• No results found

Groeiende gemeenschappen en lege kerkhoven

4.3 De ontwikkeling van parochies binnen het studiegebied

Voor veel van de kleinere kernen in het veen zoals Raamsdonk en Sprang ontbreken bevolkingsgegevens. Als de rekenmethode van Leenders correct is, mag worden veron-dersteld dat het aantal van ruim vijfhonderd personen langs de ontginningsas omstreeks 1300 uiteindelijk aangroeide tot een bevolking van ruim duizend. Voor het aantal mensen dat vanaf de zandrand het veengebied ontgon, tasten we archeologisch in het duister. Ge-zien de spaarzame vlakdekkende archeologische onderzoeken mag worden verondersteld dat de omvang van de bevolking van het zandgebied gedurende de dertiende eeuw mini-maal gelijk is geweest aan die van het veengebied of zelfs groter. Volgens de telling van 1374 en de daarop volgende haardstedentellingen zou er binnen het gebied aan het einde van de veertiende eeuw een bevolking van tussen de 4300 en 9112 personen hebben ge-leefd. Deze bleef redelijk constant totdat in 1496 de groei definitief doorzette.

Concluderend kunnen we stellen dat er tussen 1100 en 1450 sprake is geweest van be- volkingsgroei, maar dat concrete aantallen simpelweg ontbreken. Wel is het op basis van de getallen van de Brabantse haardstedentellingen duidelijk dat het studiegebied wat de ontwikkeling in de bevolkingsomvang betreft niet afwijkt van de rest van de huidige pro-vincie Noord-Brabant. Een specifieker onderscheid binnen bijvoorbeeld de microregio van de Langstraat of de zuidelijke zandrand is niet te maken. We kunnen alleen met ze-kerheid stellen dat de bevolkingsomvang pas na 1450 mogelijk boven de 10.000 kwam en in de periode daarvoor tussen de 4000 tot 6000 inwoners beliep. Zeker met het verlies van de positie van hofstad van Geertruidenberg in de vijftiende eeuw zal het inwonertal van Geertruidenberg en daarmee ook van het hele studiegebied aanzienlijk zijn afgeno-men, om pas later weer te herstellen.

4.3 De ontwikkeling van parochies binnen het studiegebied

Een andere manier om meer greep te krijgen op de ontwikkeling van de bevolkingsom-vang is om de ontwikkeling van parochies in beeld te brengen. Een parochie moest zich-zelf immers financieel kunnen bedruipen, niet in de laatste plaats voor de betaling van de kerkelijke belastingen. Dit zelfstandig kunnen functioneren, veronderstelt dus een ge-meenschap die in omvang en qua kapitaal in staat is om een pastoor en een kerkgebouw te bekostigen. Gedurende de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw hebben onder anderen Theuws en Leenders aandacht gevraagd voor het onderzoek van middeleeuwse parochiegrenzen.24

Voor de Kempenregio heeft Theuws aangetoond dat met behulp van multidisciplinair onderzoek niet alleen de grenzen van primaire en secundaire parochiecentra tot een ze-kere mate kunnen worden teruggevonden, maar dat ook een reconstructie kan worden gemaakt van de sociaaleconomische en politieke verbanden.25 De primaire parochies bin-nen het studiegebied zijn in ieder geval Geertruidenberg en Oosterhout. Secundair zijn

21 Met dank aan dr. KA.W.H. Leenders voor het aanreiken van deze methode. 22 Voor dit en het volgende: De Bont, Al het merkwaardige, 28 (lijn A-A’). 23 Pounds, An Historical Geography of Europe, 325.

24 Theuws, De archeologie van de periferie; Verhoeven en Theuws, Het Kempenprojekt 3; Leenders, Van

Turnhou-tervoorde.

142 4 Demografische ontwikkelingen

de latere dochterkerken, die hun moederkerk als zodanig bleven erkennen. Een voorbeeld hiervan is Raamsdonk als primair parochiecentrum en ’s Gravenmoer als een secundai-re dochterkerk. In deze studie hantesecundai-ren we de definitie van Theuws van een laatmiddel-eeuwse parochie. Deze luidt: ‘een groep gelovigen die voor bepaalde delen van de geloofs-praktijk naar eenzelfde concreet kerkgebouw gaat’.

Hier wordt deze definitie aangescherpt door te stellen dat het gaat om een groep gelo-vigen die (verplicht) gebruik maakt van hetzelfde fysieke kerkgebouw. Er moeten daarom redenen zijn geweest waarom men deel uitmaakte van juist die ene parochie en waarom men niet kon aansluiten bij andere, vaak oudere parochies in de nabije omgeving. Een voorbeeld hiervan is de laatmiddeleeuwse dorpsbevolking van Sprang. Hoewel er al vroeg in de dertiende eeuw een kerk in de buurt was in de vorm van de kerk aan de Haven te Waalwijk, kerkte men vanuit Sprang tot aan het einde van de veertiende eeuw in het ver-derop gelegen Venloon.

Door deze concretisering van de definitie van Theuws kunnen we mogelijk de ontwik-keling van de parochies en die van de verschillende kerkgebouwen aan elkaar koppelen. Een fysiek kerkgebouw dat archeologisch of bouwhistorisch is onderzocht, moet ook in-zicht kunnen bieden in de ontwikkeling van de gemeenschap die dat kerkgebouw ge-bruikte. Ik ga er daarbij vanuit dat de parochianen en hun pastoor(s) directe invloed heb-ben gehad op het verwerven van een eigen kerkgebouw en op het vergroten en verfraaien daarvan. In hoofdstuk 9 wordt dit nader uiteengezet. Strijbos heeft in 1995 op overtuigen-de wijze aangetoond dat een select gezelschap van parochianen een grote rol speelovertuigen-de in de ontwikkeling van het fysieke kerkgebouw, namelijk de (lokale) heren en/of vrouwen.26

Hij veronderstelt dat de parochie en haar wereldlijke heer invloed hadden op de verschij-ningsvorm van het kerkgebouw. Niet uitgesloten kan worden dat kerkgebouw en de pa-rochie een parallelle ontwikkeling doormaakten en dat een toename van het aantal gelo-vigen kon leiden tot een vergroting van het kerkgebouw, net zoals een toename van de lokale welvaart. Dit laatste zal dan vervolgens weer leiden tot de komst van migranten die als nieuwkomers in de parochie worden opgenomen.

Het ontstaan van een nieuwe parochie kan worden opgevat als het ontstaan van een nieuwe geloofsgemeenschap, of als de reorganisatie van een bestaande geloofsgemeen-schap. Het erkennen van een nieuwe parochie zal vaak een al langer bestaande situatie hebben geformaliseerd. Maar omdat degenen die in het bezit waren van het begevings-recht en de tienden van het kerkgebouw financieel voordeel kunnen hebben gehad van de nieuwe parochie, is het mogelijk dat ook economische motieven ten grondslag kunnen liggen aan de vorming van nieuwe parochies. Het is dus de vraag in hoeverre uit de bouw of verbouwing van een kerkgebouw ook een groeiende bevolkingsomvang mag worden afgeleid. We veronderstellen hier omwille van de discussie dat zonder bevolkingsgroei de noodzaak en economisch draagvermogen voor een nieuwe parochie ontbrak. Op deze ver-onderstelling komen we in hoofdstuk 9 terug.

Parochies

Gedurende de middeleeuwen was het studiegebied niet alleen onderverdeeld in een Hol-lands en een Brabants gedeelte. Ook kerkelijk was het afhankelijk van heren ver weg. Het studiegebied behoorde in zijn geheel tot het dekenaat van Hilvarenbeek, onderdeel van

4.3 De ontwikkeling van parochies binnen het studiegebied 143

het bisdom Luik.27 De grenzen van bisdom en dekenaat kwamen dus niet overeen met de grenzen van hertogdom en graafschap.28

Leenders heeft in 1996 voor het door hem onderzochte gebied parochiekaarten ge-maakt voor verschillende momenten tussen 1075 en 1350.29 Zijn studiegebied was aan-zienlijk groter en strekte zich uit over zowel het bisdom Luik als het bisdom Kamerijk. In het door hem onderzochte gebied komt Leenders voor 1350 uit op een totaal van 78 paro-chies.30 In zijn model lagen de oudste parochies langs de randen van het gebied, waarbij sommige parochies, zoals die van Gilze, enorm groot waren. Veelal lagen deze parochies in landschappelijke zones waar het dekzand overheerst. Tussen deze parochies lag in 1075 nog relatief veel ‘parochie-vrije ruimte’.31 Deze vulde zich tot 1350 langzaam, zodat tegen het midden van de veertiende eeuw het gehele gebied was onderverdeeld in parochies.

Leenders constateerde dat er gemiddeld tien parochiestichtingen per eeuw plaatsvon-den tussen 1075 en 1350. Daarbij verliep dit proces niet geleidelijk maar onderscheidde hij twee pieken: in het midden van de twaalfde eeuw in het bisdom Kamerijk en in het mid-den van de dertiende eeuw voor het Luikse deel. Een verklaring voor deze pieken geeft hij niet, al vermoedt hij dat nieuwe parochies direct samenhangen met nieuw opgezette ne-derzettingen.32 Hiermee nuanceerde Leenders een ouder beeld van Prims en anderen dat de nieuwe parochies volgden op een geleidelijke bevolkingsgroei vanuit de al bestaande nederzettingen.

Van de 78 door Leenders onderzochte parochies liggen er twee in ons studiegebied, na-melijk Geertruidenberg en Oosterhout. Zoals blijkt uit archeologische gegevens, hadden

26 Strijbos, Kerken van heren en boeren, 7.

27 Bijsterveld, Laverend tussen Kerk en wereld, bijlage 1; Bijsterveld en Guilardian ‘De vorming van het hertogdom’, 52.

28 Bijsterveld, ‘Van Taxandrië naar de Kempen’ (en de discussie die hierop volgde). 29 Leenders, Van Turnhoutervoorde, 313-319.

30 Leenders, Van Turnhoutervoorde, 313. 31 Leenders, Van Turnhoutervoorde, 320. 32 Leenders, Van Turnhoutervoorde, 327.

33 Als basis voor deze tabellen hebben gediend: Bijsterveld, Laverend tussen Kerk en wereld, bijlage 1; Schutjes,

Ge-schiedenis van het bisdom voor de betrokken parochies; en de in hoofdstuk 9 vermelde archeologische en

bouw-historische onderzoeken per kerkgebouw.

Tabel 4.2 Kerkgebouwen als parochiecentra met archeologisch aangetoonde oudste stenen fase voor 129033

Plaatsnaam Aanwezig in Gebruikt bouwmateriaal Patroonheilige

Baardwijk ? baksteen Clemens

Besoyen/Waalwijk 1233 tufsteen en baksteen Johannes de Doper Capelle/Waspik ? ? Johannes de Doper Venloon 1233 tufsteen en baksteen Willibrordus Raamsdonk 1283 baksteen Lambertus Dongen 1267 baksteen Laurentius Oosterhout voor 1100 tufsteen Johannes de Doper Geertruidenberg voor 1100 tufsteen Maria/Gertrudis

144 4 Demografische ontwikkelingen

deze parochies al voor 1100 de beschikking over een kerkgebouw. Daarmee zijn dit de oudst traceerbare parochiecentra in ons studiegebied. Eenzelfde datering kan worden ver-ondersteld voor de Willibrorduskerk van Venloon, maar nog niet op basis van archeologi-sche data worden bevestigd. Leenders dateert de parochie Dongen in de veertiende eeuw, waarbij hij uitgaat van het oudste bakstenen kerkgebouw aan de huidige Kerkstraat. Er kan echter niet worden uitgesloten dat er in de nederzetting nabij de Heuvel in Dongen al in de tweede helft van de dertiende eeuw een kerkgebouw heeft gestaan. Het bakstenen kerkgebouw aan de hedendaagse Kerkstraat heeft in de loop van de veertiende eeuw de parochiefunctie overgenomen.34

Tabel 4.3 Kerkgebouwen in oudste stenen fase voor 1390

Plaatsnaam Aanwezig in Patroonheilige

Sprang Voor 1400 Nicolaas ’s Gravenmoer 1346 Maria

Waspik Voor 1400 Johannes de Doper Loon op Zand Voor 1400 Johannes de Doper

De afbeeldingen 4.1 en 4.3 vormen een aanvulling op het beeld van Leenders uit 1996 en laten de parochiecentra in het studiegebied zien rond 1290 en 1390. Daarbij is in afbeel-ding 4.1 de veronderstelde reikwijdte van de parochies van Raamsdonk, Waspik en Ven-loon als cirkel aangegeven. Hoewel de omvang van die cirkels louter indicatief is, komt het geschetste beeld globaal overeen met de historische situatie. Het is dankzij uitputtend historisch bronnenonderzoek dat we enigszins zijn geïnformeerd over de parochiale situ-atie in Waspik en Grevelduin-Capelle.35 Mogelijk kan door soortgelijk onderzoek ook de situatie elders in het studiegebied nader in beeld worden gebracht.

In afbeelding 4.1 zien we dat de oudste parochiecentra in overeenstemming met het model van Leenders op de (hogere) dekzanddelen van het landschap liggen. Venloon ver-schilt in dit opzicht niet van Geertruidenberg of Oosterhout. De andere parochiecentra la-gen rond 1290 eveneens op het dekzand, namelijk op de lagere dekzandrug die centraal door het gebied heen loopt. Het beeld voor het centrale gedeelte van het studiegebied lijkt wat weinig dynamisch. Dit is echter een vertekening van de werkelijkheid doordat onder andere voor Waspik niet duidelijk is waar de oudere fasen met kerkgebouw zich hebben bevonden. Lokale amateurarcheologen hebben bij de aanleg van het huidige industrieter-rein (afb. 4.2, Waspik 2) nederzettingsresten aangetroffen.36 Het ging daarbij om mogelijke paalsporen en een beperkt aantal afvalkuilen met rood- en grijsbakkend aardewerk. Er werd destijds geen formeel archeologisch onderzoek ingesteld en ook werd geen vondstmateri-aal verzameld waardoor dit materivondstmateri-aal nu niet meer kan worden bekeken en gecontroleerd. Bij de bouw van het viaduct over de Rijksweg A59 werden ter hoogte van de huidige oos-telijke oprit eveneens archeologische resten aangetroffen. Dit keer ging het om een aantal fragmenten grijsbakkend aardewerk.37 Deze vindplaats is in afbeelding 4.2 weergegeven als Waspik 1. Het is onduidelijk hoe beide locaties zich tot elkaar verhouden. Vooralsnog is Waspik 2 aangemerkt als een mogelijke locatie voor een eerdere fase van de nederzet-ting, mede omdat er zowel grondsporen als aardewerk zijn aangetroffen. Waspik 1 kan eveneens de locatie van een nederzetting aangeven, maar gezien de hoeveelheid

fragmen-4.3 De ontwikkeling van parochies binnen het studiegebied 145

ten ligt het meer voor de hand om hier een deel van de huisraad van een enkele boerderij met erf te veronderstellen.

Uit afbeelding 4.2 blijkt ook dat de vondstlocaties afwijken van het verloop van de door De Bont gereconstrueerde achterkades. Het is daarom des te spijtiger dat er geen nadere contextgegevens zijn vastgelegd. De vindplaatsen Waspik 1 en Waspik 2 hadden mogelijk wel een meer definitief antwoord kunnen geven op de vraag naar de datering en aard van de achterkades. De aanwezigheid van gebruiksaardewerk tussen beide achterkades beves-tigt nu enkel de aanwezigheid van bewoning die we al kenden op basis van historische gegevens. Met een afstand tot de veronderstelde zuidelijke oeverwal van respectievelijk 2,2 (Waspik 1) en 3,5 km (Waspik 2) leren beide vindplaatsen ons ook niets over de zui-delijke oeverwal als middeleeuwse ontginningsbasis. Een detail dat hier niet onvermeld mag blijven, is dat de afstand van 2,2 km wel overeen lijkt te komen met de door Van der Linden teruggevonden ontginningsdiepte van 2,250 meter, die hiervoor in paragraaf 2.5 al aan bod kwam.

34 Hamelinck, ‘Bouwhistorie van de Oude Kerk’, 60. 35 Rehm, De geschiedenis van Waspik, 9-11. 36 Vriendelijke mededeling van de heer Jozef Mekke.

37 Inmiddels beschreven en in Archis 2 geregistreerd onder waarnemingsnummers 436928 en 436930.

Geertruidenberg Oosterhout Raamsdonk Waspik Waalwijk Baardwijk Venloon parochiekerken overig dekzandgebied

Afb. 4.1 De ligging van de archeologisch bekende kerkgebouwen geplot op de dekzandgebieden (geel). Het gaat hier om de parochies waarvan wordt verondersteld dat zij al voor 1290 bestonden. In blauw de parochiekerken weergegeven waarvan een datering voor 1100 wordt verondersteld, de overige in rood. De drie groen omlijnde gebieden vormen globaal de parochies Raamsdonk, Waspik en Venloon. Als uitgangs-punt voor de omvang van deze gebieden is gekeken naar de latere dochterkerken.

146 4 Demografische ontwikkelingen

Op basis van het hiervoor geschetste beeld voor de periode tussen 1100 en 1390 kun-nen we aan het model van Leenders nog een derde piek in het stichten van de parochies toevoegen. Naast de pieken omstreeks 1150 en 1250 is voor het studiegebied namelijk nog een piek zichtbaar omstreeks 1390. In de tweede helft van de veertiende eeuw vonden nieuwe bouwactiviteiten plaats en kreeg een aantal dorpen een eigen parochiekerk. Hier-onder vallen in ieder geval ’s Gravenmoer en Sprang. Een verklaring voor deze toename kan worden gezocht in de opkomst van een aantal lokale heren. Zo is bekend dat edelman Willem van Duvenvoorde zich heeft bemoeid met het vergroten en verfraaien van de kerk-gebouwen in Raamsdonk en Oosterhout. Uit een oorkonde uit 1344 weten we dat hij het patronaatsrecht van de abdij van Tongerlo betwistte voor de kerk in Dongen.38 Tegenstre-vers in het oostelijk gedeelte van het studiegebied zullen zich niet onbetuigd hebben gela-ten. In het optrekken van het nieuwe kerkgebouw in Loon op Zand zal de lokale heer van Loon op Zand het gedrag van zijn voorganger, Van Duvenvoorde, hebben willen kopiëren.

Toch volstaat het optreden van lokale heren niet om de grotere (ver)bouwacties aan kerkgebouwen in het studiegebied te verklaren. Zoals we in hoofdstuk 9 zullen zien, is de omvang van deze werken daarvoor te groot. Er moet voor de vorming van de nieuwe parochies en het onderhouden van de bijbehorende pastoors sprake zijn geweest van een bevolkingsgroei om deze parochies te bezetten en economisch rendabel te maken. Deze veronderstelde groei is, in tegenstelling tot bevolkingsgroei op basis van haardentellin-gen, niet in aantallen te vangen.

Waspik 2 Waspik 1 Gereconstrueerde achterkades Heidijk Vindplaatsen Grens studiegebied

Afb. 4.2 Waspik kan worden gebruikt als voorbeeld van de ligging van verdwenen nederzettingen. In rood de locaties waar archeologische bewoningsresten zijn aangetroffen. In oranje de Heidijk en in groen de door De Bont gereconstrueerde achterkades.

4.3 De ontwikkeling van parochies binnen het studiegebied 147

Patrocinia en belastingen

Van oudsher wordt er voor de chronologie van kerkstichtingen gekeken naar de voor-naamste heilige per kerkgebouw. Bovendien wordt een hiërarchische reeks verondersteld op basis van de kerkbelasting op grond waarvan de ontginning van een gebied in beeld kan worden gebracht. Daarnaast heeft Bijsterveld betoogd dat aan de hand van het ver-spreidingspatroon van patroonheiligen een deel van de volgorde van het ontstaan van pa-rochies binnen het bisdom Luik kan worden achterhaald.39 Bij het identificeren van de oudste kerkgebouwen lijkt er in het bisdom Luik een verband te bestaan tussen de patro-cinia van Lambertus en Johannes de Doper of Sint-Jan. De primaire kerken waren veelal toegewijd aan Lambertus. De kerken die daar vervolgens van afsplitsten, al dan niet als dochterparochie, werden vervolgens gewijd aan Johannes de Doper. Hoewel het hier om een hypothese gaat, lijkt dit patroon zich deels ook binnen het studiegebied af te tekenen.

38 Cerutti, Middeleeuwse rechtsbronnen, 185-187, nr. 181 (15 december 1343). 39 Bijsterveld, ‘Van Taxandrië naar de Kempen’, 73-74.

Geertruidenberg Oosterhout Raamsdonk Waspik Waalwijk Baardwijk Venloon 's Gravenmoer Loon op zand Sprang nieuwe kerken parochiekerken overig

Afb. 4.3 De ligging van de afzonderlijke kerkgebouwen omstreeks 1390. De latere kerkgebouwen zijn in groen toegevoegd. Soms vormde het nieuwe kerkgebouw ook het centrum van een nieuwe parochie, zoals in ’s Gravenmoer. In Sprang bleef de relatie met de kerk van Loon op Zand behouden. Voor deze periode zal het bereik van de parochies overeen zijn gekomen met de nederzettingen waarbinnen zij waren gelegen en is het aangeven daarvan zoals in afbeelding 4.4 niet langer nodig. Bij gebrek aan een indicatie voor de situering voor het feitelijke kerkgebouw ontbreekt een markering in Grevelduin-Capelle.

148 4 Demografische ontwikkelingen

Tabel 4.4 De belastingstatus van de verschillende kerkgebouwen

Plaats Status

Geertruidenberg integra ecclesia

Raamsdonk integra ecclesia Oosterhout media ecclesia Loon op Zand/Venloon media ecclesia Capelle quarta capella Dongen quarta capella Baardwijk quarta capella

’s Gravenmoer quarta capella

Waspik quarta capella

Waalwijk quarta capella

Sprang Succursale kapel van de parochiekerk in Loon op Zand

Binnen het studiegebied werden alleen de kerken van Geertruidenberg en Raamsdonk voor het volle pond aangeslagen bij het opbrengen van de kerkelijke belastingen, Loon op Zand en Oosterhout voor de helft en de overige kerken enkel nog voor een kwart van de belasting. Het is niet bekend wat de status van het kerkgebouw van Venloon is ge-weest. Het lijkt voor de hand te liggen te veronderstellen dat de status van de Willibror-duskerk is overgegaan op de kerk van Johannes de Doper, maar nergens is dit vastge-legd. De kerk van Sprang lijkt geen aparte aanslag te hebben gehad omdat deze enkel de status had van kapel onder Loon op Zand. Uit tabel 4.4 komt een beeld naar voren waarin de oudste kerken in de hoogste belastingschaal vielen. Kerkgebouwen vanaf de dertiende eeuw hebben vervolgens alleen nog de status van quarta capella of hadden he-lemaal geen status.

Dit beeld lijkt voor Geertruidenberg, Venloon en Oosterhout te kloppen maar Raams-donk valt uit de toon. Het archeologisch onderzoek ter plaatse van het huidige kerkge-bouw doet vermoeden dat hier pas tegen het einde van de dertiende eeuw een kerkgekerkge-bouw verrees. Mogelijk kunnen we uit de status als integra ecclesia afleiden dat er mogelijk ten