• No results found

Ontwerpgegevens betreffende omgevingswaarden en natuurfenomenen 1. Omgevingswaarden

3. Ontwerpcriteria en algemene informatie over de containers

3.1. Doelstellingen van de container 1. Opslag van verbruikte splijtstof

3.2.2. Ontwerpgegevens betreffende omgevingswaarden en natuurfenomenen 1. Omgevingswaarden

De containers zijn ontworpen om te weerstaan aan volgende omgevingswaarden tijdens opslag op de site:

• Het bereik van de buitentemperatuur voor de SF² installatie is gedefinieerd van -15°C tot 30,5°C (uiterste maandgemiddelden, zie tabel 2.3-T1). De containers zijn conservatief ontworpen om te weerstaan aan luchttemperaturen rond de container tussen 15°C en 45°C (containerontwerp voor temperaturen tussen -40°C en +45°C in transportomstandigheden).

• Atmosferische druk, onderhevig aan natuurlijke schommelingen.

• Een ongecontroleerde en variabele vochtigheidsgraad tussen 0 en 100%.

3.2.2.2. Aardbeving

Deze gebeurtenis wordt besproken in §8.3.5.3. De containers zijn seismisch ontworpen om te weerstaan aan een ontwerpaardbeving van 0,15 g PGA waarbij de veiligheidsfuncties gegarandeerd zijn, rekening houdend met de interactie tussen bodem en structuur. Er werd aangetoond dat de containers niet zullen omkantelen bij de ontwerpaardbeving van 0,15 g [5], rekening houdend met de aanwezigheid van de voorziene stoel.

De spectra die gebruikt worden om de stabiliteit van de container (het niet omkantelen) aan te tonen worden weergegeven in figuren F17, F18 en 4.2-F19. Door de aanwezigheid van de stoel onder de container [13], is het omkantelen niet mogelijk. De veiligheidscriteria voor het ontwerp van containers in geval van een aardbeving (accidentele gebeurtenis) zijn vermeld in tabel 8.3-T3.

De DBE, relevant voor het ontwerp van het SFB, is gedefinieerd met een maximale horizontale PGA van 0,15 g volgens het spectrum gedefinieerd in de RG 1.60 [5].

3.2.2.3. Overstroming

Dit voorval wordt beschouwd in §8.3.2.3. De maximale golfhoogte en de referentie overstroming voor een externe overstroming door de Schelde zijn beschreven in §3.4 van het veiligheidsrapport van Doel 4 [4].

Wanneer deze vergeleken wordt met de huidige dijkhoogte, is de hele site en dus ook de SF², beschermd tegen een externe overstroming van de Schelde, zelfs met een combinatie van hoogwater en een storm.

Een overstroming ten gevolge van een neerslag die eens om de tienduizend jaar voorkomt, leidt met het huidig rioleringssysteem tot lokaal staand water. De locatie van de SF² bevindt zich niet in een overstromingsgebied (zie figuur 3.2-F1).

De container is ontworpen om waterdicht te zijn in transport- en opslag-omstandigheden. De rechtvaardiging van de lekdichtheid en de weerstand tegen onderdompelen op 200 m diepte, gevraagd door de SSR-6 [7], wordt verstrekt in het transportdossier van elk type container.

3.2.2.4. Overige natuurfenomenen

Overige natuurfenomenen zoals hevige wind, wervelwinden, sneeuw en ijs zijn enkel relevant voor de SF² en niet rechtstreeks voor het ontwerp van de containers. Dit geldt ook voor combinaties van verschillende natuurfenomenen.

De containers zijn in alle gevallen bestand tegen vliegtuigval en dus ook tegen projectielen gegenereerd door wervelwinden.

3.2.3. Weerstandscriteria

Alle vereisten gelinkt aan het behoud van de veiligheidsfuncties van de containers worden verzekerd tijdens normale (tabel 3.1-T3), incidentele en accidentele opslag-omstandigheden (tabellen 8.2-T1 en 8.3-T3). De containerspecifieke TSAR’s beschrijven deze omstandigheden en evalueren het respecteren van deze vereisten.

3.2.3.1. Ongevallen tijdens on-site transporten

De transportvereisten op site van geladen containers worden afgeleid van een site-specifieke risicoanalyse en beschreven in de RTI [14] overeenkomstig de strategische nota van het FANC [11] (zie hoofdstuk 5).

3.2.3.2. Ongevallen tijdens behandeling

Tijdens het verplaatsen van een container, botst de gehesen container met een stilstaande container in de opslaghal van het SFB met een schok als gevolg. De container mag niet omvallen. Deze gebeurtenis is beschreven in §8.2.1.4. Het risico van een containerval is ook behandeld in §8.2.3.1.

3.2.3.3. Ongevallen tijdens de opslagfase

De verschillende accidentele gebeurtenissen (intern en extern) zijn beschreven in hoofdstuk 8. De containers zijn ontworpen om te weerstaan aan accidentele gebeurtenissen. De veiligheidscriteria voor het ontwerp van de containers in accidentele omstandigheden zijn omhullend en zijn gespecifieerd in de tabel 8.2-T1 (interne voorvallen) en tabel 8.3-T3 (externe voorvallen).

Specifiek voor vliegtuigval zijn tijdens het ontwerp van de containers door de leveranciers verschillende scenario’s en combinaties ervan bestudeerd (zie

§8.3.5.1):

• Scenario 1: De containers worden enkel getroffen door de brand van 900°C gedurende 20 minuten.

• Scenario 2: De containers worden enkel getroffen door de bedelving (≤ 50% in verticale positie).

• Scenario 3: De containers worden enkel getroffen door de bedelving (> 50% in verticale positie, zijnde 75% en 100%).

• Scenario 4: De containers worden enkel getroffen door de bedelving (≤ 50% in horizontale positie).

• Scenario 5: De containers worden enkel getroffen door de mechanische impact van de vliegtuigval(11).

De combinaties zijn als volgt:

• Scenario 5 + Scenario 1+ Scenario 2.

• Scenario 5 + Scenario 1 + Scenario 4.

• Scenario 5 + 100 % bedelving.

• Scenario 5 + 100 % bedelving (best estimate).

(11) In het buitenontwerpongeval is het grote commerciële vliegtuig omhullend, gezien de vijf projectielen (drie landingsgestellen en twee motoren) een mechanische impact hebben op de container en leiden tot een accidenteel lek van 3.10-4 Pa m³/s (He Std).

De veiligheidsdemonstratie voor vliegtuigval wordt beschreven in hoofdstuk 8 (zie

§8.3.5.1) door deze scenario’s en een combinatie van scenario’s.

3.2.3.4. Verouderingsbeheerprogramma

Electrabel moet een verouderingsbeheerprogramma opstellen voor de SSC’s die belangrijk zijn voor de veiligheid van de SF², de containers inbegrepen. Het doel is om de veroudering van de SSC’s binnen aanvaardbare grenzen te houden, zodat zij tot het einde van hun levensduur de functie kunnen vervullen waarvoor zij bedoeld zijn en dit onder normale, incidentele en accidentele omstandigheden.

Het reeds bestaande verouderingsbeheerprogramma voor de kerncentrales, dat voldoet aan de vereisten van het KB van 30/11/2011 (KB WENRA), zal ook van toepassing zijn op de SF². De integratie ervan gebeurt door het wijzigingsproces rekening houdend met de veiligheidsclassificatie van de gebruikte veiligheids-systemen in de SF². De methodologie bestaat uit volgende fasen:

• Scoping: bepaling van het toepassingsgebied van de SSC’s waarmee rekening moet worden gehouden.

• Screening: systematische analyse van potentieel aanwezige verouderings-verschijnselen.

• Condition Monitoring: beoordeling van de toestand van de SSC’s.

• Corrective Action Plan: omschrijving van de corrigerende maatregelen die nodig zijn om de geconstateerde verouderingsverschijnselen onder controle te houden, te beperken of te elimineren.

Dit leidt tot het verouderingsbeheerprogramma van de containers die belangrijk zijn voor de veiligheid van SF² [17].

Containers

De belangrijkste onderdelen van de container worden in dit verouderingsbeheer-programma opgevolgd. Bij het bepalen van het controleverouderingsbeheer-programma moet rekening worden gehouden met de moeilijkheid of zelfs de onmogelijkheid om bepaalde onderdelen van de container te vervangen. De degradatie doorheen de tijd van de componenten die de veiligheidsfuncties van de container verzekeren (behoud van de subkritikaliteit, afvoer van de restwarmte, insluiting en afscherming van straling) moet gedurende de gehele vooraf gedefinieerde levensduur van de container worden opgevolgd.

Indien de eigenschappen van deze componenten wijzigen, moet een methodologie worden opgesteld om de impact van deze wijzigingen op de veiligheidsfuncties van de containers te beoordelen.

Om het risico te minimaliseren dat de splijtstof uiteindelijk uit de container moeten worden gehaald, moet een methode (bv. extra bescherming) worden uitgewerkt om de levensduur van de container te verlengen en ervoor te zorgen dat aan de ontwerpcriteria voor geladen containers wordt voldaan. Voor ALARA-redenen moeten de toezichtprogramma’s voor de veroudering van de containers interventies in de opslaghal van de SF² beperken. Ook de behandeling van de container moet worden vermeden. De belangrijkste verouderingsmechanismen van containers en de componenten daarvan zijn weergegeven in tabel 3.2-T1. Ter indicatie zijn ook de materiaalkenmerken van de container in deze tabel opgenomen.

Elke containerleverancier moet een verouderingsbeheerprogramma opstellen dat rekening houdt met de specifieke omstandigheden voor de container: (ont-)laden in het SPG, het interne transport en de opslag in de SF² (door te voldoen aan de criteria in hoofdstuk 3). Deze omstandigheden kunnen de evolutie van de veroudering van containers beïnvloeden, afhankelijk van de verschillende geïdentificeerde verouderingsmechanismen.

Electrabel zal rekening houden met de aanbevelingen van de leverancier om het verouderingsbeheerprogramma van containers te integreren in het ISI-controleprogramma.