• No results found

QCA-analyse van voldoende condities voor winst

ONDERZOEKSMETHODE VOOR WINST BIJ RAADGEVENDE REFERENDA

7. QCA-ANALYSE WINST EN NIET-WINST BIJ GEMEENTELIJKE RAADGEVENDE REFERENDA

7.3 QCA-analyse van voldoende condities voor winst

De tweede stap in de QCA-analyse is het onderzoeken of er sprake is van voldoende condities voor winst. Hiervoor gebruiken we alle vijf de condities uit hoofdstuk 6 en alle dertig centrale casus in dit onderzoek. Als startpunt construeren we de crisp-set-waarheidstabel (truth table) met daarin alle rijen met mogelijke combinaties/configuraties van condities die empirische casus bevatten (Tabel 7.2). Deze rijen vormen de basis voor het bepalen van combinaties van condities die een voldoende voorwaarde zijn voor de uitkomst. Zeventien rijen van de 25 = 32 logische combinaties worden gedekt door het beschikbare empirisch materiaal. De resterende vijftien rijen zijn logical remainders, waarvoor geen empirisch materiaal voorhanden is, maar die wel relevant zijn voor het proces van booleaanse minimalisering en daarmee de uitkomstformule. De aanwezigheid van logical

remainders duidt op een begrensde empirische verscheidenheid (limited diversity) die verder

onderzocht moet worden. Verderop gaan we nader in op deze logische combinaties zonder casus en beslissen we over het al dan niet meenemen van de ‘lege’ waarheidstabelrijen in het minimaliseringsproces.

Iedere rij in de waarheidstabel met als uitkomst de waarde ‘1’ (kolom ‘OUT’ in Tabel 7.2) is een voldoende voorwaarde voor winst. Zonder minimalisering is de uitkomstformule voor winst bij raadgevende referenda de volgende:

TURN*sup*PROT*TRUST*GOV + TURN*sup*PROT*trust*gov + TURN*SUP*prot*TRUST*GOV + TURN*SUP*prot*TRUST*gov +

TURN*SUP*PROT*TRUST*gov + TURN*SUP*PROT*TRUST*GOV → OUT (winst) De niet-geminimaliseerde oplossing beslaat zes afzonderlijke paden, primitive expressions genoemd, die alle leiden tot winst voor de initiatiefnemers of tegenstanders van de gemeentelijke plannen. Hoofdletters duiden op de aanwezigheid van een conditie; kleine

letters indiceren de afwezigheid van condities. De asterisk (*) staat voor de booleaanse ‘AND’ en het plusteken (+) voor de booleaanse ‘OR’. De oplossing is complex te noemen en daarom lastig te vertalen naar begrijpelijke en werkbare bevindingen. Bovendien is geen rekening gehouden met eventuele inconsistente casus en logical remainders. Om een betrouwbaar beeld te schetsen dienen we met deze zaken rekening te houden in de analyse. We beginnen met de consistentie van de casus.

Tabel 7.2 Crisp-set-waarheidstabel141 voor winst

Rij TURN SUP PROT TRUST GOV OUT (N) Incl. PRI Casus

24. 1 0 1 1 1 1 (3) 1.000 1.000 AdamSp97; Grong01; Nmgen06 21. 1 0 1 0 0 1 (2) 1.000 1.000 Leid95; Delft06 28. 1 1 0 1 1 1 (2) 1.000 1.000 Gravel96; Zndvrt97 27. 1 1 0 1 0 1 (1) 1.000 1.000 Voernd03 31. 1 1 1 1 0 1 (1) 1.000 1.000 Adam02 32. 1 1 1 1 1 1 (1) 1.000 1.000 Huizn04

19. 1 0 0 1 0 0 (3) 0.667 0.667 Adam95a; Adam95b; Gorch99 20. 1 0 0 1 1 0 (4) 0.250 0.250 Zwol96; Adam97a; Soest05;

Zwol05 16. 0 1 1 1 1 0 (3) 0.000 0.000 Hilvsm04; Anhm13; Rttrdm16 4. 0 0 0 1 1 0 (2) 0.000 0.000 Adam97b; Adam01 22. 1 0 1 0 1 0 (2) 0.000 0.000 Grong05; AdamCtm14 3. 0 0 0 1 0 0 (1) 0.000 0.000 Amrsft95 6. 0 0 1 0 1 0 (1) 0.000 0.000 AdamWstp08 7. 0 0 1 1 0 0 (1) 0.000 0.000 Anhm16 11. 0 1 0 1 0 0 (1) 0.000 0.000 Nwegn99 17. 1 0 0 0 0 0 (1) 0.000 0.000 AdamWst10 23. 1 0 1 1 0 0 (1) 0.000 0.000 Enkhzn02

141 OUT staat voor de uitkomstwaarde. N staat voor het aantal casus in de configuratie. Incl. staat voor de sufficiency inclusion score, ook wel de consistentiescore genoemd. PRI staat voor

propor-tional reduction in inconsistency. Deze indicator is van belang voor de fuzzy-set-variant van QCA

voor het vaststellen van het mogelijke probleem van simultane subset-relaties. Een simultane subset-relatie doet zich voor als een (combinatie van) conditie(s) voldoende blijkt te zijn voor zowel de uitkomst (Y) als de niet-uitkomst (~Y). Dit is logisch tegenstrijdig met elkaar: een en dezelfde conditie kan niet een voldoende voorwaarde zijn voor de uitkomst en niet-uitkomst. PRI geeft aan in hoeverre een conditie X specifiek een subset is van de uitkomst (Y) en niet een subset van de niet-uitkomst (~Y). Een relatief lage PRI-score, bijvoorbeeld onder de 0.5, wijst op een mogelijke simultane subset-relatie (Schneider & Wagemann, 2012, pp. 242-243). De volgorde waarin de rijnummers in de waarheidstabel zijn gepresenteerd is gebaseerd op de mate van inclusie ten opzichte van de uitkomst. De rij met de hoogste inclusiescore én de meeste casus staat bovenaan.

Van twee waarheidstabelrijen — nummers 19 en 20 in Tabel 7.2 — ligt de consistentiewaarde onder de 1.000, maar boven de 0.000. Dit betekent dat deze rijen casus bevatten die zowel de aanwezigheid als de afwezigheid van de te verklaren uitkomst vertonen (winst én niet-winst). Deze rijen worden ook wel contradictory truth table rows, of tegenstrijdige waarheidstabelrijen, genoemd. Tegenstrijdige rijen vormen een probleem en vergen onze speciale aandacht. Het analytische probleem met tegenstrijdige rijen is dat we niet weten of ze een voldoende voorwaarde vormen voor de uitkomst (Y), de niet-uitkomst (~Y), of geen van beide, en of we deze rijen wel of niet mee moeten nemen in de minimaliseringsprocedure voor Y, ~Y of geen van beide (Schneider & Wagemann, 2012, p. 120).

Binnen QCA bestaan meerdere oplossingsstrategieën voor het bestaan van tegenstrijdige rijen in waarheidstabellen, zowel voorafgaand aan als tijdens het minimaliseringsproces. De drie belangrijkste strategieën voorafgaand aan het minimaliseringsproces zijn: 1) het toevoegen van een extra conditie aan de waarheidstabel; 2) het opnieuw definiëren van de onderzoekspopulatie — en dus casus toevoegen en/of verwijderen; 3) het herspecificeren van de definitie, conceptualisatie, en/of de meting van de uitkomst of conditie(s). Deze strategieën kennen evidente voor- en nadelen. Zo zal het toevoegen van een conditie ertoe leiden dat het aantal logische combinaties exponentieel vermeerdert, evenals de kans op meer logical remainders. Het is dan ook niet ongebruikelijk dat onderzoekers het minimaliseringsproces starten met tegenstrijdige rijen in de waarheidstabel (Schneider & Wagemann, 2012, pp. 120-122). Eveneens drie strategieën zijn mogelijk gedurende het minimalisatieproces: 1) het uitsluiten van alle tegenstrijdige rijen in het minimalisatieproces; 2) het toevoegen van alle tegenstrijdige rijen in het minimalisatieproces; 3) het aan de computer overlaten om assumpties te doen ten aanzien van tegenstrijdige rijen (Schneider & Wagemann, 2012, pp. 120-122). Hieronder behandelen we de inconsistente casus en komen we tot een keuze voor de te hanteren strategie.

Inconsistente casus: Gorinchem (1999)

Voordat we starten met de minimaliseringsprocedure, staan we stil bij de casus die de inconsistentie veroorzaken. Het gebruik van crisp-set-QCA impliceert dat het hier gaat om casus die te typeren zijn als true logically contradictory cases (Schneider & Wagemann, 2012, p. 127). Om welke casus gaat het precies? Kunnen we op basis van het beschikbare materiaal een (voorlopige) verklaring geven van de zichtbare tegenstrijdigheid? Zijn er valide argumenten om deze casus te beschouwen als outliers (en daarom te negeren in de verdere analyse)? Geven de casus aanleiding tot het toevoegen van extra condities? Aan de hand van een analyse van beschikbare documentatie formuleren we een antwoord op deze vragen.

Het referendum in de gemeente Gorinchem in 1999 vormt het struikelblok in rij 19 van de waarheidstabel. Het is de enige casus in de waarheidstabel die als niet-winst voor de initiatiefnemers te boek staat. Twee andere casus noteren een winst bij een combinatie van

de conjunctie tussen condities TURN*sup*prot*TRUST*gov. De stemming in Gorinchem ging over het concept-raadsvoorstel voor het vestigen van een asielzoekerscentrum (azc) aan de Griendweg in Gorinchem-Oost (De Stad Gorinchem, 1 december 1998). Het referendum werd gehouden op woensdag 20 januari 1999.

Het initiatief voor het referendum is genomen door een groep inwoners uit Dalem, onder aanvoering van Margot van Mourik-Wijkniet. De voornaamste reden voor het aanvragen van de stemming was dat de inwoners, naar eigen zeggen, niet of nauwelijks door de gemeente Gorinchem waren geïnformeerd over de komst van een azc naar de gemeente. Ook vond een deel van de inwoners dat zij niet eerlijk/onvolledig was geïnformeerd over de locatiekeuze voor een azc. Zo kwam de informatievoorziening vrij laat op gang en in een periode dat veel Gorinchemers op vakantie waren. De initiatiefnemers stonden achter het unanieme besluit van de raad om een azc in Gorinchem te vestigen. Het was ze meer te doen om de keuze voor de locatie aan de Griendweg in het oosten van Gorinchem. Deze keuze was te snel gemaakt en bewoners waren niet betrokken in dit proces. Het was in ieder geval te kort dag om overige locaties in Gorinchem op geschiktheid te onderzoeken.

De initiatiefnemers hadden bovendien het vermoeden dat de locatiekeuze al vastlag op het moment dat positief werd geadviseerd over de komst van een azc. Men voelde zich in het gehele proces onmondig en met minachting behandeld en bovendien zeer teleurgesteld. De enige mogelijkheid om de bevolking alsnog in het proces te betrekken was door het aanvragen van een referendum (Van Mourik-Wijkniet, 29 oktober 1998). De brief van de initiatiefnemers ging vergezeld van 999 ondersteuningsverklaringen voor een referendum over de voorgestelde locatiekeuze van het azc. Het gevoelige onderwerp, een relatief hoge opkomst bij het referendum en een relatief lage mate van institutioneel vertrouwen scheppen de verwachting dat de initiatiefnemers de stemming zouden ‘winnen’, net als bij de casus Amsterdam (1995a) en Amsterdam (1995b) in dezelfde combinatie van condities. Maar het referendum werd gewonnen door het gemeentebestuur. Een meerderheid van 59,1% van de opgekomen kiezers stemde weliswaar tegen de locatiekeuze van het azc, maar de opkomst was lager dan de vereiste 50%. Krantenartikelen over het referendum en stukken uit het gemeentelijk dossier geven enkele indicaties voor aspecten die mogelijk hebben bijgedragen aan de niet-winst van de initiatiefnemers.

Een eerste indicatie heeft betrekking op de institutionele arrangementen. De referendumverordening van Gorinchem bevatte een vrij hoge drempel met betrekking tot de rechtsgeldigheid. Minstens 50% van de kiesgerechtigden moest gaan stemmen om de uitslag geldig te laten zijn. Deze drempel is aanzienlijk te noemen, zeker wanneer deze wordt vergeleken met soortgelijke drempels bij raadgevende referenda in andere gemeenten (zie Tabel 5.1). Bij een meer gangbare opkomstdrempel van 30% hadden de initiatiefnemers de stemming gewonnen.

Mogelijk is de opkomst lager uitgevallen door de opzienbarende moord op twee jonge vrouwen in Gorinchem enkele dagen voor het referendum. Froukje Schuitmaker en

Marianne Roza bezochten op 9 januari een café in het centrum van Gorinchem. Terwijl ze hun jas ophaalden, werden de vrouwen geraakt door kogels uit een pistool van iemand die twaalf keer door een gesloten deur schoot. Twee broers, die later werden veroordeeld voor de schietpartij, schoten op de deur omdat ze eerder op de avond na een onenigheid door het personeel uit het café waren gezet (NRC Handelsblad, 10 januari 2000). Een week na de schietpartij liepen ruim dertigduizend mensen mee in een stille tocht voor de slachtoffers. Enkele dagen daarna vond het referendum plaats. Deze gebeurtenis heeft veel indruk gemaakt op de inwoners van Gorinchem en mogelijk negatief gewerkt voor de opkomst bij het referendum. Een inwoner van Gorinchem verwoordde het op de dag van het referendum als volgt: ‘...Ik was gisterenavond op een verjaardag en heb niemand horen zeggen dat hij vandaag zou gaan stemmen. De mensen zitten nog vol van die moordpartij en hebben hier helemaal geen zin meer in’ (De Stad Gorinchem, 26 januari 1999).

Een ander aspect is de vraag die burgers kregen voorgelegd. Deze was als volgt: ‘Bent u voor of tegen de opvang van asielzoekers in een nieuw te bouwen azc aan de Griendweg in Gorinchem-Oost?’ De stemvraag richtte zich primair op de locatiekeuze van het azc. De commissie die moest adviseren over de vraag had hier moeite mee. De raad had eerst een principebesluit genomen over de vestiging van een azc in Gorinchem. Daarna werd de Griendweg in Gorinchem-Oost door de raad aangewezen als de enige geschikte locatie. De commissie betwijfelde hierop het nut van het referendum (De Stad Gorinchem, 8 december 1998; Gorcumse Courant, 9 december 1998). Hierdoor was namelijk onduidelijk of de gemeenteraad voor een alternatieve locatie zou kiezen in het geval van een ‘tegen’. Iedereen kon op deze manier zijn gelijk halen met de uitslag van het referendum. Niemand kon zich echt ‘winnaar’ noemen (Gorcumse Courant, 27 januari 1999). Mogelijk heeft de ambiguïteit in de vraagstelling bijgedragen aan een lagere opkomst.

Een nadere analyse van de uitslag wekt het vermoeden dat NIMBY-effecten een rol hebben gespeeld (De Stad Gorinchem, 3 november 1998a). Het azc zou worden gevestigd in het oostelijk deel van de gemeente. De inwoners in dit deel zouden dan ook potentieel de grootste overlast ervaren. Inwoners in de andere delen van Gorinchem zouden worden ‘ontzien’; zij werden niet geconfronteerd met een azc in hun directe omgeving. Het verwachte NIMBY-effect is dat kiezers die dicht bij de locatie wonen eerder ‘tegen’ zullen stemmen dan kiezers die verder van de locatie woonachtig zijn. Veel inwoners vinden het wellicht belangrijk dat vluchtelingen worden opgevangen, maar dan liever niet in hun achtertuin. Kiezers die dicht bij de voorgenomen locatie woonden, gingen inderdaad vaker stemmen en kozen in ruime meerderheid tegen de locatiekeuze voor het azc (opkomst 59,8%, en 77,13% wees de locatie af) (Gorcumse Courant, 27 januari 1999). Mogelijk stemden kiezers die verder van de locatie woonden ‘voor’ om te voorkomen dat het azc bij hen in de buurt zou worden gebouwd.

Het college van burgemeester en wethouders besloot om geen campagne te voeren voor het referendum. Veel partijen waren het niet eens met deze instelling van het college.

De raad had besloten tot een referendum, op verzoek van de bevolking, en men moest er nu een succes van maken. Burgemeester IJssels was persoonlijk tegenstander van het referendum over de locatie van het azc. Omdat hij voorzitter van het college was, ging hij mensen dan ook niet motiveren om te gaan stemmen. Het college beperkte zich tot het zo objectief mogelijk informeren over het ‘hoe’ en ‘waarom’ van de locatie. De rest werd ter invulling overgelaten aan de politieke partijen (Gorcumse Courant, 2 december 1998). IJssels stak zijn onvrede over het referendum niet onder stoelen of banken. Hij wilde het onderwerp zoveel mogelijk buiten de politieke arena houden. Toen dit niet lukte trok IJssels zijn handen ervan af en liet het onderwerp over aan een wethouder. Verder liet hij in de media weten zich te schamen voor zijn raad, omdat die had ingestemd met het referendum. Hij herhaalde deze boodschap op de nationale televisie in het programma Het

Lagerhuis (De Stad Gorinchem, 3 november 1998b). De houding en keuze van het college zijn

opmerkelijk te noemen. Het college is verantwoordelijk voor een ordentelijke organisatie van verkiezingen en referenda. Een vast onderdeel van deze organisatie betreft meestal het bevorderen van de opkomst. Dat een burgermeester bewust niet oproept tot deelname aan een referendum past niet in de normale democratische traditie in Nederland. De afkeer die de burgmeester van Gorinchem had van dit referendum kan mensen hebben aangespoord niet te gaan stemmen. Feit is dat op de stemdag onvoldoende mensen de gang naar de stembus maakten voor een rechtsgeldige uitslag.

In de campagnetijd werd door de VVD in het blad Liberaal Nieuws felle kritiek geuit op de aangedragen locatie voor het azc. Het toeval wilde dat de gemeente Gorinchem de grond in Gorinchem-Oost waarop het azc moest verrijzen een tijd eerder duur had aangekocht. De grond had een agrarische bestemming. Door gebruik te maken van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kon het college de bestemming van de grond wijzigen. Hierdoor kon een tijdelijk azc met bijbehorende infrastructuur op de locatie worden gevestigd op kosten van het COA. Daarna zou het eenvoudig zijn op de grond een bedrijventerrein te realiseren of er woningen neer te zetten. In het lokale VVD-bulletin werd getwijfeld aan de motieven van de gemeente om het azc op deze locatie te vestigen. Andere belangen dan het louter humanitaire principe zouden een rol spelen (Gorcumse Courant, 23 december 1998; De Stad Gorinchem, 29 december 1998). Dit bericht was natuurlijk olie op het vuur voor de tegenstanders van de komst van het azc aan de Griendweg. Zij zagen zich extra gesteund in hun verzet tegen de vestiging van het azc op de genoemde locatie.

Dit voorbeeld doet denken aan een meer recente discussie in Geldermalsen over de komst van een azc. Eind 2015 liep de discussie over de vestiging van asielzoekers in de raad uit op rellen buiten de raadszaal. Voor het eerst in Nederland moest een raadsvergadering wegens geweld worden beëindigd (NRC Handelsblad, 16 december 2015). De gemeente Geldermalsen wilde een azc vestigen op een stuk grond van de gemeente en zo een financieel gat dichten. Het lukte de gemeente niet om de grondexploitatie van een bedrijventerrein rendabel te krijgen. Daardoor had de gemeente op korte termijn een bedrag van € 12,5

miljoen moeten afboeken op haar grondportefeuille. De vestiging van een azc zou de gemeente uit de brand helpen; de gemeente mocht voor de grond een grondprijs hanteren die gelijk stond aan die voor sociale woningbouw. Het azc zou een positief effect hebben op de grondpositie van de gemeente voor de komende tien jaar (NRC Handelsblad, 15 december 2015).

Een laatste factor die mogelijk van invloed is geweest op winst voor het gemeentebestuur is de houding van de initiatiefnemers. Het verzet tegen de locatie begon beperkt. Margot van Mourik-Wijkniet startte de actie voor het referendum samen met een aantal vrijwilligers. Toen het referendum er zou komen, werd de groep uitgebreid. Het nieuwe ‘Comité Eerlijk Referendum’ begon de campagne netjes, met kritiek op de procedure, maar groeide mede door inmenging van personen van buiten Gorinchem steeds meer uit tot verzet tegen de komst van buitenlanders in het algemeen. Burgemeester IJssels maakte zelfs een vergelijking met de extreemrechtse Centrumdemocraten. De naam ‘Eerlijk Referendum’ vond hij daarom een aanfluiting (Gorcumse Courant, 27 januari 1999). De extreme houding van de initiatiefnemers ten opzichte van buitenlanders heeft mogelijkerwijs een deel van de bevolking doen besluiten niet deel te nemen aan de stemming.

Inconsistente casus: Zwolle (2005)

Een tweede inconsistente casus is het referendum in Zwolle van 2 maart 2005 over de verordening op de speelautomatenhallen. Deze verordening was in 2004 door de Zwolse gemeenteraad gewijzigd om nieuwbouwplannen voor het stadion van voetbalclub FC Zwolle te kunnen bekostigen. De wijziging van de verordening voorzag in een uitbreiding van het vestigingsgebied van een speelautomatenhal, namelijk in het nieuw te bouwen stadioncomplex voor FC Zwolle, en een verhoging van het totale aantal speelautomaten in de gemeente tot 400 (Rosema, 2005, p. 9; Lunsing, 2008, p. 105). Deze casus bevindt zich in rij nummer 20 van de waarheidstabel (Tabel 7.2). Het Zwolse referendum vertoont als enige van in totaal vier casus de uitkomst winst bij conjunctie TURN*sup*prot*TRUST*GOV. De overige drie casus, te weten Zwolle (1996), Amsterdam (1997a) en Soest (2005), laten in dezelfde conjunctie niet-winst zien.

Het uitgebreide evaluatierapport van deze stemming (zie Rosema, 2005) geeft inzicht in aanvullende aspecten die mogelijk hebben bijgedragen aan de winst van de initiatiefnemers bij de stembusgang en het daarmee gepaard gaande verlies aan de zijde van het gemeentebestuur. Zo wisten de tegenstanders van de wijziging van de verordening op de speelautomatenhallen zich effectief te verenigen in een initiatiefgroep — het ´Burgercomité Tegen Uitbreiding Gokhallen´ — en konden zij rekenen op de steun van betrokkenen in de Zwolse politiek. Het initiatief voor het referendum werd daarnaast actief ondersteund door verschillende kerken in Zwolle. Kerkbesturen vreesden dat de komst van meer gokautomaten zou leiden tot meer verslavingsproblematiek. De kerken waren

in het bijzonder betrokken bij het verzamelen van de vereiste handtekeningen voor de volksraadpleging. Er was dus sprake van een coalitie van maatschappelijke tegenstanders.

De georganiseerde en proactieve houding van de tegenstanders kwam hen goed van pas tijdens de campagne. Daar waar de gemeente in het begin ervoor koos weinig werk te maken van de inhoudelijke campagne, stelden de tegenstanders/initiatiefnemers zich juist veel actiever op. Hierdoor lag het eerste initiatief steeds bij deze coalitie. Pas na advies van de referendumcommissie ging ook de gemeente zich in een later stadium nadrukkelijker profileren in de campagne (Rosema, 2005, p. 56). De in het begin achterblijvende campagne van de gemeente is niet onopgemerkt voorbijgegaan aan de inwoners van Zwolle. Uit een na afloop van het referendum gehouden telefonische enquête blijkt dat een meerderheid

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN