• No results found

Groeiende gemeenschappen en lege kerkhoven

5 Nederzettingen op zand en veen (1100-140)

5.2 Rurale huisplattegronden binnen het studiegebied

len bijdragen. Een vergelijking van het studiegebied met het gedateerde beeld van het Kempenproject is achterwege gebleven, juist omdat dit beeld inmiddels is ingehaald door nieuwe archeologisch onderzoek waarvan een synthese nog moet plaatsvinden. De onder-zoeken van Nistelrode en Someren, maar ook die in de binnenstad van Sint-Oedenrode zullen leiden tot een bijstelling en verregaande nuancering van de bewoningsgeschiede-nis van Oost- en wellicht ook Midden-Brabant. Het is daarbij te hopen dat dit nieuwe beeld ook aansluiting vindt met het beeld van de nederzettingsdynamiek in Noord-Limburg en Zuid-Gelderland.

5.2 Rurale huisplattegronden binnen het studiegebied

Het grootste deel van de nu bekende huisplattegronden is aangetroffen binnen de ge-meentegrenzen van Oosterhout. Dit is het deel van het studiegebied dat het best is onder-zocht en de overrepresentatie van Oosterhout is een gevolg van dit intensieve onderzoek. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat dit gebied dichter bewoond was dan andere de-len van het gebied. Behalve Oosterhout bespreken we hier ook een vindplaats in Dongen.

Oosterhout

Markt Oosterhout

Tijdens de opgraving op de Markt in Oosterhout werden onder het kerkhof van de huidige Sint-Janskerk bewoningsresten aangetroffen uit de vroege en volle middeleeuwen.12 Deze paalsporen maken onderdeel uit van een bewoning op de Oosterhoutse akker die een klei-ner onderdeel vormt van het middeleeuwse akkercomplex van de Leijsenakkers. Uit de sporen die op het diepste ontgraven niveau werden aangetroffen, werden vijf gebouwen geconstrueerd waaronder één Karolingisch gebouw uit de achtste en negende eeuw en één bootvormige plattegrond uit de volle middeleeuwen.

De bootvormige plattegrond is aangemerkt als een Dommelen A3 boerderij met een lengte van 17,10 meter. Op basis van het vondstmateriaal en het voorkomen van dit type binnen de vindplaats Dommelen heeft men voor deze plattegrond een datering aangehou-den tussen de elfde en de dertiende eeuw. Daarbij dateren de onderzoekers de bootvorm nog scherper. Op grond van de aanvang van het kerkhof zou de woonplaats rond het eer-ste kwart van de twaalfde eeuw moeten zijn verlaten.13

Leijsenstraat 2007 Oosterhout

In 2007 werd in een plangebied tussen de Leijsenstraat en de Veerseweg te Oosterhout een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.14 Hoewel de vraagstelling van het onderzoek zich richtte op de begrenzing van een nederzettingsterrein uit de ijzertijd en Romeinse tijd en

11 Respectievelijk Hiddink, Beekseweg te Lieshout; Arnoldussen, Middeleeuwse bewoning te Bakel; Jansen,

Bewo-ningsdynamiek op de Maashorst; en De Boer en Hiddink, Opgravingen in Waterdael III.

12 Sam e.a., Graven op de Markt. 13 Sam e.a., Graven op de Markt, 33.

170 5 Nederzettingen op zand en veen (1100-1450)

het in beeld brengen van een deel van het beekdal van de Leije, werd onverwacht een mid-deleeuws erf aangesneden. Het ging daarbij een bootvormige gebouwplattegrond met een lengte van minimaal dertien meter. Ook andere sporen werden aangetroffen, maar bin-nen de beperkte oppervlakte van de proefsleuven konden hieruit geen structuren worden gereconstrueerd. Omdat het aangrenzende terreindeel niet kon worden onderzocht, kon niet de hele plattegrond worden vrijgelegd. Het aangesneden erf dateert uit de periode 1050-1200 en lijkt te zijn gericht op een eerdere fase van de huidige Leijsenstraat. Samen met de gebouwplattegrond van de Markt zijn dit nu de enige bekende gebouwplattegron-den uit de binnenstad van Oosterhout.

Oosterhout-Vlindervallei (Vrachelen 2A en 3)

Op Vrachelen 2A ging het om in ieder geval één erf bestaande uit een hoofdgebouw en enkele bijgebouwen. Voor Oosterhout-Vlindervallei is dit ‘huis 33’, voor Vrachelen 2A de huisplattegrond met de twee begeleidende erfgreppels. Als gevolg van de lichte

construc-0 100 meter

Afb. 5.5 De allesporenkaart van Oosterhout-Vlindervallei. In donkergrijs de natuurlijke depressies, in grijs de gebouwplattegronden en in zwart het tracé van de laatmiddeleeuwse Hondstraat.

5.2 Rurale huisplattegronden binnen het studiegebied 171

tiewijze van gebouwen uit deze periode konden niet alle bijgebouwen worden terugge-vonden of met zekerheid worden aangetoond. In de daarop volgende periode, de elfde en het begin van de twaalfde eeuw, bestonden er naast elkaar verschillende erven. Eén plat-tegrond valt daarbij op door zijn opmerkelijke omvang (gebouw 3).

De erven bestaan uit een hoofdgebouw met enkele bijgebouwen en één of meer water-putten. Gedurende de twaalfde eeuw trad er een verschuiving van de erven op, waarbij de nieuwe erven georiënteerd lijken te liggen op een voorganger van de latere Hondstraat. Hierbij vormen de aangetroffen erven een lint aan de oostzijde van het opgegraven gebied terwijl er in deze periode aan de westzijde en in het midden geen erven meer voorkomen. Eén gebouw moet op basis van het aangetroffen vondstmateriaal worden gedateerd in de dertiende eeuw. De meest recente boerderijplattegrond werd aangetroffen in het ooste-lijke deel van de werkputten op Vrachelen 2A. Het betreft een meerfasige boerderijplat-tegrond in steenbouw. Van deze boerderij resteerden enkele uitbraaksleuven van muren en een deel van een rode plavuizenvloer. Ook de waterput was bewaard gebleven. Hier-bij ging het om een betonnen pijp met een bakstenen opbouw. Omdat de oudste fase van deze boerderij uit de late zestiende eeuw dateert, valt deze buiten de hier onderzochte pe-riode en wordt hierop niet verder ingegaan.

In verschillende opeenvolgende opgravingscampagnes werd tussen 1998 en 2001 op Vrachelen 3 door de gemeentelijke archeologische dienst van de gemeente Oosterhout een nederzetting opgegraven die heeft bestaan van de late Karolingische periode tot en met het begin van de dertiende eeuw.15 De opgravingen werden niet aansluitend uitge-voerd, maar waren afhankelijk van de beschikbaarheid van gronden die voor dit doel tijde-lijk door de gemeente uit de verpachting werden genomen. De afzondertijde-lijke campagnes werden in de administratie op tekening en bij de vondsten aangeduid als ‘erf’. Zo was de eerste campagne in 1998 erf 1 en de laatste campagne in 2004 erf 12. Deze aanduiding als erf heeft daarbij niets te maken met de feitelijke laatmiddeleeuwse erven die tijdens het onderzoek werden aangetroffen. Na afronding van de opgraving op erf 12 in 2004 kwam het veldonderzoek in de nieuwbouwwijk Vrachelen 3 gereed. Daarna is tijdens het bouw-rijp maken van het gebied nog een aantal wegcunetten archeologisch begeleid en daarbij gedocumenteerd als erf 13.

De hier gebruikte resultaten voor Oosterhout-Vlindervallei zijn gebaseerd op een uit-werking van de opgravingen die plaatsvonden tussen 1998 en 2001. Deze uituit-werking vond samen met die van Vrachelen 2A plaats in 2001 in het kader van dit proefschrift. Daarna deed zich in 2011-2013 de mogelijkheid voor om een deel van de opgravingsge-gevens nader uit te werken voor wat betreft de gebouwplattegronden.16 Hierdoor kunnen we ons nu baseren op de volledige vindplaats Oosterhout-Vlindervallei en niet alleen op de resultaten van de uitwerking uit 2001. Het gaat daarbij om een basale dataset voor wat betreft de ontwikkeling van de nederzetting op Vrachelen 3 waarmee een vergelijk moge-lijk wordt met het archeologisch onderzoek uit 2008-2012 in de naburige nieuwbouwwijk De Contreie. Hierdoor ontstond voor het eerst een overzicht van de middeleeuwse bewo-ningssporen in Vrachelen 3. De verwachting is dat wanneer in 2014 alle onderzoeken zijn gerapporteerd de impact van het archeologisch onderzoek op Vrachelen in de gemeente

15 Koopmanschap, Tussen scherf en plattegrond.

172 5 Nederzettingen op zand en veen (1100-1450)

Oosterhout vergelijkbaar zal zijn met de impact van Breda-West en het onderzoek op het HSL tracé. Hier wordt volstaan met een beschrijving van de relevante onderdelen en ont-wikkeling van de aangetroffen huisplattegronden en de indeling van de (woon)erven.

Zoals bij de introductie van Oosterhout-Vlindervallei in paragraaf 1.7 al naar voren kwam, ging het bij deze opgraving om een vlakdekkend onderzoek van meer dan vier hectare. De veldfase duurde uiteindelijk zes jaar, inclusief de archeologische begeleiding van de wegcunetten. Bij de opgravingen heeft de gemeentelijke dienst ervoor gekozen een relatief eenvoudige velddocumentatie aan te houden. De veldtekeningen zijn geadmi-nistreerd tijdens de campagne en de vondsten per spoor per campagne. Hoewel de uit-werking door deze werkwijze zeker niet werd versneld, bleek het mogelijk om de belang-rijkste ontbrekende gegevens alsnog te verkrijgen uit de combinatie van veldtekeningen, coupetekeningen en vondstkaartjes. Afbeelding 5.5 geeft een overzicht van de gebouw-plattegronden. In de uitwerking zijn als eerst alle vondsten gedetermineerd en onderge-bracht in een digitale vondstdatabase. Vervolgens is begonnen aan de uitwerking van de veldtekeningen. Hiertoe zijn alle sporen in AutoCad gedigitaliseerd op basis van de op de veldtekeningen aanwezige coördinaatparen. Bij de uitwerking van 2012-2014 zijn vervol-gens per gebouwplattegrond de sporen gecontroleerd aan de hand van de veldtekeningen. De meeste van die plattegronden zijn in het veld herkend en als zodanig op de veldteke-ning ingetekend. Zij zijn in de uitwerking vervolgens gecontroleerd en waar nodig bijge-werkt op basis van de coupetekeningen of de coupefoto’s. Ook bleken in het veld enkele plattegronden gemist te zijn die op basis van de digitale sporenkaart alsnog konden wor-den toegevoegd. De uiteindelijke plattegronwor-den zijn vervolgens ingedeeld in hoofdgebou-wen en bijgebouhoofdgebou-wen. Hoofdgebouhoofdgebou-wen zijn die gebouhoofdgebou-wen waarvoor een woonfunctie kan worden verondersteld. Bijgebouwen zijn alle andere gebouwen met een opslag-, werk- of niet nader te duiden functie. De bijgebouwen zijn daarna nog onderverdeeld op basis van het aantal palen van de structuur, zodat de beschrijving overeenkomt met die van verge-lijkbare vindplaatsen.

Nadat de afzonderlijke gebouwstructuren waren beschreven, zijn de plattegronden ver-volgens gekoppeld met de vondstdatabase en is per structuur gekeken welke vondsten bij de structuur hoorden. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen vondsten uit het hoofd-gebint, vondsten uit de andere paalkuilen van de structuur en vondsten uit eventuele re-paratiekuilen. Bij aardewerk is ook gekeken naar het voorkomen van bakselsoorten per plattegrond. In de voorbereiding van de uitwerking was al een overzicht gemaakt van de datering van bakselsoorten binnen de opgravingen van het Bredase Savalterrein en de ver-schillende erven uit de opgravingen in Breda-West. Hierdoor was een referentiekader voor de bakseldateringen beschikbaar dat daarna is uitgebreid met de vondsten van Ooster-hout-Vlindervallei. Op dit moment in de uitwerking konden we beschikken over een alle sporenkaart, een gebouwencatalogus en een datering per gebouw. De drie laatste stappen in de uitwerking bestonden uit het afbakenen van de afzonderlijke middeleeuwse erven, het controleren van de dateringen aan de hand van de evolutie van gebouwplattegronden elders in Zuid-Nederland en het beschrijven van de nederzettingsontwikkeling.

Voor de afbakening van de afzonderlijke erven helpt het dat de gebouwplattegronden van Oosterhout-Vlindervallei meestal bestonden uit enkelvoudige plattegronden. Slechts in vier of vijf gevallen was er reden om te veronderstellen dat een oudere boerderij was af-gebroken en nagenoeg op dezelfde plaats herbouwd. Op basis van de oversnijdingen van

5.2 Rurale huisplattegronden binnen het studiegebied 173

de sporen en de vondsten uit de coupes kon worden afgeleid wat de oudste plattegrond was en welke sporen behoorden tot de herbouw. Op een enkele plattegrond na zijn er geen erfgreppels aangetroffen. De vele greppels die de twaalfde-eeuwse en oudere sporen over-snijdingen zijn recenter en horen bij het agrarisch grondgebruik van de toen al verlaten nederzetting. Protosteengoed en vroeg roodbakkend aardewerk uit deze greppels bevesti-gen een datering hiervan in de eerste helft van de dertiende eeuw. Voor de afbakening van de erven ben ik uitgegaan van twee elementen die op een erf aanwezig moeten zijn: het hoofdgebouw en een waterput. Bijgebouwen zijn in de regel lichter gefundeerd, wat bete-kent dat deze niet noodzakelijkerwijs worden teruggevonden. Met een gemiddelde spoor-diepte van twintig tot vijfentwintig centimeter kunnen we voor Oosterhout-Vlindervallei echter constateren dat hier ook de meeste bijgebouwen zijn teruggevonden.

De indeling van de erven op Oosterhout-Vlindervallei is niet uniform. Gedurende de laat-Karolingische fase omvatte een erf een hoofdgebouw en twee bijgebouwen, zijnde een zes- en vierpalig gebouw. Ter vergelijking: de laat-Karolingische boerderijplattegrond van Oosterhout-Vrachelen 2A bezat geen bijgebouwen, maar wel een dubbele erfgreppel. De afstand tussen twee gelijkdaterende erven is minder dan tweehonderd meter. Voor de tiende- en de elfde-eeuwse erven geldt dat het grootste erf circa vierhonderd vierkante me-ter groot was. Voor de twaalfde-eeuwse erven is dit met gemiddeld tweehonderd vierkante

10 meter

Afb. 5.6 Een voorbeeld van herbouw van een hoofdgebouw: structuur 57 (blauw) en 58 (geel). Vermoedelijk vormen de blauw gekleurde gebintparen de herbouwfase.

174 5 Nederzettingen op zand en veen (1100-1450)

meter een stuk kleiner. In de tiende en elfde eeuw hebben de erven ook de meeste bijge-bouwen. Eén erf heeft er niet minder dan zes. Getuige de resten van een oven met resten van ertsverwerking en metaalbewerking gaat het hier om een metaalbewerker. Het erf was ingericht als dat van een ambachtsman. Op de erven daterend uit de twaalfde eeuw valt het aantal bijgebouwen terug naar één, hoewel deze bijgebouwen in de regel wel groter zijn dan in de voorgaande perioden van bewoning op Oosterhout-Vlindervallei. Achtpa-lige structuren lijken hier de norm te zijn geweest en in twee gevallen is een Dommelen A1 boerderij met twee gebintparen aangemerkt als bijgebouw op basis van de nabijheid van een groter hoofdgebouw en een overeenkomstig vondstassemblage die erop duidt dat beide gebouwen hebben behoord bij een gelijktijdig erf.

Samen met de aangrenzende opgraving van Vrachelen 2A laten de opgravingen op Oosterhout-Vlindervallei een ontwikkeling zien van diverse boerenerven vanaf de laat-Karolingische periode tot en met de vroege dertiende eeuw. In totaal werden op Ooster-hout-Vlindervallei meer dan 95 afzonderlijke gebouwen teruggevonden. De lengte van de hoofdgebouwen werd gedurende de volle middeleeuwen steeds groter, al bestond er tus-sen gelijktijdig bestaande gebouwen ook variatie (zie ook grafiek 4). Gedurende de elfde en vroege twaalfde eeuw was bijvoorbeeld het kleinste hoofdgebouw 5,9 meter lang en het grootste maar liefst 30,6 meter. Dat laatste is wel bijzonder groot. Bij gebrek aan daterend vondstmateriaal kan deze grote boerderij niet specifiek aan het begin van de nederzetting worden geplaatst en dus ook niet worden geïnterpreteerd als eerste ontginningshoeve. Eerder zal het verschil in afmeting moeten worden gezocht in een persoonlijke voorkeur van de bewoner van het huis, die hiermee een ons onbekende status of positie binnen de gemeenschap wenste te benadrukken. Zouden we dit gebouw buiten beschouwing laten dan bedraagt de lengte van het grootste gebouw in deze periode 21,6 meter.

Het nederzettingspatroon van Oosterhout-Vlindervallei veranderde dus in de loop van de tijd van solitair liggende erven in de late Karolingische periode naar een clustering van meerdere woonerven rond een aantal natuurlijke vennen in de vroege elfde eeuw. Gedu-rende de twaalfde eeuw lijkt de oriëntering op deze vennen te zijn losgelaten en richtte de

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

10e eeuw 11e-12e eeuw 13e eeuw

Grafiek 4 De ontwikkeling van de lengte van de hoofdgebouwen op Vrachelen 3-Vlindervallei van de late tiende tot en met de vroege dertiende eeuw

5.2 Rurale huisplattegronden binnen het studiegebied 175

Afb. 5.7 In het voorjaar van 2010 werd op Oosterhout-Contreie archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het merendeel van de sporen houdt verband met bewoning en begravingen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd, maar er werden ook huisplattegronden uit de volle en late middeleeuwen aangetroffen. Op de foto een van deze plattegronden direct na het couperen van de sporen. De aangetroffen huisplattegronden op Vrache-len 4 en 5 komen overeen met de plattegronden van Oosterhout-Vlindervallei.

Afb. 5.8 Gedurende verschillende opgravingscampagnes heeft ook de Nederlandse Jeugdbond voor Ge-schiedenis mee gegraven in Oosterhout-Vlindervallei (foto archief gemeentelijke archeologische dienst).

176 5 Nederzettingen op zand en veen (1100-1450) Periode a (850-950) b (1000-1150) c (1150-1225) d (1000-1200) z (ijzertijd) 0 100 meter

Afb. 5.9 De resultaten van het archeologisch onderzoek in Oosterhout-Vlindervallei. De grijze gebouwplat-tegronden bleken niet te dateren op basis van het archeologisch vondstmateriaal.

Afb. 5.10 De resultaten voor de middeleeuwse gebouwplattegronden in Oosterhout-Contreie. De grijze plattegronden konden bij gebrek aan daterend vondstmateriaal niet worden gedateerd.

Periode b (1000-1150) c (1150-1225) d (1000-1200)

5.2 Rurale huisplattegronden binnen het studiegebied 177

nederzetting zich op een voorloper van de Hondstraat. Hierbij is een lintbebouwing ont-staan. Ik kom hier in hoofdstuk 10 op terug.

Klein-Steelhoven (Oosterhout)

In de periode 1999-2001 deed de gemeentelijke archeologische dienst van de gemeente Oosterhout in vier verschillende campagnes onderzoek op het bedrijvenpark Industrie-park.17 Direct ten noorden van de Rijksweg A59 ligt in de huidige gemeente Geertruiden-berg de locatie van de laatmiddeleeuwse nederzetting Steelhoven. Dit gehucht Steelhoven lag op de dekzandrug waarop ook Den Hout en Geertruidenberg liggen en tussen deze beide plaatsen in.18 In de Tachtigjarige Oorlog werd Steelhoven deels omgevormd tot een militaire schans, waarbij het gehucht waarschijnlijk moest worden verlaten. De bewo-ningsresten gaan nu schuil onder grote kascomplexen. De weg langs de schans, de Steel-hovense Straat, bleef wel in gebruik. Voor delen van deze weg zijn uit historische bron-nen verschillende namen bekend. De meeste daarvan zijn varianten van Steelhovense Straat en deze naam wordt hier gebruikt voor het geheel van deze landroute. Uiteindelijk resulteerde wateroverlast in de aanleg van de Steelhovense dijk aan de westzijde van de straat. Ten zuiden van de Rijksweg A59 was deze dijk bij aanvang van de opgravingen in 1999 nog deels intact, daarna is deze bij de aanleg van het Industriepark grotendeels op-geruimd.

De oudste vermelding van Steelhoven gaat terug tot 1213. Dan is het één van de neder-zettingsnamen die worden genoemd in de schenkingsakte met privileges van de Hol-landse graaf aan de poorters van Geertruidenberg.19 Hoewel het hier vermelde Sthenlo waarschijnlijk slaat op het grotere gehucht aan de noordzijde van de huidige Rijksweg, mag worden verondersteld dat het opgegraven erf aan de zuidzijde daarvan in 1213 ook tot Steenlo en daarmee tot het graafschap Holland behoorde. Dat de latere tol werd gesitu-eerd aan het zuidwestelijke uiteinde van de Steelhovensedijk, pleit hiervoor. Klein-Steel-hoven is daarmee de enige Hollandse rurale nederzetting binnen het studiegebied die tot op heden is onderzocht.

Al tijdens de opgravingen werd vastgesteld dat niet Steelhoven zelf, maar een kleine uit-loper van het gehucht werd opgegraven. Die is eveneens in historische bronnen bekend, en wel onder de naam Cleyn Stelo, ofwel Klein-Steelhoven.20 Bij het onderzoek bleken uit verschillende periodes nederzettingsresten bewaard. Uit de late bronstijd en vroege ij-zertijd was een compleet woonerf aanwezig, gedomineerd door een vijfentwintig meter lange huisplattegrond van het type Oss 2 naast vier bijgebouwen. Gelijktijdig met dit erf werden aan de oostzijde enkele eenschepige gebouwen aangetroffen die dateren uit de vroege ijzertijd. Van geen van deze gebouwen kon worden vastgesteld of het hier ging om woonstalhuizen of om bijgebouwen. Alleen de onderzijden van de diepere sporen waren bewaard gebleven.

De tweede bewoningsfase dateert van de late elfde tot in de dertiende eeuw. Het gaat daarbij om minstens twee erven, waarvan er één maar zeer gedeeltelijk kon worden

op-17 Koopmanschap, Dijk en Spoelstra, Uitwerking opgraving Weststad3/Steelhoven. 18 Dijk, ‘Hoe oud is de landweg’.

19 Koch (red.), Oorkondenboek van Holland en Zeeland I, 510-513, nr 334 (21 september 1213). 20 Dijk en Buiks, Weststad III, een lege vlek?

178 5 Nederzettingen op zand en veen (1100-1450)

gegraven. Het meest omvangrijke erf bestaat uit twee huisplattegronden. De oudste daar-van had een lengte daar-van 13,2 meter en was daar-van het type Dommelen A1. De opvolger had