• No results found

De relatie met de conjunctuur

In document 75 jaar RVA (pagina 79-85)

Wie in vogelvlucht de regelgeving van de voorbije 75 jaar overloopt, stelt vast dat er in die periode erg veel gewijzigd is. Telkens opnieuw worden het tewerkstellingsbeleid en het socialezekerheidsstel­

sel aangepast aan de conjuncturele schommelin­

gen en de crisissituaties eigen aan een economie en in mindere mate aan maatschappelijke evolu­

ties. De maatschappelijke evoluties werden reeds aangehaald in het gelijknamige deel. Vooraleer af te sluiten wordt op summiere wijze ingegaan op de conjunctuur sinds de jaren ’30.

De crisis van de jaren ’30 na de beurscrash van Wall Street leidde ertoe dat het aantal vergoede werkloosheidsdagen in 1934 bijna twintig maal hoger lag dan in 1929! Deze periode wordt al snel gevolgd door de dramatische oorlogsjaren die op­

nieuw leidden tot een ernstige ontwrichting van de Belgische economie. Na de oorlogsjaren was het industrieel apparaat verouderd en beschadigd, af­

zetmarkten waren verloren gegaan en de voor de arbeidsmarkt beschikbare bevolking was afgeno­

men. Het machtsvacuüm en de toegenomen werk­

loosheid leidden tot een periode van sociale on­

rust. Onder meer dankzij de kapitaalinjecties van het Marshallplan werd de West­Europese econo­

mie echter terug op het spoor gezet.

Met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951 werd de basis gelegd voor een betere Europese economische samenwerking. De zware industrie vereiste in die jaren een grote arbeidsmobiliteit teneinde lokale tekorten aan arbeidskrachten op te vangen. Op 1 sep­

tember 1957 werd het vrije verkeer van de werkne­

mers in het kader van de EGKS van kracht.

De Korea­oorlog (1950 tot 1953) leidde tot een stijging van de tewerkstelling in de metaalnijver­

heid. In 1953 vond dan een verschuiving plaats van de arbeidskrachten naar het bouwbedrijf.

Landbouw, visvangst, tabaksindustrie, textielin­

dustrie, vlasnijverheid, papiernijverheid, steenbak­

kerijen en steenkoolmijnen vormden nog een be­

langrijk deel van de Belgische economie. Ook trokken talrijke seizoenarbeiders vanuit Vlaanderen naar Wallonië en Noord­Frankrijk en er was nog veel huispersoneel. In de Belgische havens waren veel dokwerkers en scheepsherstellers actief.

Vanaf de tweede helft van 1957 was er in de mees­

te West­Europese landen opnieuw sprake van een recessie en bepaalde takken van de industrie wer­

den zwaar getroffen. Zo ook de steenkoolnijver­

heid in België. De gewijzigde vraag noodzaakte een omschakeling van de Belgische economie. Ont­

slagen mijnwerkers konden terecht bij het FSO.

Hoewel de economie begin 1961 verlamd werd door een groot aantal stakingen (onder meer het gevolg van de Eenheidswet die forse besparingen en belastingverhogingen inhield), was er begin de jaren zestig een versnelde opleving waarneembaar.

België genoot, samen met de rest van Europa, van een periode van hoogconjunctuur. De periode rond 1964 werd later zelfs bestempeld als een pe­

riode van oververhitting ­ de “golden sixties”

waarin zowat iedereen werk had. Vanaf 1966 was er echter opnieuw sprake van een inkrimping, voornamelijk ingevolge de mijnsluitingen en een vermindering van de vraag in de metaalverwer­

kende nijverheid en de staalnijverheid. Vanaf dan is er ook een kentering waar te nemen in de geo­

grafische verdeling van de werkloosheid. Waar het arbeidsaanbod in Wallonië aanvankelijk groter was, werd daar vanaf 1958 een verlies aan werkgelegen­

heid geconstateerd. Doordat Vlaanderen een gro­

ter aantal geboortes gekend had, was er een rui­

mere arbeidsreserve ontstaan. Multinationals zoals Ford, Opel, Renault, Volvo, Bayer en BASF beslo­

ten nieuwe afdelingen in Vlaanderen te vestigen.

Met een werkloosheidsgraad van 3 % werd in 1970 zowat de volledige tewerkstelling bereikt. Vanaf midden 1971 toonde de Belgische economie echter tekenen van vertraging. Ook werd een belangrijke stijging vastgesteld van werklozen ouder dan vijf­

80

tig. Oudere werknemers werden systematisch af­

gedankt vóór het bereiken van de pensioenleeftijd en jongeren geraakten niet meer aan het werk. In 1974 vond de eerste olieschok plaats, met een on­

middellijke weerslag op het hele economische ge­

beuren. Ondanks alle maatregelen van overheids­

wege bleef de werkloosheid toenemen. In 1975 bereikte de volledige werkloosheid het hoogste peil sinds 1953. De leningen die werden aangegaan om het budgettair tekort te financieren, leidden tot een omvangrijke staatsschuld.

In 1980 had de economie te leiden onder de twee­

de oliecrisis en België werd tussen 1980 en 1983 geconfronteerd met een structurele werkloosheid.

Het aantal volledig werklozen steeg met bijna 200 000 eenheden, waardoor de psychologische kaap van het half miljoen werklozen werd over­

schreden. Het parlement verleende volmachten aan de regering en dat resulteerde in talrijke wijzigin­

gen in de regelgeving, veelal gericht op “flexibili­

teit” en op “herverdeling van de arbeid”.

Diverse initiatieven ter ondersteuning van de werkgelegenheid verhoogden de concurrentie­

kracht van de Belgische ondernemingen. Geholpen door een politiek van budgettaire soberheid kon de Belgische economie weer aansluiten bij de alge­

mene opleving van de wereldeconomie die vanaf 1985 merkbaar werd. In de jaren 1988 tot 1990 is er sprake van hoogconjunctuur.

De Golfcrisis die in augustus 1990 losbarstte en de problemen rond de hereniging van Duitsland na de val van de Berlijnse muur versterkten de onzeker­

heid omtrent de economische opleving. Begin de jaren negentig werd de Belgische economie ge­

confronteerd met een groeivertraging. In 1992 steeg de werkloosheid t.o.v. 1991 met meer dan veertien procent. In 1993 was de economische groei zelfs negatief zodat het aantal werklozen nog eens met bijna zestien procent toenam. Dat jaar kende België een diepe recessie met een eco­

nomische activiteit die met zowat twee procent terugliep. Het werkloosheidscijfer bleef alsmaar stijgen om begin 1994 de magische kaap van een half miljoen uitkeringsgerechtigde volledig werk­

lozen te overschrijden. In werkelijkheid ontvingen in de loop van 1994 echter meer dan één miljoen mensen op één of andere wijze een uitkering bin­

nen de sociale zekerheid, sector werkloosheid.

Om de problemen van de werkgelegenheid en de financiering van de sociale zekerheid te kunnen oplossen, werd in het najaar van 1993 een “globaal plan” opgesteld. Er werden onder meer maatrege­

len getroffen om het aantal vergoede werklozen te verminderen en om de gemiddelde kost van een werkloze te verlagen.

Eind 1995 werd in het kader van “het meerjaren­

plan voor werkgelegenheid” een reeks maatregelen genomen gericht op het werkgelegenheidsbeleid.

Naast de versterking van het economisch draag­

vlak rustte dit plan op drie belangrijke pijlers: spe­

cifieke doelgroepen (opnieuw) aan het werk hel­

pen, maatregelen om de arbeid te herverdelen en om nieuwe arbeidsmarkten te ontwikkelen.

Vanaf het tweede semester van 1996 begon de Belgische economie weer aan te trekken. In 2000 lag het aantal uitkeringsgerechtigde volledig werk­

lozen zo’n dertig procent lager dan in 1996. Maar ondanks de grote nog resterende arbeidsreserve slaagden werkgevers er steeds minder in hun vaca­

tures in te vullen. Redenen hiervoor waren onder meer de “werkloosheidsvallen” en de vrijblijvende begeleiding door sommige regionale diensten voor arbeidsbemiddeling. Vanaf 1998 werden er dan ook door de federale overheid ­ onder de slagzin

“actieve welvaartsstaat” ­ nieuwe initiatieven ge­

nomen om werklozen te begeleiden naar de ar­

beidsmarkt.

80

Evolutie Evolutie

81 80

Evolutie Evolutie

81

De spectaculaire stijging van het aantal werkne­

mers dat een beroep deed op het stelsel van loop­

baanonderbreking wees er ook op dat velen ofwel moeite hadden met de combinatie gezin en werk, ofwel om andere redenen de voorkeur gaven aan

“onthaasting”.

In mei 1999 werd bekend dat kankerverwekkende stoffen via veevoeder in de voedselketen terecht waren gekomen. De impact van de “dioxinecrisis”

bleek uiteindelijk veel kleiner dan aanvankelijk ge­

vreesd.

Omdat de euro sinds oktober 1999 verzwakte te­

genover de Amerikaanse dollar kende de Belgische uitvoer een stevige groei. De latere stijging van de olieprijzen en de rentetarieven leidde vervolgens tot een groeivertraging. Het werkgelegenheidsbe­

leid was hoofdzakelijk gericht op het verminderen van de werkgeverslasten, het verminderen van werkloosheidsvallen en op de activering van de werkloosheidsuitkeringen.

De vertraging van de economische activiteit zette zich in 2001 door en er ontstonden hogere voed­

selprijzen onder meer ten gevolge van de dolle­

koeienziekte. De inflatie steeg en de wereld werd geconfronteerd met de terroristische aanslag van 11 september 2001 op het World Trade Center in New York. Tegen de achtergrond van de interna­

tionale conjunctuurmalaise werd België gecon­

fronteerd met het faillissement van zijn nationale luchtvaartmaatschappij SABENA. Een belangrijk deel van de uitvoering van het sociaal plan voor deze werknemers werd aan de RVA toevertrouwd.

Via de Lissabonstrategie in 2000 vroeg de Europese Unie onder meer speciale aandacht voor het verho­

gen van de werkgelegenheidsgraad van vijfenvijf­

tigplussers. België wordt in het bijzonder gecon­

fronteerd met deze problematiek gezien de lage tewerkstellingsgraad van oudere werknemers en de toenemende vergrijzing. Het generatiepact van oktober 2005 kadert in deze strategie en de daarin voorziene maatregelen hadden een verregaande weerslag op de werkzaamheden van de RVA.

Eind 2008 ontstond vanuit de VS een domino­

effect waarbij een aantal banken overkop dreigden te gaan. De verwaarlozing van de systeemrisico’s binnen de financiële sector had een wereldwijde weerslag. Op de financiële crisis volgde een econo­

mische crisis met bedrijfsherstructureringen en collectieve ontslagen. Het aantal tijdelijk werklo­

zen steeg in 2009 met 60 %. Mede dankzij de an­

ticrisismaatregelen kende België een kleinere toe­

name van het aantal volledig werklozen. Dit aantal steeg in dezelfde periode slechts met 7,5 %.

82

uitkeringspercentage van tijdelijk werklozen en van volledig werklozen verhoogd. In combinatie met een verhoging van de loongrens die hierbij in aanmerking wordt genomen, behoudt de tijdelijk werkloze arbeider met een doorsnee loon zijn nor­

male koopkracht. Ook werd de mogelijkheid gecre­

eerd voor tijdelijk werklozen om een beroepsoplei­

ding te volgen en zo beter voorbereid te zijn op een reconversie of op een nieuwe job.

Analoog aan de regeling inzake tijdelijke werkloos­

heid wegens werkgebrek werd de werkgever de mogelijkheid geboden om de uitvoering van de ar­

beidsovereenkomst van de bediende te schorsen wegens werkgebrek. Ook werd in een vermindering van de prestaties via een crisistijdskrediet voor­

zien, waarbij deze periode niet in rekening werd gebracht voor de uitputting van het krediet waar­

over een werknemer beschikt en waarbij een ho­

gere onderbrekingsuitkering werd toegekend. De tijdelijke vermindering van de arbeidsduur beoog­

de het aantal ontslagen te beperken.

Deze mogelijkheden bestonden voor zover de on­

derneming in moeilijkheden verkeerde ingevolge een vermindering van omzet, productie of bestel­

lingen of ingevolge een hoge graad van tijdelijke werkloosheid. Bovendien moest het gebruik van de crisismaatregel voorzien worden in een CAO of een ondernemingsplan dat onder meer in een werkge­

verstoeslag ter aanvulling van de uitkering voor­

zag. Door deze maatregelen werd het ontslag van bedienden vermeden.

Als voorlopig antwoord op de kritiek betreffende de korte opzegtermijnen voor arbeiders en het uit­

blijven van een eenheidsstatuut werd in een crisis­

premie voorzien. Arbeiders ontvangen zo een be­

lastingvrije crisispremie van 1 666 EUR, deels ten laste van de werkgever en deels ten laste van de RVA.

De crisiswet van 19 juni 2009 liep oorspronkelijk tot eind 2009, maar werd eerst verlengd tot 30 juni 2010 en later tot 30 september 2010.

Conclusie

De geschiedenis toont aan dat crisissen nooit ver weg zijn. Altijd opnieuw worden we geconfron­

teerd met gebeurtenissen die een grote invloed hebben op economie en arbeidsmarkt. Veel meer dan de andere socialezekerheidsinstellingen komt de RVA zo telkens weer in het oog van de storm terecht. De RVA is dus veroordeeld om zich voort­

durend aan te passen en flexibel te zijn. Hij moet weten om te gaan met koersveranderingen en moet daar ook zeer snel op inspelen.

De RVA is ook veroordeeld om te slagen. Als open­

bare dienst bezit hij een monopolie. Niet slagen in de opdracht betekent dus niet dat een concurrent de strijd zal winnen, maar betekent dat de over­

heid te kort schiet in haar opdracht. Slagen is noodzakelijk want de werkloosheidsverzekering speelt een cruciale rol in de economie, in de socia­

le zekerheid en in de armoedebestrijding.

In de voorbije 75 jaar is dat redelijk goed gelukt.

De RVA heeft blijk gegeven van een groot aan­

passingsvermogen waardoor hij de uitdagingen telkens weer tot een goed einde bracht. Ook bij omvangrijke toename van de werkloosheid, bij de opstart van tewerkstellingsprogramma’s waarbij tienduizenden werknemers betaald moesten wor­

den, bij het opzetten van de PWA’s in meer dan 500 gemeenten, bij het begeleiden van honderd­

duizenden werkzoekenden in het kader van de ac­

tivering van het zoekgedrag, bij het uitwerken van innoverende systemen zoals de dienstencheques, bij het invoeren van de anticrisismaatregelen ...

Dat het tot dusver gelukt is, beduidt niet dat er geen kanttekeningen geplaatst moeten worden.

Een telkens weerkerend probleem is de te grote complexiteit, veroorzaakt door een opeenstape­

ling van regelingen met telkens andere voorwaar­

den. De regeling van de activering van het zoek­

gedrag werpt haar vruchten af, maar zij kan op een aantal punten vereenvoudigd worden. De re­

gels betreffende de berekening van het beroeps­

verleden van kandidaat­bruggepensioneerden zijn nodeloos complex ...

82

Evolutie Evolutie

83 82

Evolutie Evolutie

83

Sinds de jaren ’80 werden aan de RVA voortdurend nieuwe opdrachten toevertrouwd. Soms betreft de maatregel slechts enkele honderden gevallen en duurt het lang vooraleer inefficiënte maatregelen opgeheven worden. Deze mozaïek aan uitkeringen en premies maakt de regelgeving erg complex, moei­

lijk uitlegbaar en soms intern contradictorisch.

De veelheid van stelsels leidt op het werkveld tot spanningen tussen collega’s die feitelijk in dezelf­

de situatie zitten, doch verschillend worden be­

handeld. Soms is dit het gevolg van een duidelijke keuze overeenkomstig de ratio legis, maar het kan ook het gevolg zijn van de toevalligheden van het leven. De onderbrekingsuitkering stimuleert de voltijdse werknemer om tijdelijk deeltijds te wer­

ken. De werknemer die een inkomensgarantie­uit­

kering geniet is in principe verplicht om voltijds werk te zoeken. De berekeningswijze van het financiële voordeel is totaal verschillend.

Elke uitkering volgt een eigen logica die soms strijdig is met de ratio legis van een andere rege­

ling. Deze fragmentaire benadering verhoogt het risico dat de globale politieke doelstellingen niet worden bereikt.

Een werknemer kan in de loop van dezelfde maand voor eenzelfde tewerkstelling een inkomensgaran­

tie­uitkering, een activeringsuitkering, een uitke­

ring wegens tijdelijke werkloosheid en een jeugd­

vakantie­uitkering genieten. Betreft dit een kortlopende interimaire tewerkstelling die gevolgd wordt een andere tewerkstelling, dan wordt alles nog complexer. De programmatie van al deze voor­

delen, die al dan niet onderling combineerbaar zijn, is een huzarenstuk. Alleen reeds de vaststelling van het bedrag van de inkomensgarantie­uitkering vergt ongeveer 60 wiskundige bewerkingen.

Aangezien voor elke uitkering noodzakelijkerwijs ook andere voorwaarden gelden, worden werkge­

vers en sociaal secretariaten geconfronteerd met een complexe papierwinkel.

Deze papieren formulieren kunnen grotendeels vervangen worden door elektronische formulieren ­ de aangiftes van sociale risico’s (ASR). Tot dusver leidde de elektronische communicatie nog niet tot een verhoopte vermindering van de werklast.

Elektronische verwerking vergt een diepgaandere analyse van alle loon­ en arbeidstijdcomponenten.

De overgemaakte gegevens zijn veel gedetailleer­

der en de geautomatiseerde verwerking wordt complexer aangezien het beslissingsproces elek­

tronisch verloopt en elk detail voorzien moet wor­

den. Informatisering betekent dus de aanwerving van juristen, analisten en programmeurs en het uitbreiden en onderhouden van een machinepark.

Dat kost handenvol geld aan alle partijen. Wie een efficiënte overheid wil die tegelijk goedkoper is, en wie de kost voor de ondernemingen wil verlagen, moet dus vereenvoudigen.

Daarom wordt dit overzicht ­ conform de wens, uitgedrukt in tal van jaarverslagen van de RVA ­ afgesloten met een pleidooi om de problemen meer globaal te benaderen en de werkloosheidsverzeke­

ring te vereenvoudigen.

Evolutie

85

Evolutie

van de uitkeringstrekkers

In document 75 jaar RVA (pagina 79-85)