• No results found

2. Kenmerken van de vestigingsplaats

2.2. Industriële, transport en militaire activiteiten in de omgeving

2.4.1. Rivier en stroomgebied

De vestigingsplaats is gelegen aan de Schelde. Deze rivier ontspringt in het noorden van Frankrijk op het plateau van Saint-Quentin, 95 m boven de zee-spiegel. Bij het binnenkomen van België is het niveauverschil met de zee gedaald tot 16 m hoogte.

Vanaf de bron tot Gent heet de rivier Bovenschelde. Het deel tussen Gent en de Belgisch-Nederlandse grens wordt Zeeschelde genoemd, het deel stroomafwaarts hiervan Westerschelde. Bij Bath in Nederland maakt de rivier een grote bocht. De rivier mondt na 350 km bij Vlissingen uit in de Noordzee. De Zeeschelde en Westerschelde vormen samen het Schelde-estuarium. Dit estuarium is bij Gent 50 m breed, uitlopend tot 5 km bij Vlissingen.

Het stroomgebied van de Schelde heeft een oppervlakte van 21 860 km2 en wordt begrensd door de Noordzee, door een aantal kustbekkens ten noorden van de Seine en door de stroomgebieden van Maas en IJzer. Tot dit stroomgebied behoren een aantal rivieren welke stroomopwaarts van Antwerpen in de Schelde uitmonden.

Voorbeelden zijn de Rupel (mondt uit in de Zeeschelde tegenover Rupelmonde), de Durme (mondt uit in de Zeeschelde bij Tielrode), de Dender (mondt uit in de Zeeschelde bij Dendermonde) en de Leie (mondt uit in de Bovenschelde bij Gent).

2.4.1.1. Tijwerking

De Schelde is een getijdenrivier. Deze tijwerking is meetbaar tot in Gent. Het debiet van de Schelde ter hoogte van de site van Doel wordt hoofdzakelijk bepaald door deze getijden.

De ontwerpbasisvloed (DBF), de referentie vloedhoogte waarmee rekening werd gehouden bij het originele ontwerp van de nucleaire eenheden, staat beschreven in het veiligheidsrapport van Doel 4. Belangrijke referentie bij dit ontwerp zijn de historische gegevens omtrent de hoogste waterstanden.

De hoogste waterstand die ooit (1 februari 1953) werd opgetekend, is +8,10 m TAW.

Het gemiddelde hoogtij bedraagt +5,08 m TAW. Deze waarnemingen zijn afkomstig van de getijmeter van Liefkenshoek, gelegen op ongeveer 3,5 km stroomopwaarts van de site van Doel.

Het rapport van de DELTA-commissie geeft voor de engte van Bath (ten noorden van Doel) een waarschijnlijkheid van voorkomen eens per 10 000 jaar aan voor getijden met een hoogte van +9,13 m TAW. Deze tienduizend-jaarlijkse vloed geldt als de ontwerpbasisvloed [6].

2.4.1.2. Waterafvoer

De Schelde en haar zijrivieren spelen een belangrijke rol in de afvoer van regenwater uit het stroomgebied naar de zee. De hoeveelheid water die deze rivieren moeten afvoeren, wordt grotendeels bepaald door het neerslagoverschot en door het waterbeleid in de stroomgebieden. Daardoor varieert de afvoer van jaar tot jaar en van seizoen tot seizoen.

Vergeleken met de getijstromingen is het eigen debiet van de Schelde, bepaald door het hydrografisch bekken, klein. De seizoengebonden variaties van het eigen debiet hebben dus slechts een gering effect op het totaal debiet van de stroom (eigen debiet + getijstroming). Zo bereikte gedurende de periode 1950-2003 de gemiddelde waarde van de jaarlijkse gemiddelden van het eigen Scheldedebiet voor Antwerpen ter hoogte van Oude Doel 127 m³/s.

De jaarlijkse gemiddelden liggen tussen 62 m³/s in 1976 en 231 m³/s in 1966 en 2001, met uiterste dagelijkse waarden begrepen tussen 17 m³/s (juli 2002) en 753 m³/s (december 1993).

2.4.1.3. Overstroming

Als gevolg van de grote overstroming van 1953 werd in Nederland het Deltaplan opgesteld. Dit moest de Nederlandse rivierdelta beschermen tegen stormvloeden vanuit de zee. Het rapport van de Delta-commissie, welke naar aanleiding van de ramp in het leven geroepen werd, geeft voor de engte van Bath ten noorden van de vestigingsplaats van Doel een waarschijnlijkheid van 10-4 per jaar voor de getijden met een amplitude die het niveau 6,65 m NAP (Normaal Amsterdams Peil) of 8,97 m TAW bereiken, d.w.z. ongeveer het niveau van de vestigings-plaats.

In Vlaanderen was de schade in 1953 veel kleiner dan in Nederland maar in 1976 stuwde een noordwesterstorm enorme hoeveelheden water vanuit de zee de Schelde binnen. De dijken bleken op verschillende plaatsen niet hoog en sterk genoeg. Grote gebieden in het Zeescheldebekken werden overspoeld. Naar analogie met het Nederlandse Deltaplan werd naar aanleiding hiervan het Sigmaplan opgesteld met de bedoeling het Zeescheldebekken te beveiligen tegen stormvloeden vanuit de Noordzee.

In het kader van dit Sigmaplan werd door de overheid een uitgebreid programma voor ophoging van de Scheldedijken opgesteld en grotendeels uitgevoerd. Zo werden op de Zeeschelde vanaf de Nederlandse grens tot Oosterweel de dijken opgehoogd tot + 11 m TAW, dit is ongeveer 3 m boven de hoogst gemeten getijde-amplitude.

In het kader van het Sigmaplan werden er ook een aantal gecontroleerde overstromingsgebieden voorzien, zoals Tielrodebroek (Tielrode) en Grote Wal (Moerzeke).

Naast deze algemene veiligheidsmaatregelen in het kader van het Sigmaplan, wordt bovendien de site van Doel nog extra beschermd doordat het terrein werd opgehoogd tot +8,86 m TAW en dat de Scheldedijk ter hoogte van de vestigings-plaats is verhoogd tot +12,08 m TAW.

Er zijn geen menselijke of industriële oorzaken geïdentificeerd buiten de site die externe overstromingen op de site van Doel kunnen veroorzaken.

Een specifieke studie voor de site van Doel is uitgevoerd in het kader van BEST [6].

Deze studie toont aan dat de site beschermd is tegen gebeurtenissen met een terug-keerperiode van 10 000 jaar. De beschouwde scenario’s zijn:

• Een tienduizend-jaarlijkse overstroming die overeenstemt met de combinatie van hoogwater en storm (terugkeerperiode 10 000 jaar, gemiddelde waarde) waarvan het niveau geschat is op +9,35 m TAW.

• Of tegen een tienduizend-jaarlijkse overstroming die overeenstemt met de combinatie van hoogwater en storm (terugkeerperiode 10 000 jaar, 95%

betrouwbaarheidsinterval), waarvan het niveau geschat is op +10,38 m TAW.

Ten gevolge van de klimaatverandering is het gemiddelde zeeniveau wereldwijd aan het stijgen. Uit een analyse van de tijwaarnemingen te Oostende blijkt voor de Belgische kust een stijging van 2 mm/jaar voor de hoogwaters en 1.5 mm/jaar voor het gemiddelde waterniveau voor de laatste 70 jaar (C. Van Cauwenberghe, 1999).

Teneinde de impact van deze stijging op de nucleaire kerncentrale van Doel te onderzoeken, werd een nieuwe overstromingsanalyse uitgevoerd [13].

In de analyse wordt een combinatie van klimaatmodellen gebruikt om een inschatting te maken van de zeespiegelstijging in de toekomst. Uit deze berekening volgt een geschatte stijging van 34.5 cm tussen 2018 en 2035. Verder resulteerde de nieuwe analyse in iets lagere extreme waterstanden in de Schelde voor de kerncentrale in Doel (gemiddeld 9.25 mTAW met een terugkeerperiode van 10000 jaar voor 2035), hetgeen toelaat te concluderen dat de klimaatverandering geen invloed heeft op het overstromingsgevaar te Doel.

2.4.1.4. Grondwater

Oorspronkelijk vormde het complex van de Quartaire dekzanden en de Tertiaire zanden van Kattendijk een watervoerend geheel of aquifer, afgedekt door een kleiige toplaag, de polderafzettingen en onderaan afgesloten door de klei van Boom. Door het terrein op te hogen met goed doorlatend zandig materiaal is boven de oorspronkelijke aquifer een andere aquifer ontstaan, die van elkaar gescheiden worden door de kleiige polderafzettingen. Doordat de ophoging gerealiseerd is tussen dijken, is dit eerste bodempakket beperkt watervoerend.

De grondwaterstroming op het terrein wordt sterk beïnvloed door de Schelde (getijdenwerking). Globaal is deze grondwaterstroming noordoostelijk gericht, dus in de richting van de Schelde.

De Quartaire gronden worden in het havengebied allemaal gekenmerkt door een nat tot zeer nat karakter, als gevolg van de Schelde. Uit peilmetingen op het terrein is gebleken dat het grondwater in de opgehoogde zones waargenomen wordt op een diepte variërend tussen 4 en 6 m-mv (maaiveld). In de zones die niet opgehoogd zijn, wordt het grondwater waargenomen op een diepte van ongeveer 2 m-mv.

Het grondwater in de bovenste freatische laag ter hoogte van de site van Doel wordt volgens de Kwetsbaarheidskaart van het grondwater van de provincie Oost-Vlaanderen ingedeeld als zeer kwetsbaar (Ca1). Dit is het gevolg van de beperkte dikte van de onverzadigde zone, die minder dan 10 m bedraagt en het zandig en dus doorlaatbaar karakter van de bovengrond. Ook de afwezigheid van een laag van voldoende dikte die deze afdoende afschermt, is hier een factor. Alhoewel de eerste aquifer zeer kwetsbaar is voor polluerende activiteiten, is de geologische opbouw evenwel toch gunstig om de verspreiding van de pollutie in de diepte te voorkomen, als gevolg van de afsluitende kleilagen (polderafzettingen) tussen de eerste en de tweede watervoerende laag (tertiaire aquifer).

Het grondwater in de omgeving van de Schelde is ten slotte sterk verzilt, wat het ongeschikt maakt voor de toepassing van drinkwater, koelwater of voedingswater voor stoomketels.

De site van Doel is niet gelegen in een beschermingszone voor waterwin-gebieden, noch komen er binnen een straal van 1 km grondwaterwinningen voor. Op de site van Doel wordt geen grondwater gebruikt(6).

(6) In de milieuvergunning van de site van Doel zijn wel een aantal peilputten voorzien voor opname grondwaterpeil en staalname grondwater in het kader van preventieve controles.