• No results found

DE FAMILIE VAN BROECHOVEN TOT OMSTREEKS 1570

DE POLITIEKE ORGANISATIE VAN HET HERTOGDOM BRABANT EN ÉÉN VAN ZIJN VIER HOOFDSTEDEN: ’s-HERTOGENBOSCH

3.2 Bestuurlijke organisatie en politieke elite van de stad ’s-Hertogenbosch met een focus op de periode 1579-1629

3.2.3.2 Militair gouverneur

Bombergen was in 1567 de eerste militair commandant die de stad diende. Hij functioneerde niet onder, maar naast de schout. Na zijn vertrek trok een nieuw garnizoen de stad binnen. Tussen 1567 en 1577 kende de stad vijf militair gouverneurs.333 Allen waren ze benoemd door de landvoogdes. Eindelijk, in oktober 1577, na het vertrek van het Spaanse garnizoen, kreeg de magistraat de stadssleutels terug. In 1578 benoemde de Prins van Oranje een nieuwe gouverneur voor de stad en de Meierij in de persoon van Jan van Hornes, baron van Boxtel. De stad weigerde echter diens garnizoen op te nemen en wilde kost wat kost de verdediging van de stad in eigen regie houden na de slechte ervaringen die zij met het Spaanse garnizoen had opgedaan. De stad wilde alleen een militair gouverneur, indien hij rapporteerde aan het stadsbestuur. In 1581 werd een nieuwe militair gouverneur benoemd, in lijn met deze hiërarchische opzet. Verder stonden de Bossche magistraat op dat moment twee zaken voor ogen. In beginsel wilde men geen garnizoen, maar als het innemen ervan onontkoombaar zou zijn, dan wilde de stad daarover duchtig meepraten. Primair wilde men ter bescherming de stad maximaal versterken en dan zeker ook Brabant en de koning daaraan laten meebetalen, want ’s-Hertogenbosch moest kosten maken, lijden en risico’s lopen als frontierstad, tot voordeel ook van de overige steden.

De inzet bij de door Pirenne gedetailleerd beschreven onderhandelingen over het verzoeningsverdrag was dan ook niet verrassend.334 In de onderhandelingsresultaten van het op 20 december 1579 afgekondigde vredestraktaat van Keulen was vastgelegd dat de stad 200, tijdelijk door de koning te betalen soldaten mocht laten lichten door een door haar te benoemen hopman, vaandrigs en bevelhebbers.335 Bovendien zou er geen Spaans garnizoen worden gelegerd in de stad.Maar ook hier werkte de politieke praktijk voor de stad anders uit dan hetgeen in het verzoeningsdocument was neergeschreven. De hiërarchische lijn van het stadsbestuur naar de militair gouverneur veranderde volledig in de periode tussen 1579 en 1629. In paragraaf 5.5.2 gaan we daarop in detail in. Op die plek komt tevens de functie-inhoud aan de orde.

3.2.3.3 De rentmeesters van de domeinen en de beden

In de vijftiende eeuw was de rentmeester-generaal het hoofd van de hertogelijke financiën in Brabant.336 Met de inkomsten verrichtte hij de uitgaven van de hertog. In 1469 verving Karel de Stoute de Brabantse rentmeester-generaal en de bijzondere rentmeesters voor het beheer van de bossen en de jacht door vier hoofdontvangers – rentmeesters van de domeinen – in de vier kwartieren van het hertogdom. Deze situatie bleef met uitzondering van een korte periode bestaan tot het midden van de zestiende eeuw. Ook het innen van de beden en de imposten op de vier speciën was onderdeel van het rentmeesterschap van de domeinen. In het midden van de zestiende eeuw volgde een herschikking.337

Vanaf 1559 werd echter – vooral op aandringen van de Staten van Brabant – een aparte rentmeester benoemd in het ambt, dat toen werd omschreven als ‘officie van het rentmeesterschap van de bede van 35.000 ponden Artois en de imposten van de vier speciën

333 Gudde, Vier eeuwen geschiedenis, 13-27.

334 Pirenne, ’s-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht, 248-250.

335

OSA 5458, Pacificatie van Cuelen; OSA 5468, Bijlagen bij vredestraktaat d.d. 20 oktober en 6 november

1579.

336 Van Uytven, ‘De kern van een dynastieke federatie’, 230.

337

Boeree, De kroniek van het geslacht Backx, 481; sH, R 1376, f263, 22 mei 1559; OSA 210(1), 1580, brief

75

in het kwartier van ’s-Hertogenbosch’. Met de scheiding van het rentmeesterschap van de domeinen en van de beden wilden de Staten voorkomen dat de ontvangsten uit de beden ten behoeve van de renteheffers op de Staten zouden worden aangewend ten behoeve van renteheffers op de domeinen.338 Bovendien slaagden in Brabant de Staten erin – als

tegenprestatie voor het instemmen met de steeds terugkerende bedenverzoeken – vóór 1525 het mede-beheer te verwerven van de bede-opbrengsten. Voor de inning ervan hadden zij in het midden van de zestiende eeuw in elk der hoofdsteden een centrale kas gevestigd die werd bemand door rentmeesters-generaal die zij zelf hadden aangesteld, of tenminste hadden voorgedragen, en een aantal ontvangers en klerken.339

Aldus werd vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw het eindplaatje dat er een aparte rentmeester van de domeinen kwam en een van de beden. De eerste werd door de landsheer benoemd en diende zijn belangen, de tweede werd benoemd door de Staten van Brabant en werkte ook onder hun verantwoordelijkheid. Financieel waren en bleven beide functionarissen gecontroleerd worden door de Rekenkamer. Beide functies waren zeer gewild en worden in het organigram van Vera op een lijn gesteld met die van laagschout en

kwartierschout.340

3.2.3.3.1 Rentmeester van de domeinen

De rentmeester van de domeinen inde de ontvangsten in natura en in geld van de vorstelijke domeingoederen. De ontvangsten in natura bestonden vooral uit graan, wijn en kapoenen. De ontvangsten in geld betroffen onder andere grondcijnzen en pachten uit bossen, landerijen, hoeves, molens, tollen, visrechten, windrechten en andere heffingen.

Behalve het innen van de ontvangsten van de vorstelijke domeingoederen was de rentmeester ook hoofd van de tolkamer.341 In wezen waren de tolkamers rechtscolleges ten dienst van de hertogelijke rentmeesters. In het algemeen waren ze gehuisvest in de

hoofdsteden en ook ’s-Hertogenbosch had er een. De tolkamer bestond uit acht tot twaalf erflaten (= houders van cijnsgronden), een griffier voor de verslaggeving, een secretaris voor het maken van akten en een archivaris. De benoeming van de leden van de tolkamer gebeurde oorspronkelijk door de rentmeester, naderhand ook in een aantal gebieden door de

Rekenkamer, met advies van de rentmeester.

De bevoegdheden van de tolkamer betroffen een breed scala van items, zoals de eigendom van cijnzen en renten van of op het hertogelijk domein, het erven en onterven ervan, nalatenschappen van bastaarden, rivieren, waterlopen, afwateringen, bronnen en fonteinen, straten en wegen, woeste en gemene gronden, molens en tollen.342 Maar ook deed de tolkamer uitspraken over elke bezwaring, dienstbaarheid of vruchtgebruik van de

domeingoederen incluis bebouwing. Alle uitspraken dienden goedgekeurd en geregistreerd te worden door de Rekenkamer, alvorens de rentmeester erop actie mocht ondernemen.343 In de praktijk besteedden de tolkamers hun tijd grotendeels aan de publieke verpachting bij opbod van de hertogelijke tollen, vis- en vleesbanken, jacht-, vis-, en weiderechten, molens en andere domeingoederen of de publieke verkopen van domeinopbrengsten.

De benoeming van de rentmeesters van de domeinen geschiedde via een

commissiebrief door de koning van Spanje, die daarbij werd geadviseerd door de landvoogd van de Nederlanden.344 De benoeming was in het algemeen voor het leven. Verder blijkt uit

338 Brokken en De Schepper, ‘Beheer en controle’, 19; OSA 210(1), 1580, brief Jacob Bacx.

339 Coppens, ‘Meierijen en kwartieren’, 629.

340

Vera, … dat men het goed, 294.

341 Van Uytven, ‘Tolkamers van Brabant’, 263-279.

342 Van Uytven, ‘Tolkamers van Brabant’, 272.

343

Vera, … dat men het goed, 305.

76

de brief dat een rentmeester toestemming kon krijgen om een vervanger te benoemen om het ambt in de praktijk uit te voeren.345 Vakkennis en ervaring van de te benoemen kandidaat-rentmeester waren zwaarwegend, hetgeen ook mocht worden verwacht na de

staatshervorming van 1531.346 3.2.3.3.2 Rentmeester voor de beden

De rentmeester voor de beden was verantwoordelijk voor de daadwerkelijke inning van de gewone en de buitengewone beden, en de imposten op de vier speciën. De inkomsten uit de gewone beden waren, zoals eerder gemeld, vanaf de instelling omstreeks 1525 en 1572 bedoeld om de renteheffers op de Staten van Brabant te betalen. De buitengewone beden werden van geval tot geval uit-onderhandeld, en werden met name aangewend om de kosten van garnizoenen en overige oorlogslasten te betalen.

Aan de hand van met name de cautieprotocollen die passeerden voor de schepenbank in ’s-Hertogenbosch kan een redelijk beeld van de benoemingsprocedure worden

verkregen.347 Aan de benoeming ging steeds het nodige lobbywerk vooraf. Het waren immers de Staten die beslisten, maar ook dan nog was de mening van de hertog en de hoogste

ambtenaren mede-bepalend. Wat opleiding betreft hadden alle rentmeesters en kandidaat-rentmeesters een graad in de rechten en hadden ze over het algemeen een aantal jaren meegelopen in de functie. Na de benoeming kon de rentmeester in functie treden, nadat hij was beëdigd op de instructie, de eed had afgelegd tegenover het hoofd van de rekenkamer en nadat hij een borgtocht had afgegeven ter waarde van zesduizend gulden.348 Overleed een rentmeester tijdens het boekjaar, dan werd zijn weduwe aangesteld door de Staten om het lopende boekjaar af te ronden, onder voorwaarden dat zij de vereiste borgtocht afgaf en een deugdelijke boekhouding kon voeren.349

De aanstelling van de eerste rentmeester van de beden – in 1559 – gebeurde op basis van een instructie van 15 september 1557. Bij de benoeming van diens opvolger in 1589 werd deze instructie in ieder geval gewijzigd.350 De eerste instructie – er wordt in de cautieakte van Jacob Bacx naar verwezen351 – zal enkel hebben bestaan uit een paar algemene artikelen. Daarnaast bestond er een document van februari 1560, dat het innen van de contributies en het uitbetalen van de renteheffers regelde.352 Evenals de instructie van de stadsrentmeesters werd de algemene instructie aangaande rekening en verantwoording voor de rentmeesters van de Staten rond 1600 steeds gedetailleerder.

De poincten ende articulen uit 1595 hadden vooral ten doel dat de inhoud van de rekeningen correct was, én om structuur in de verslaggeving en rapportage te bewerkstelligen. Verder stonden er bepalingen in dat de soorten rekeningen en kassen apart moesten worden gehouden en dat de rekening jaarlijks moest worden verantwoord.

Met de instructie van 1602 werd de kwaliteit van de inhoud verder verbeterd en werd een aantal artikelen opgenomen om de rentmeesters te sturen in het uitgeven. Op hoofdlijnen bevatte de instructie uit 1602 bepalingen over de jaarlijkse en tussentijdse verantwoording door de rentmeester aan de Staten van Brabant, de betalingen die hij of zijn beëdigde klerken mochten verrichten. Ook was het de rentmeesters nadrukkelijk verboden om voor eigen gewin achterstallige renten op te kopen, of geld te vragen voor het uitbetalen van achterstallige renten. Binnen zes weken na het sluiten van de rekening moest de rentmeester met de Staten

345 Gachard et Pinchart, Inventaire des Archives, dl 2, 96; Vera, … dat men het goed, 307.

346 sH, R 1376, f263, 22 mei 1559; sH, R 1850, f144, 29 augustus 1589.

347 OSA R 1850, f144, 29 augustus 1589; sH, R 1376, f263, 22 mei 1559.

348 OSA 5417, 14 april 1597. 349 sH, R 1422, f14, 12 december 1591; sH, R 1429, f449, 30 juli 1627. 350 sH R 1850, f144, 29 augustus 1589. 351 sH, R 1376, f263, 22 mei 1559

77

hebben afgerekend. Zowel deze instructie als het placcaet dienden zichtbaar te hangen in het kantoor van de rentmeester.353

Zeker is dat de algemene instructie uit 1602 ook in 1614 nog ongewijzigd in gebruik was. Toen immers legde de rentmeester de eed af ten staevene vanden eerwaerde heere

prelaet van Averbode, gebaseerd op artikel 1 van de instructie uit 1602.354 De

borgstellingsakte van Gerard van Broechoven uit 1629 maakt geen melding van een nieuwe algemene instructie.355 De tekst hiervan is echter niet aangetroffen.

3.3 Slotbeschouwing

In dit hoofdstuk hebben we stilgestaan bij de hoofdlijnen van de bestuurlijke organisatie van het hertogdom Brabant en de manier waarop financiën, wetgeving en gerechtszaken, alsmede het toezicht erop, waren georganiseerd. In het tweede deel legden we de nadruk op de

politieke organisatie van ’s-Hertogenbosch, waarbij we de voornaamste politieke gremia en functies voorbij lieten komen. De structuur legt de verbindingslijnen bloot tussen de

landsheer, de centrale (bestuurs)organen en de stad op de verschillende bestuurlijke terreinen. Over de hiërarchie van de functies biedt het organigram van de bestuursorganisatie van het hertogdom van Vera wellicht het beste inzicht. Het is niet eenvoudig de bestuursorganisatie op het niveau van de stad ’s-Hertogenbosch hieraan te koppelen. Twee zaken zijn echter duidelijk: de schepenbank van de stad was als rechtscollege lager gesitueerd dan de Raad en het Leenhof van Brabant, én als individuele machtsfactor zullen de Bossche president-schepen en de schout elkaar niet veel hebben ontlopen.

Brussel speelde een prominente rol in cruciale benoemingen. De landsheer benoemde de schepenen en de schout, de militair gouverneur en de hoge rentmeesters. Daarenboven kon hij ook direct ingrijpen in de bestuurlijke verhoudingen of stadsbesluiten overrulen. Dit maakte dat de macht van de centrale overheid ten opzichte van de stad aanzienlijk was en dat de centrale overheid de besluitvorming van de stad op vele wijzen kon beïnvloeden; maar ook dat de Bossche bestuurders in het kader van hun eigen carrière rekening moesten houden met de gevoelens die leefden bij de Brusselse bestuurderselite. In hoofdstuk 5 en 6 zal naar voren komen dat de afhankelijkheid van de stad van Brussel na 1579 steeds verder toenam. ’s-Hertogenbosch zelf raakte mettertijd meer geïsoleerd, was niet in staat zijn verdediging afdoende te regelen en de benodigde fortificatiekosten op te brengen, en kwam bovendien knel te zitten door de gedwongen inname van een nieuw garnizoen kort na 1600. Dit alles resulteerde erin dat de Brusselse invloed op besluiten in de tijd groter en zelfs dwingend kon worden en dat ’s-Hertogenbosch steeds meer middelen aanwendde – met name door de inzet van lobbyisten, tussenpersonen en beschenkingen – om besluiten te beïnvloeden.

Het doorgronden van de totale bestuursstructuur en van de invloed die Brussel kon hebben op benoemingen en carrières is een voorwaarde voordat een antwoord kan worden gegeven op de hoofdvragen, namelijk hoe macht en besluitvorming tot stand kwamen en hoe de familie Van Broechoven erin slaagde deze naar zich toe te trekken. Het actief netwerken binnen deze structuur vormt immers een van de potentiële verklaringen voor het feit dat de Van Broechovens zoveel macht konden verwerven. Hoe de bestuursstructuur in de praktijk uitwerkte, komt in het vervolg van ons onderzoek aan de orde. Of de Bossche casus verschilt van die van andere steden in de Meierij en in (hoofd)steden van andere gewesten vergt een afzonderlijk comparatief onderzoek. Dit onderwerp valt buiten de scope van ons onderzoek.

353 OSA 232, 28 september 1602, artikel 27.

354

BHIC, toegang 1, R 4, f1. 355 sH, R 1429, f554, 11 april 1629.

78

Voordat we overgaan naar de politieke praktijk in de periode tussen 1579 en 1629 besteden we aandacht aan de hoofdpersonen van deze studie. In het volgende hoofdstuk presenteren we de levensbeschrijvingen van de kinderen en kleinkinderen van Peter van Broechoven Gieliszn. Zij zijn het die een prominente rol spelen in de Bossche politiek in onze onderzoeksperiode.

80

François Denys, portret van François-Paulin de Brouchoven, seigneur de Vechel (1630-1678).

81

Hoofdstuk 4