• No results found

ECONOMISCHE SITUATIE TUSSEN 1579 EN 1629

6.2 Onderzochte factoren ter toetsing van de grafiek van Hanus

In deze paragraaf spiegelen we de resultaten van andere onderzoeken aan de bevindingen van Hanus, met name over het verloop van de reële lonen – en daarmee de Bossche welvaart – en gaan we na in hoeverre deze daarbij aansluiten. Meer concreet kijken we naar het verloop van de Opstand, de toon in politieke documenten en verweerschriften, de trek uit de stad en het graanverbruik. Maar ook proberen we een beeld te vormen van de financiële situatie van de stad en of dit beeld past bij dat van de ontwikkeling van de reële lonen.

6.2.1 Verloop van de Opstand als verklarende factor

Om het verloop van de Opstand als verklarende factor voor de ontwikkeling van de reële lonen te beoordelen, beschrijven we allereerst de Opstand op hoofdlijnen.939 Hierbij ligt het accent op de situatie in Brabant. Vervolgens besteden we aandacht aan de economische gevolgen van de Opstand met een focus op ’s-Hertogenbosch en de Meierij in de periode tussen 1579 en 1629. Ten slotte leggen we de link tussen de Opstand en de grafiek over de reële lonen.

6.2.1.1 Opstand op hoofdlijnen

De Opstand was in eerste aanzet een roep om erkenning van de nieuwe religie en een uiting van algemene onvrede die speelde bij diverse groepen. Spoedig werd het ook een opstand tegen de in 1567 naar de Nederlanden gezonden hertog van Alva: tegen diens wrede optreden, het gedrag van zijn soldaten ten opzichte van de burgers in de steden en tegen de

belastingmaatregelen, die waren genomen om de militaire kosten voor het herstellen van de orde te financieren. Na het vogelvrij verklaren van Willem van Oranje in 1580 en het tekenen van het Placcaet van Verlatinge in 1581 werd ook de afscheiding van Spanje nadrukkelijk een doel.

De eerste jaren werden van de kant van de opstandelingen vooral gekenmerkt door lokale acties, aanslagen en daden van piraterij, maar het karakter veranderde in gecoördineerd verzet door de verovering van Den Briel door de Watergeuzen in 1572 en doordat vervolgens verschillende steden zich al dan niet gedwongen bij het verzet aansloten. De vergadering van de Staten van Holland te Dordrecht en de benoeming van Willem van Oranje tot stadhouder in datzelfde jaar 1572 brachten niet alleen meer coördinatie in de opstand, maar leidden tevens tot de eerste afspraken om de opstand te bekostigen. Hiermee was in feite ook aan de laatste van de vier door ’t Hart genoemde voorwaarden voor het realiseren van een succesvolle revolutie voldaan.940 Behalve het veiligstellen van de financiering waren dit: ten eerste de

939

’t Hart, The Dutch Wars, 37-48; Christ, De Brabantsche Saecke.

189

motieven en kritiek op de bestaande situatie, in dit geval onder andere de onderdrukking van de nieuwe godsdienst en de belastingmaatregelen van Alva; ten tweede een sociale structuur die de massa van ontevredenen kon mobiliseren, hier de steden met hun privileges; en ten slotte een goed georganiseerde revolutionaire minderheid in de zin van de sterk ondergronds georganiseerde protestantse kerk en de schutterijen om het revolutionaire vuur aan te steken. Tegenover de kracht van het Spaanse leger stelden de opstandelingen een tactiek van uitputting doordat Alva steden pas na kostbare belegeringen kon innemen. Dit deed de kansen keren en het ontzet van Leiden op 3 oktober 1574 betekende feitelijk het einde van de

Spaanse aanwezigheid in het gewest Holland. Het strijdtoneel verplaatste zich vanaf 1576 naar de IJssel in het oosten en de Maas in het zuiden. De plundering van Antwerpen in 1576 – vooral een gevolg van de slechte betaling van de Spaanse troepen na het bankroet van Spanje in 1575 – was de afsluiting van de periode dat Holland en Zeeland, onder protestants bestuur, alleen de strijd voerden tegen de Spanjaarden.

De jaren tussen 1576 en 1579 kunnen worden aangemerkt als de jaren van de algemene opstand. Als reactie op de plundering van Antwerpen hadden de gewesten van de Nederlanden in november 1576 besloten zich te verenigen in de generale Unie. Het directe doel van deze Unie was om alle buitenlandse troepen – met name de Spaanse – uit de

Nederlanden te verdrijven. De Unie werd in feite binnen een jaar al weer verbroken toen Don Juan, die door Filips II als landvoogd naar de Nederlanden was gestuurd, vanuit Luxemburg de citadel van Namen innam.941 Begin 1579 kwam de Unie van Atrecht tot stand waarbij een aantal Waalse gewesten – Rijsel, Douai, Orchies, Artesië en Henegouwen – die zich in 1576 bij de pacificatie van Gent hadden aangesloten, zich weer verzoenden met de landsheer, de hertog van Parma.942 Als reactie op de Unie van Atrecht werd op 23 januari 1579 de ‘Nadere Unie’ getekend door Holland, Zeeland, Gelre, Utrecht en Groningen. Later dat jaar en in 1580 sloten zich ook een aantal Vlaamse en Brabantse steden aan.

In de periode tussen 1579 en 1588 veroverde Parma een aantal steden in het Zuiden (en ook het Noorden) en schoof de zuidgrens van het naar onafhankelijkheid strevende gebied van de Nederlanden min of meer terug van de taalgrens naar de Maas. In het Noorden

overheerste in die periode politieke onzekerheid. Zowel een nagestreefd bondgenootschap met Frankrijk als daarna met Engeland strandde. Parma nam ondertussen in 1579 Maastricht in, in 1581 Breda, in 1582 Steenbergen en in 1583 Lier. Brussel capituleerde in maart 1585 en Antwerpen in augustus. Een beslissende slag, door de waterlinie in werking te zetten en daarmee Holland en Zeeland op de knieën te krijgen, werd door Filips II afgewezen wegens de vernietigende werking die dit zou hebben op de economie en dus op de broodnodige belastinginkomsten. In september 1585 namen de gedeputeerden van Brabant afscheid van de Staten-Generaal van de 17 gewesten, omdat na de overgang van Brussel en de val van

Antwerpen geen Brabantse hoofdstad meer deel uitmaakte van de Unie. Zoals verderop zal blijken, bleef er Noordelijke invloed bestaan in het Zuiden, onder andere omdat het Noorden een aantal steden bezat en door de manier waarop het Noorden met name in de Meierij als bezettingsmacht opereerde.

Na 1588 hielden de successen voor Spanje grotendeels op omdat Filips II geen hoge prioriteit meer gaf aan de verdere onderdrukking van de opstand.943 Acties tegen Engeland en Frankrijk waren zijn doelen. Hij wilde de protestantse Elisabeth in Engeland van de troon stoten, en Parma moest zijn leger gereed houden om acties tegen Frankrijk te ondersteunen. De benoeming van Maurits tot commandant van de troepen van Holland en Zeeland begin 1587 en tot kapitein-generaal over alle troepen in Brabant in 1588, en de hiervoor genoemde ommezwaai in de politiek van Filips II betekenden de definitieve ommekeer in het verloop

941 Luxemburg hoorde niet bij de pacificatie-ondertekenaars.

942

Parma was de op 1 oktober 1578 overleden Don Juan opgevolgd.

190

van de Opstand. 944 Willem van Oranje en Maurits vormden de troepen om tot een geregeld en gedisciplineerd leger, dat gehuisvest werd in kazernes en op tijd werd betaald in plaats van logerend bij en ravitaillerend op de burgerbevolking.945 Bovendien heroverde Maurits een aantal steden en forten aan de grens van Brabant. Dit betrof onder andere Breda in maart 1590, Steenbergen in oktober 1590, de forten te Hemert en Crèvecoeur in 1590 en de stad Geertruidenberg in juni 1593. Een extra zwakte aan Spaanse zijde was het grote aantal muiterijen onder haar troepen.946

Vanaf 1598 was er nog een periode van elf jaar strijd. Maurits slaagde er in september 1602 in Grave te veroveren, en zette zijn strategie voort de verdedigingsgordel van sterkten van de Spanjaarden en de stad ’s-Hertogenbosch rondom de stad verder te ondermijnen. De inname van ’s-Hertogenbosch mislukte zowel in 1601 als 1603. De belegering van 1603 leidde voor de stad tot de opname van een sterk Spaans garnizoen. In augustus 1604 werd het drievoudig verbond gesloten tussen Engeland, Frankrijk en de Republiek tegen Spanje. Dit betekende in feite de impliciete erkenning van de Republiek. In 1606 waren zowel de

Republiek als Spanje oorlogsmoe, en in april 1607 – Spanje ging in dat jaar opnieuw bankroet – werd dan ook een bestand voor acht maanden afgesproken, ingaande 4 mei 1607. In

december 1607 werd de Republiek – een voorwaarde voor het aangaan van een bestand – erkend door de Spaanse koning Filips III.

Op 9 april 1609 werd een bestand effectief en dit zou voortduren tot 9 april 1621. Bij de onderhandelingen, die namens aartshertog Albert waren geleid door Spinola, was een belangrijk element: hoort het platteland bij de steden of niet? Belangrijkste punten van de Bestandsovereenkomst waren:947 een bestand voor twaalf jaar op basis van de territoriale

status quo. De dorpen onder de steden van Staats-Brabant (vooral de Baronie van Breda en

het Markizaat Bergen op Zoom) hoorden bij de Republiek. De koning zou daar geen

contributies heffen, maar de dorpen mochten wel het katholieke geloof belijden. In de Meierij werd de contributieheffing tijdens het Bestand door de Verenigde Provinciën dan ook

verboden.948 Wel werden nog betalingsachterstanden geïnd.

Het Bestand werd voor het Noorden vooral gekenmerkt door de ruzie tussen de remonstranten en de contraremonstranten, de synode van Dordrecht en de veroordeling van Oldenbarnevelt. ’s-Hertogenbosch besteedde in de bestandsperiode vele duizenden guldens aan de fortificatie van de stad door het bouwen van nieuwe bastions en het maken van schansen in de directe nabijheid van de stad.

Na afloop van het Bestand concentreerde de oorlog zich min of meer langs de grenzen met het ontzet van Bergen op Zoom in 1622 en het beleg van Groenlo in 1627. In mei 1629 startte Frederik Hendrik het beleg van ’s-Hertogenbosch met 24.000 infanteristen, 4000 ruiters en 110 kanonnen. Op 14 september capituleerde de stad met de ondertekening van het dictaat van de Staten-Generaal. De uittocht van het Spaans garnizoen vond plaats op 17 september 1629. In 1632 nam Frederik Hendrik na een succesvolle veldtocht langs de Maas ook Venlo, Roermond en Maastricht in. Nog verscheidene veldslagen – met name in Midden-Limburg en het Zuid-Westen (Breda, Hulst en Antwerpen) – zouden plaatsvinden voordat uiteindelijk in 1648 de Vrede van Munster werd gesloten.

6.2.1.2 Economische implicaties van de Opstand

De intensiteit van het militaire geweld en de enorme schade die de Meierij van

’s-Hertogenbosch in de periode tussen 1572 en 1629 door de Opstand werd toegebracht, zijn

944

Christ, De Brabantsche Saecke, 44.

945 ’t Hart, The Dutch Wars, 37-48.

946 Christ, De Brabantsche Saecke, 56.

947

Christ, De Brabantsche Saecke, 103.

191

recentelijk beschreven door Adriaenssen.949 De economische implicaties betroffen met name de vernietiging en roof van (landbouw)producten, de inbreuken op het handelsverkeer en de bijdragen via contributies en het leveren van arbeid.

In de eerste helft van de jaren 1580 hanteerden de Verenigde Provinciën een harde lijn tegen de Spaansgezinde gebieden. Ze voerden grote vernietigingscampagnes uit en

probeerden met alle middelen de bevoorrading van ’s-Hertogenbosch te voorkomen. Deze campagnes brachten echter niet het beoogde succes: niet hun echte doelwit ’s-Hertogenbosch was uitgehongerd, maar het platteland. Na 1587 volgde een ommezwaai. In de praktijk werd daarbij gekozen voor een zogenoemde bureaucratische beheersingsmacht.950 Er was meestal geen bezettingsleger in de Meierij, maar de bezetter eiste contributies in de vorm van

belasting, arbeid en materialen, en dwong de levering daarvan met militaire middelen af. Van de Staatse garnizoenen van Bergen op Zoom, Breda, Heusden, Geertruidenberg, Zaltbommel en Tiel ging een permanente dreiging uit. Dorpen konden de geweldsdreiging afkopen door het sluiten van een non-agressieovereenkomst. Als tegenprestatie ontvingen ze een

sauvegarde, een beschermbrief, die min of meer de betekenis had van onderwerping aan de opstandelingen. De sauvegardes moesten vrijwaring van soldatenoverlast brengen en het recht van handel met steden en markten onder de strijdende partijen, zij het uiteraard binnen de konvooi- en licentwetgeving. Vanaf 1596 moesten de sauvegardes halfjaarlijks worden vernieuwd tegen betaling van een extra-maand contributie.

’s-Hertogenbosch zelf was voor de Verenigde Provinciën geen bezet maar vijandelijk gebied. Na de val van de laatste van de vier hoofdsteden van Brabant – Antwerpen – in 1585 waren de Staten van Brabant uit de Generaliteit getreden en belastten de Staten-Generaal de Raad van State met het bestuur van Brabant en Vlaanderen en het beheer van de inkomsten uit deze gewesten. De Raad van State stelde daartoe ontvangers aan om de contributies te

ontvangen.951 Zij waren daarmee de tegenhangers van de rentmeesters van de Staten van Brabant en de domeinen in de vier kwartieren. De beheerders van de ontvangbureaus onderhandelden met de vertegenwoordigers van steden en dorpen over sauvegardes en de condities waarvoor deze konden worden gekocht. Bij weigering werden de steden en dorpen weer publieke vijanden, en werd (achterstallige) contributie ook met militaire ondersteuning geïnd. De Raad van State was na 1587 terughoudend met het rigoureus executeren en prefereerde een betalingsregeling, omdat er een reëel gevaar was dat de inkomsten voor de generaliteit door plunderen en platbranden naar de toekomst in gevaar kwamen. Na 1590 vonden in de Meierij geen grote brandschattingen meer plaats. Hieruit blijkt eens te meer dat van de (militaire) bescherming van de Meierij, die in de verzoeningsovereenkomst door Parma aan ’s-Hertogenbosch was toegezegd, weinig terecht was gekomen. De stad zelf concentreerde zich in militaire zin via het bemannen van een aantal strategische plaatsen met stadssoldaten vrijwel uitsluitend op het openhouden van de aanvoerroutes naar de stad over land en het water, het beschermen van transporten naar de stad en het verhinderen dat landbouwproducten uit de Meierij naar het gebied van de Unie werden vervoerd.952

De handel was aan twee beginselen gebonden: handel met de vijand was geoorloofd mits er een speciale exportbelasting (het licent) werd betaald, én daar waar werd gevochten, werd alle toevoer opgeschort.953 De tolvrijdom die ’s-Hertogenbosch eerder genoot voor zijn handel met Holland en Zeeland, en Gelre en Zutphen, en in het traktaat van Keulen nog door Parma was bevestigd, werd niet langer gerespecteerd.954 Oorlog en handel stonden op

949 Adriaenssen, Staatsvormend geweld, 129-146.

950

Adriaenssen, Staatsvormend geweld, 200-201.

951 Adriaenssen, Staatsvormend geweld, 202-203.

952 Adriaenssen, Staatsvormend geweld, 94.

953

Adriaenssen, Staatsvormend geweld, 307-311.

192

gespannen voet met elkaar, maar de lobby van de kooplieden (vooral Hollandse) om het commerciële verkeer ongemoeid te laten was niettemin vaak effectief. Een stilstand van de handel werd nooit gerealiseerd. Vanaf 1586 werden door het Noorden in havens en op marktplaatsen licentkantoren opgericht, waar kwaliteit, kwantiteit en bestemming van de lading moest worden aangegeven. In navolging hiervan ging ook het bewind van Requesens licenten heffen. De oorlogsactiviteiten bepaalden in feite in welke mate en voor welke producten handelsverboden golden, maar ook de concrete bedragen die als licent moesten worden betaald voor elk product. Ook werden aan beide zijden (Staats en Spaans) ambtelijke netwerken ontwikkeld om daadwerkelijk te controleren. Bij Engelen lag het Spaanse

licentkantoor dat alle levensmiddelen uit Holland en de grondstoffen uit het Zuiden over de Maas licentvrij moest doorlaten. De Staatsen controleerden bij Heusden. De inhoud van de sauvegardes en de militaire situatie bepaalden waarheen de inwoners hun landbouw- en huisnijverheid-producten mochten uitvoeren. Ook personen mochten niet vrij reizen. Vanaf juli 1588 werden door de Staten-Generaal de paspoorten op individuele basis afgegeven, maar soms ook voor dorpen als dat op basis van de sauvegardes in de rede lag: bijvoorbeeld als linnenwevers hun linnenlakens in Goch lieten bleken.

6.2.1.3 Conclusie

Overzien we het verloop van de Opstand en de economische implicaties samen, dan waren de jaren tot omstreeks 1585 het meest troosteloos. De situatie in de jaren zeventig van de

zestiende eeuw was slecht vanwege de grote onrust, met als een van de dieptepunten de Antwerpse furie. Tegen het eind van de jaren tachtig werd ingezien dat

vernietigingscampagnes voornamelijk destructief uitwerkten. Door de systematiek van de sauvegardes, het opzetten van licentkantoren en het gecontroleerd innen van contributies werd een modus vivendi ontwikkeld en kon de economie weer op gang komen. Dit is ook te zien in de grafiek van Hanus over de ontwikkeling van de reële lonen in ’s-Hertogenbosch. Vanaf 1585 tot het eind van het Bestand is er nauwelijks een logisch verband te onderkennen tussen het verloop van Hanus’grafiek en de militaire situatie. Immers, de grootste verbeteringen traden op in de periode tussen 1598 en 1609, een periode waarin de stad het meest onder vuur lag. En tijdens het Bestand bleef het reële loon nagenoeg onveranderd, hoewel in die periode een sterke economische groei mocht worden verwacht, zoals door Adriaenssen en Van Gurp ook daadwerkelijk wordt aangegeven.955 Een eerste verklaring voor de discrepantie tussen de militaire situatie en de ontwikkeling van het reële loon (en dus de economische situatie voor de burgers) is dat, nadat beide partijen hadden onderkend dat economische bedrijvigheid het beste was om de oorlog te kunnen financieren, de destructieve politiek van het vernietigen van bedrijvigheid (vrijwel volledig) werd verlaten. De druk van de Hollandse kooplieden om de handel met bijvoorbeeld Tilburg ‘ongemoeid’ te laten, zal hieraan zeker hebben bijgedragen. Men respecteerde de oorlogsmaatregelen wat licenten en contributies betreft en kon daarmee leven. Een laatste factor kan zijn dat de economie evolueerde naar een vorm van autarkie: de behoeften en zelfvoorzieningsgraad in de oorlogssituatie, een verandering waaraan ook Van Gurp uitgebreid aandacht besteedt in zijn bijdrage over de emigratie uit ’s-Hertogenbosch tussen 1579 en 1629.956

6.2.2 Politieke documenten, emigratie en graanverbruik als indicator 6.2.2.1 Politieke documenten

In de communicatie van de stad met het centrale gezag van het hertogdom was gedurende de hele periode tussen 1579 en 1629 somberheid troef, en hamerde de stad continu op het

955

Adriaenssen, Staatsvormend geweld, 329-330; Van Gurp, ‘Bosschenaars in de verstrooiing’, 408.

193

teruglopen van de stadseconomie van ’s-Hertogenbosch. Deze politieke documenten bevatten ongetwijfeld een kern van waarheid, maar ze moeten met omzichtigheid worden gewogen vanwege het specifieke doel dat de schrijvers met een bepaald stuk hadden. Omzichtigheid is ook geboden omdat de aangegeven narigheden in dergelijke geschriften meestal niet zijn gekwantificeerd of wellicht werden uitvergroot. Onder de hier bedoelde documenten vallen vooral de instructies voor de afgevaardigden ter dagvaart naar de vergaderingen van de Staten van Brabant, de verweerschriften tegen de beden en ad hoc-notities. Tot de laatste categorie moeten we zeker ook rekenen het geschrift uit 1610 van Adriaen van Empel, waarin hij uiteenzette hoe weinig licentgeld hij ontving van de Bossche handwerknijverheid en tegelijkertijd het stadsbestuur vroeg deze licenten vanwege de slechte ambachtelijke bedrijvigheid niet langer te doen heffen. Ook de notitie van Noppen uit 1583 over de economische situatie sinds het sluiten van het verzoeningstraktaat in 1579 is zo’n ad hoc-notitie.957

Een van de doelen van het stadsbestuur ten tijde van de verzoening met de koning in december 1579 was om de gehavende economie weer op de rails te krijgen. In de

verzoeningsovereenkomst komt dit prominent tot uiting.958 Allereerst worden daarin genoemd het herstellen van de Bossche tolprivileges en het Dordtse stapelrecht. Tolvrijdom voor

Hollandse en Gelderse wateren was in feite een utopie en ook het verzoek tot ontheffing van de onderhorigheid aan het Dordtse stapelrecht was nauwelijks uitvoerbaar omdat de

Spanjaarden al jaren niets te vertellen hadden in Dordrecht.959 Wel was de toegezegde vrije