• No results found

Debatten en visies

2.5 Economische grenzen aan het landschap

zuidelijke oeverwal van de Maas op basis van de twaalfvoorling. Tegelijkertijd kunnen we echter niet uitsluiten dat de afstand van 2.250 meter tussen de dijk van de Grote Waard en de gereconstrueerde loop van de Maas niet teruggaat op een twaalfvoorling, maar door louter toeval tot stand is gekomen. Meer informatie en gegevens zijn dus nodig.

2.5 Economische grenzen aan het landschap

Zoals eerder in de inleiding van dit hoofdstuk aan de orde is gekomen, stelt het land gren-zen aan de economische draagkracht voor een gemeenschap. Voor de periode van de mid-deleeuwen kan het landschap een zekere hoeveelheid akkerbouw en weidegronden ac-commoderen, waarbij het ene landschap zich meer voor akkerbouw zal lenen en andere landschappen meer voor weidebouw. Hoe de latere hooilanden van de Langstraat hierin passen, zal verderop en in hoofdstuk 10 nog aan bod komen.

Om archeologisch meer greep te krijgen op de economische draagkracht en de bruik-baarheid van het landschap zijn twee gebieden op basis van een landevaluatie met elkaar vergeleken. Uitgangspunt daarbij was de economische draagkracht van het landschap voor akkerbouw en weidebouw. Het uitvoeren van de landevaluatie was oorspronkelijk een eerste stap om te komen tot een site catchment-analyse. Dit is een onderzoeksmethode die wordt gebruikt bij het vervaardigen van omgevingsmodellen voor regionale en veelal prehistorische archeologische vindplaatsen. Fysisch-geografische gegevens zoals bodem-types, de aanwezigheid van stromend water en dergelijke worden daarbij afgezet tegen de locaties van bekende archeologische vindplaatsen en hun verspreiding. Door vervolgens een analyse in GIS uit te voeren kunnen er blokken van gemiddeld één vierkante kilome-ter worden gedefinieerd op basis van de bruikbaarheid van dat gebied. Idealikilome-ter komen dan de gebieden met veel vindplaatsen als meest bruikbaar naar boven en blijken de min-der bruikbare gebieden geen bewoningssporen of anmin-dere resten te bevatten. Site

catch-ment gaat daarbij uit van een straal van vijf kilometer rondom het basiskampecatch-ment of de

nederzetting voor de basisbehoeften en een straal van tien kilometer voor secundaire le-vensbehoeften. Alle archeologisch bekende vindplaatsen uit de twaalfde eeuw of later in het studiegebied hebben al aan alle behoeften voldaan binnen een straal van vijf kilometer.

Nadrukkelijk wil ik stellen dat het voor het bestudeerde gebied onmogelijk is om op ba-sis van bodemcondities de landschappelijke situatie tussen 1100 en 1421 te reconstrue-ren. Voor een reconstructie van de draagkracht van het toenmalige cultuurlandschap van de Langstraat is een zo groot aantal aannames nodig dat per definitie een onbetrouwbaar beeld zou ontstaan. Het aantal onbekende variabelen is simpelweg te groot. Het uitvoeren van het laatste deel van de site catchment-analyse is daarom niet zinvol, al zijn er tijdens het voorbereidende werk aan de hand van de huidige bodemgegevens en archeologische booronderzoeken in het gebied hiervoor wel boeiende en nieuwe inzichten verkregen. De resultaten hiervan komen terug in de volgende alinea’s en in hoofdstuk 10.

Voor de analyse zoals ik deze heb uitgevoerd is gekeken naar de mogelijkheden voor ak-kerbouw op het akkercomplex van de Houtse Akkers onder Oosterhout (gebied 1) en naar de mogelijkheden voor weidebouw in de huidige gemeente Waalwijk (gebied 2). De keuze

82 2 Naar een landschapsbiografie van de Langstraat en zandrand

voor het eerste gebied is ingegeven door de wens om het model te kunnen toetsen aan de beschikbare archeologische gegevens. Door opgravingen door de gemeentelijke archeolo-gische dienst en verscheidene marktpartijen beschikken we voor dit deel van de Houtse Akkers over een dataset van circa twintig hectare vlakdekkend onderzoek. De keuze voor het tweede gebied is bepaald door onze zoektocht naar een model waarmee de wisseling in grondgebruik van akkerbouw naar weidebouw en uiteindelijk naar hooiverbouw kan worden verklaard en, nog belangrijker, nader kan worden gedateerd.97 Omdat in de regio Waalwijk nog relatief weinig archeologisch onderzoek is uitgevoerd, is de eerste analyse van de Houtse Akkers des te belangrijker om te zien of de methode van landevaluatie ook voor de late middeleeuwen een bruikbaar instrument is.

Om de analyses mogelijk te maken is er gebruik gemaakt van de TOP-hoogtekaart, de geomorfologische kaart van Alterra, de bodemkaarten en de bruikbaarheidstabellen van Stiboka. De meeste van deze kaarten komen ook nog uitvoerig aan de orde in hoofdstuk 3. Ook is gekeken naar de grondwatertrappenkaart, maar zeker voor het gebied rondom Waalwijk is er geen enkele manier om op betrouwbare wijze de laatmiddeleeuwse grond-watertrappen te berekenen. Dat is de reden dat deze in de volgende analyse zijn weggela-ten. Alle gegevens zijn digitaal ingevoerd in Arcview 9.3.1, waarna in dit programma de berekening is gemaakt. Door het gebruik van drie afzonderlijke digitale bestanden wordt de uiteindelijke waarde van de gebieden in de landevaluatie bepaald door een berekening van alle drie de afzonderlijke eenheden in verhouding tot elkaar. Hierbij zijn vooraf enke-le aannames gedaan. Voor de Houtse Akkers is bijvoorbeeld gesteld dat een dekzandrug meer geschikt is voor akkerbouw dan voor weidebouw. Daarbij zullen de hoogste delen van de dekzandrug minder geschikt zijn voor akkerbouw dan een deel van een dekzand-plateau op de dekzandrug. De dekzandrug wordt vervolgens afgedekt door een toplaag.

Wanneer het hier een eerdgrond betreft, dan mag worden verondersteld dat deze vol-doende vruchtbaar is om gedurende meerdere jaren als akkerbouwgrond te worden be-nut. De bruikbaarheid van dergelijke gronden is volgens de tabellen van Stiboka groter dan bijvoorbeeld laarpodzolgronden. Door vervolgens de drie categorieën in de evaluatie te onderscheiden in bruikbaar, beperkt bruikbaar en ongeschikt, ontstaat een geografisch beeld van de uitgevoerde evaluatie. De ondergrenzen van deze categorieën worden ver-kregen door de theoretisch meest waarschijnlijke omslagpunten te berekenen van combi-naties van hoogteligging, geomorfologische ondergrond en bodemtype. Een experiment waarbij de gevonden grenzen werden verschoven, liet telkens hetzelfde beeld zien. Daar-bij konden de begrenzingen van de bruikbare gebieden, de beperkt bruikbare gebieden en de ongeschikte gebieden weliswaar iets afwijken, maar in hoofdzaak bleef het beeld ongewijzigd.

Voor de weidegrondanalyse van het gebied van Waalwijk zijn vergelijkbare aannames gedaan. Daarbij zijn dezelfde basiskaarten gebruikt, alleen werd nu gebruik gemaakt van de bodemgeschiktheidstabellen voor weidegrond. Als voorbeeld kan hier gelden dat de la-ger gelegen delen van de dekzandflanken kansrijker zijn voor het gebruik als weidegrond dan de uitgedolven veenwinningsvlakten. Deze laatste lagen dusdanig laag in het land-schap dat zij geregeld te nat zijn geweest om er vee op te kunnen houden. Een beperking is dat bij de evaluatie voor het weidegebied gebruik moest worden gemaakt van het thans aanwezige kleidek. Dit kleidek dateert natuurlijk van na de grote overstromingen van de vijftiende eeuw, waardoor een analyse van de mogelijkheden voor de weidegronden vóór

2.5 Economische grenzen aan het landschap 83

1421 wordt vertekend. Logischerwijs kan gesteld worden dat dit kleidek voor 1421 niet in het gebied aanwezig was. Een afzonderlijke analyse van diverse archeologische booron-derzoeken (uitgevoerd vanaf de jaren negentig) heeft laten zien dat de oorspronkelijke bo-demlagen van voor de vloeden uit de vijftiende eeuw niet meer zijn vast te stellen. Wel be-vestigen deze onderzoeken de subtypes binnen de klei op zand en klei op veengronden die ook in de bodemkaart van Stiboka zijn terug te vinden. Een voorbeeld hiervan is de mate van moerigheid van het bovenste dek dat lokaal kan verschillen.

Met de constatering dat de aard van het land van voor 1421 in het veengedeelte van het studiegebied niet meer met zekerheid kan worden vastgesteld, is ervoor gekozen om de evaluatie uit te voeren op basis van die gegevens die nog wel aanwezig zijn. Een deel van deze data hoort feitelijk bij het land dat na de vloeden uit de vroege vijftiende eeuw gelei-delijk werd teruggewonnen op het water en dat aan het einde van de twintigste eeuw agra-risch in gebruik was.

Uit de evaluatie voor de Houtse Akkers komt duidelijk de kern van het middeleeuwse akkercomplex naar voren. In afbeelding 2.10 is boven het oorspronkelijke beeld van de land evaluatie weergegeven en onder een gecorrigeerde versie hiervan. Als gevolg van de grote bodemingrepen rondom het Markkanaal en Wilhelminakanaal geeft de evaluatie hier een niet geschikte zone te zien. Dit stemt niet overeen met de situatie gedurende de middeleeuwen en later, toen deze ingrepen nog niet hadden plaatsgevonden. Door mid-del van extrapolatie is daarom deze kanaalzone nader ingevuld, met de onderste afbeel-ding van 2.10 als resultaat. Uit de evaluatie blijkt dat het akkercomplex aan de oostelijke rand minder breed is dan verwacht, wat door recent archeologisch onderzoek ook is be-vestigd.98 De oostzijde van het akkercomplex wordt gevormd door een bescheiden beekdal van de Donge en de Rul (of Rulle). Dit beekdal werd pas na 1600 ontgonnen.

In deze landevaluatie zijn de nederzettingssporen en bijbehorende patronen niet mee-gewogen. Dat gebeurt wel in hoofdstuk 10, nadat in hoofdstuk 5 nader op deze nederzet-tingspatronen is ingegaan. In hoofdstuk 10 vindt dan ook de toetsing plaats van de land-evaluatie en de aangetroffen nederzettingssporen.

Uit de analyse van de weidegronden in de Langstraat blijkt dat de gevolgen van de Sint-Elisabethsvloeden hier inderdaad tot de zojuist beschreven vertekening van het beeld leiden. Op basis van de gekozen parameters blijkt dat dit gebied overwegend beperkt tot niet geschikt was voor het succesvol uitoefenen van veeteelt op min of meer uitge-strekte weidegronden. De ligging van het Gantelsysteem (zie hoofdstuk 3) leidt tot een strook van geschikte grond, maar deze dateert van direct na de vloed en moeten we voor een zinvol beeld van de situatie vóór 1421 inkleuren als beperkt geschikt. Daardoor kun-nen we aannemen dat grotere delen van het gebied binkun-nen en direct buiten de Heidijk al snel na de maaivelddaling als gevolg van de ontginningen ongeschikt zijn geworden voor het bedrijven van akkerbouw en veeteelt. Dit was zowel het gevolg van de ontginnin-gen omwille van landbouwgrond in het noorden als van de binnendijkse turfwinning. Mogelijk werd daarom voor de oudste ontginningen ten noorden van de Grotestraat al voor de vloeden overgeschakeld op de verbouw van hooi. Ik kom hier in paragraaf 6.3 op terug.

97 Zie onder meer ook Ettema ‘Boeren op het veen’. 98 Koopmanschap, Archeologisch onderzoek op de flank.

84 2 Naar een landschapsbiografie van de Langstraat en zandrand Akkerbouw beperkt geschikt niet geschikt Akkerbouw beperkt geschikt niet geschikt

Afb. 2.10 De landevaluatie voor het gebied rondom de Houtse Akkers (gebied 1). Boven het grotere gebied met in het midden het huidige Wilhelminakanaal, onder een reconstructie waarbij de kanaalzone uit de twintigste eeuw is weggelaten.