eeuw.934 Vanaf 1600 volgde weliswaar een krachtig herstel, maar het niveau van weleer bereikte de stad niet meer. Over de eerste helft van de zestiende eeuw bedroeg de economische groei op jaarbasis ongeveer 0,25 procent, maar in de tweede helft van de eeuw ging deze weer geheel verloren door de enorme terugval.935

Hoewel onder anderen Hanus en Van Gurp diepgaand onderzoek hebben verricht naar de economische situatie in de decennia na 1579, is een nader onderzoek van de bewogen periode in de Bossche historie tussen 1579 en 1629 zeker op zijn plaats. Als uitgangspunt voor het trendmatige verloop van de Bossche economie is hierbij genomen Hanus’ grafiek over de ontwikkeling van de reële lonen. Deze grafiek (6.1) kon Hanus immers op een stevig fundament bouwen omdat zowel de lonen van dagloners en ambachtslieden als de prijzen van de belangrijkste primaire levensbehoeften uit bronnen over deze periode (en langer!) bekend zijn.936 Hanus concludeert terecht dat het reële gezinsinkomen een betere maat is voor het meten van welvaart dan het reële loon: behalve inkomen uit arbeid zijn daarin immers ook inkomsten uit winsten en uit kapitaal en land opgenomen. Bovendien wordt de

loonontwikkeling van één groep dan gebruikt als maat voor alle groepen in een bevolking. Toch kiezen wij voor het verloop van het reële loon als referentie. Het belangrijkste argument voor deze keuze is dat Hanus niet beschikt over meetpunten van het reële gezinsinkomen in de periode tussen 1579 en 1629. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk tot gevolg dat het

gezinsinkomen tussen 1580 en 1600 – het dieptepunt van de economische crisis – in zijn grafiek is overschat.937 De constatering van Hanus dat de ontwikkeling van het reële loon en het reële gezinsinkomen tussen 1550 en 1650 nagenoeg parallel verliep, geeft steun aan de bruikbaarheid van het reële loon als toetsingsparameter. Daarentegen is het uitermate

twijfelachtig dat loon, winsten en inkomen uit kapitaal en land in gelijke mate leden onder het strijdgewoel tussen 1580 en 1609. Ten derde zijn wij op zoek naar een gedetailleerd verloop van de economische situatie, terwijl Hanus het verloop in feite moest baseren op drie clusters van punten, zoals we hierboven vermeldden. Als basis voor het reële loon bouwt Hanus voort op het werk van Allen over de welfare-ratio. Deze ratio is te definiëren als de loonkoopkracht gemeten in eenheden overeenkomende met het geld dat nodig is om een gezin van vier personen in voldoende mate te kunnen onderhouden. In laatste instantie brengt hij nog een versobering aan van de samenstelling van het voedselpakket alsmede de kosten voor kleding en huishuur. Basis voor de berekening ervan zijn dus de loonontwikkeling in de tijd, de samenstelling van het (voedsel)pakket en de prijsontwikkeling ervan. Loon- en

prijsontwikkeling in de tijd leverden Hanus het beeld van het verloop van de economie over een langere periode, waarbij hij als index-eenheid de genoemde welfare-ratio nam.938 Voor de lange zestiende eeuw was de trend een meer dan halvering van de welfare–ratio tussen 1500

932 Blockmans, Metropolen aan de Noordzee, 98-117.

933 Hanus, Affluence and inequality, 226.

934

Hanus, Affluence and inequality, 83-96.

935 Hanus, Affluence and inequality, 123-130 en 311.

936 Hanus, Affluence and inequality, 109.

937

Hanus, Affluence and inequality, 168.

188

en 1570, en vervolgens vanaf 1585 een stijging met 50 tot 60%. Het beeld dat grafiek 6.1 in detail laat zien voor de voor ons relevante periode is als volgt:

• een sterke daling in de periode tussen 1564 en 1575;

• een laag niveau – de bodem in de grafiek – tussen 1575 en 1583; • een bescheiden stijging tussen 1583 en 1595;

• een geringe dip rond 1595 tot 1598;

• een redelijk explosieve stijging tussen 1598 en 1608;

• een stabilisatie en nagenoeg gelijkblijvend niveau tussen 1608 en 1620;

• een continue daling tussen 1620 en 1629, waarbij omstreeks 75% van de verbetering die sinds 1583 was gerealiseerd, weer verloren ging.