• No results found

Operationalisatie: meten van de uitkomst en condities

ONDERZOEKSMETHODE VOOR WINST BIJ RAADGEVENDE REFERENDA

6.7 Operationalisatie: meten van de uitkomst en condities

De te verklaren uitkomst in deze QCA-analyse is winst (en niet-winst) bij gemeentelijke raadgevende referenda in Nederland. Het perspectief van waaruit we winst beoordelen is dat van de initiatiefnemers van het gemeentelijke referendum in kwestie. Wie deze initiatiefnemers zijn verschilt per casus. Het loopt van individuele (wijk)bewoners tot (semi-)professionele organisaties, actiecomités of verenigingen. Een overzicht van de initiatiefnemer(s) per referendum is te vinden in bijlage B. De initiatiefnemers hebben een duidelijk doel voor ogen: in de meeste gevallen willen ze een (voor)genomen besluit van het gemeentebestuur terugdraaien. In een enkel geval willen initiatiefnemers dat burgers de kans krijgen hun zegje te doen voordat een concept-besluit wordt geagendeerd of genomen, of willen ze zelf een onderwerp op de agenda zetten. Men wil dat de bevolking een advies geeft aan de gemeenteraad, zodat hij tot een weloverwogen en geïnformeerd concept-besluit kan komen. Door het oppakken van de handschoen van het referendum komen de

initiatiefnemers meestal tegenover het gemeentebestuur te staan. De campagne ontvouwt zich als een tweestrijd waarin beide partijen wedijveren om de gunst van de kiezer. Het is aan de kiezer zijn klassieke voice te uiten en een finaal oordeel te vellen over de kwestie. Dit maakt het raadgevend referendum een uniek en krachtig bottom-up democratisch fenomeen in handen van de burgers.

Tabel 6.1 Vijf condities en de uitkomst crisp-set QCA-analyse, veronderstelde samenhang en codering Conditie en

aanduiding

Aangenomen samenhang Codering138

Opkomst bij gemeentelijk referendum (TURN)

Een relatief hoge opkomst bij het referendum is een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum

Relatief hoge opkomst = 1

Relatief lage opkomst = 0

Politieke overeenstemming in gemeenteraad (SUP)

Relatief weinig politieke steun in de gemeenteraad voor de aan een referendum onderworpen kwestie is een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum

Relatief weinig politieke steun in de gemeenteraad voor de kwestie = 1

Relatief veel politieke steun in de gemeenteraad voor de kwestie = 0

Steun voor protestpartijen in de gemeente (PROT)

Een relatief grote mate van steun voor protestpartijen onder de bevolking van een gemeente is een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum

Relatief veel steun voor

protestpartijen onder de bevolking = 1

Relatief weinig steun voor

protestpartijen onder de bevolking = 0

Institutioneel vertrouwen van burgers (TRUST)

Een relatief lage mate van institutioneel vertrouwen onder de bevolking van een gemeente is een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum

Relatief lage mate van institutioneel vertrouwen onder de bevolking = 1

Relatief hoge mate van institutioneel vertrouwen onder de bevolking = 0

Tijdsduur waarin de lokale coalitie bestuurt — honeymoon-periode (GOV)

Een relatief lange periode waarin het college van burgemeester en wethouders aan de macht is, is een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum

College B&W bestuurt relatief lang = 1

College B&W bestuurt relatief kort = 0

Winst van referendum (uitkomst — OUT)

Uitkomst van het gemeentelijke raadgevend referendum in combinatie met alle formele eisen verbonden aan de uitslag (in de vereiste geldigheidsquorums)

Ja (winst voor initiatiefnemers bij de stembusgang) = 1

Nee (niet-winst voor initiatiefnemers bij de stembusgang) = 0

138 De waarde 1 staat voor de aanwezigheid van de conditie en 0 voor de afwezigheid van de con-ditie. De aanname is dat condities met de waarde 1 een voldoende voorwaarde zijn voor winst vanuit het perspectief van initiatiefnemers.

Het ‘spel der referenda’ kent in Nederland enkele duidelijke afspraken. Deze afspraken spitsen zich toe op de institutionele arrangementen die het referendum omgeven. Het prominentste voorbeeld hiervan is het geldigheidsquorum. Pas bij het bereiken van het quorum kan men spreken van een rechtsgeldige uitslag en is het gemeentebestuur moreel gezien gebonden een besluit te nemen naar aanleiding van de volksraadpleging. In de voorfase, in aanloop naar een referendum, kan worden gewezen op het voorbeeld van het vergaren van voldoende steun voor de stemming in de vorm van handtekeningen van kiesgerechtigden. Als we willen analyseren welke condities leiden tot winst, of welke (combinaties van) condities een voldoende of noodzakelijke voorwaarde zijn voor winst, dan dienen we rekening te houden met dergelijke institutionele vereisten. Hierbij hoeven we ons enkel te richten op de quorums tijdens het referendumtraject zelf; omdat alle casus georganiseerde referenda zijn, hebben ze alle de drempels in de voorfase gehaald.

Box 6.1 Kalibratie van QCA-condities

Binnen QCA worden condities beschouwd als sets waarin alle afzonderlijke casus wel of geen lidmaatschap hebben. Het toebedelen van casus aan de relevante sets op basis van empirische informatie wordt in QCA-terminologie ‘kalibreren’ genoemd (Schneider & Wagemann, 2012, p. 32). Een belangrijk onderdeel van het kalibreren bij crisp-set-QCA is het bepalen van de drempelwaarde of het kwalitatieve anker van de condities. Als een casus bij csQCA onder de vastgestelde waarde scoort, dan valt deze volledig buiten de set (score ‘0’). In het geval de casus boven de vastgestelde waarde scoort, dan valt deze volledig binnen de set (score ‘1’) (Rihoux & Ragin, 2009).

Hoe deze drempelwaarde vast te stellen, verschilt per conditie, is afhankelijk van de context van het onderzoek en van de gekozen QCA-variant. Voor fuzzy-set-QCA beschrijven Schneider en Wagemann (2012, pp. 35-38) twee behulpzame methoden voor kalibreren: de ‘directe’ en ‘indirecte’ methode. Beide methoden maken gedeeltelijk gebruik van statistische modellen. Ze kunnen alleen niet worden toegepast op de crisp-set-variant van QCA.

Rihoux en Ragin (2009, p. 42) formuleren enkele goede praktijken voor het vaststellen van drempelwaarden bij csQCA. Een belangrijk uitgangspunt is transparantie. Wees altijd duidelijk over de hoogte van de drempels. Bij het vaststellen van de waarden kan gebruik worden gemaakt van substantieve en/of theoretische kennis. Als dit niet mogelijk is, kunnen technische criteria worden betrokken bij de keuze, zoals het gemiddelde of de mediaan. Dan moet wel worden nagegaan of dit zinvol is, gegeven de verdeling van de waarden over de casus. Kunstmatige waarden, die casus met zeer vergelijkbare waarden verdelen, kunnen het beste worden vermeden. Meer ingewikkelde methoden, zoals clusteringstechnieken, kunnen eveneens worden ingezet. Deze technieken moeten dan wel empirisch of theoretisch zinvol zijn. Daarnaast moeten alle condities in de ‘juiste’ richting worden gecodeerd. De aanwezigheid van een conditie (score ‘1’) moet gelinkt zijn aan de verwachting van de aanwezigheid van de uitkomst (score ‘1’).

Bij het kalibreren is de hoofdregel dat de betekenis van condities, en dus de respectieve sets, in hoge mate afhankelijk is van de context van het onderzoek (Schneider & Wagemann, 2012, p. 33). Bij ieder onderzoek moet voor elke conditie steeds apart worden bezien wat de drempelwaarde is en hoe deze moet worden geformuleerd. In dit onderzoek is, gelet op de bovenstaande punten, steeds rekening gehouden met de verdeling van condities over de casus, de specifieke context van het lokale referendum in Nederland én substantieve kennis over de dertig raadgevende referenda die in dit onderzoek centraal staan.

Naast de institutionele vereisten dienen we ons nadrukkelijk ook te richten op de formele uitslag van het referendum. Je kunt pas een referendum ‘winnen’ als een (relatieve) meerderheid van de kiezers zich achter een antwoordmogelijkheid schaart. Een referendum is dan ook pas ‘gewonnen’ als de bezorgdheid of ideeën van de initiatiefnemers weerklank vinden bij voldoende kiesgerechtigden. Op het moment dat kiezers zich in meerderheid achter de (voor)genomen antwoordmogelijkheid van het gemeentebestuur scharen, kan er geen sprake zijn van een door initiatiefnemers ‘gewonnen’ referendum. We spreken in zo’n geval van niet-winst. Het perspectief van de initiatiefnemers is dan ook het uitgangspunt van de analyse.

In deze crisp-set QCA-analyse is de uitkomst (OUT) als volgt gedefinieerd en geoperationaliseerd. Indien de uitslag van het raadgevend referendum in overeenstemming is met de bezorgdheid of ideeën van de initiatiefnemers en/of de institutionele hordes zijn behaald (het geldigheidsquorum), dan krijgt die referendum-casus de score ‘1’. Deze score staat voor een ‘gewonnen’ referendum. Op het moment dat de uitslag van het referendum niet in overeenstemming is met de bezorgdheid of ideeën van de initiatiefnemers en/of de institutionele hordes niet worden gehaald, dan is er sprake van een ‘verloren’ referendum voor initiatiefnemers. In een dergelijk geval krijgt deze casus de score ‘0’ toebedeeld (zie bijlage D voor uitgebreide coderingen per casus).

Daarnaast is het nog van belang te vermelden dat alle condities ‘positief’ zijn geformuleerd. Dit betekent dat een positieve waarde (1, aanwezigheid) is toegekend aan expressies van de condities waarvan we veronderstellen dat deze bijdragen aan winst. De reden hiervoor is dat we tegenstrijdigheid in de configuraties willen vermijden (Rihoux & De Meur, 2009; Rihoux & Ragin, 2009).

De eerste conditie in Tabel 6.1 gaat over de opkomst bij het gemeentelijke referendum (TURN). We verwachten dat een relatief hoge opkomst een voldoende voorwaarde is voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum. Vandaar dat we casus met een relatief hoge opkomst coderen met de score ‘1’ en casus met een relatief lage opkomst met de score ‘0’. Een relevante vraag is wanneer de opkomst bij een referendum als ‘relatief hoog’ of ‘relatief laag’ is te bezien. Voor een antwoord op die vraag blijven we dicht bij de geldende praktijk van de Nederlandse situatie. Gangbaar in het Nederlandse referendumlandschap is een opkomstdrempel van 30% van de kiesgerechtigde bevolking. Dit betekent dat de uitslag van het referendum pas rechtsgeldig is als minstens 30% van de kiezers die gerechtigd waren om te stemmen ook daadwerkelijk naar de stembus gaan. Deze drempel gebruiken we als uitgangspunt voor de bepaling van het kwalitatieve anker. Wanneer de opkomst bij de stemming boven de 30% ligt, veronderstellen we dat de opkomst ‘relatief hoog’ is. Het dichtstbijzijnde percentage boven de 30% is 31%. Alle referenda die een opkomst van 31% of hoger hebben, coderen we met een waarde ‘1’ en kwalificeren we daarmee als ‘relatief hoog’. Opkomstpercentages op of beneden de 31% beschouwen we als ‘relatief laag’ en krijgen de codering ‘0’.

De tweede conditie zoomt in op de steun voor de (voor)genomen plannen in het direct betrokken vertegenwoordigende orgaan. Kiezers laten zich voor het bepalen van hun positie ten aanzien van een referendumkwestie mede beïnvloeden door het standpunt van hun voorkeurspartij. We verwachten dat als er veel politieke overeenstemming is over een kwestie onder de politieke elite, de kans groter is dat de meeste kiezers in een referendum dezelfde kant kiezen. Als dus grote meerderheden in een gemeentelijke politieke arena zich uitspreken voor de beleidskwestie, dan zal de kans ook groter zijn dat de kiezers zich achter de aangedragen plannen scharen. Indien relatief weinig politieke partijen zich uitspreken voor het (voor)genomen besluit, neemt de kans toe dat kiezers zich eveneens van het besluit zullen afwenden en dermate massaal tegenstemmen dat het gemeentebestuur de stemming ‘verliest’. Als er relatief weinig politiek steun is in de gemeenteraad voor de aan een referendum onderworpen kwesties, beschouwen we dat dus voorlopig als een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum.

Figuur 6.1 Model van stemgedrag bij gemeentelijke raadgevende referenda

Belangrijk aspect in de operationalisering van deze conditie is de vraag wanneer er ‘relatief veel’ steun is onder de elite voor een beleidsvoornemen en wanneer de steun ‘relatief gering’ genoemd kan worden. We kijken voor de omvang van de steun in beginsel naar het feitelijk stemgedrag van de partijen in de gemeenteraad. Hoeveel raadsleden stemden ‘voor’ dan wel ‘tegen’ de kwestie. Het stemgedrag van raadsleden is te ontsluiten uit gemeentelijke archieven en krantenartikelen. Het gaat uiteraard om de steun die het voorstel krijgt voorafgaand aan de volksraadpleging en dus niet erna. Indien de raad voor het referendum niet formeel heeft gestemd over het voorstel, maken we gebruik van

krantenartikelen en commissieverslagen om een beeld te krijgen van de houding van de partijen ten opzichte van de plannen. Een door de raad behandeld voorstel krijgt ‘relatief veel’ steun als minstens een tweederdemeerderheid van de raadsleden instemt met of steun uitspreekt voor het voorstel. Is de steun in de lokale politieke arena lager dan 66,67%, dan spreken we van ‘relatief weinig’ steun onder de politieke elite. Een casus waarbij raadsleden ‘relatief veel’ steun hebben uitgesproken voor de plannen krijgt de score ‘0’; indien ‘relatief weinig’ raadsleden voor de plannen blijken te hebben gestemd, krijgt de casus de waarde ‘1’ toebedeeld.

De derde conditie gaat over de steun voor protestpartijen in gemeenten (PROT). We verwachten dat de steun voor dergelijke partijen samenhangt met de mate waarin kiezers de (beleids-)opvatting volgen van een meerderheid in de gemeenteraad. Een aanzienlijke steun voor protestpartijen in de vorm van een relatief hoog aandeel van de stemmen bij de relevante gemeenteraadsverkiezingen (of verkiezingen voor de stadsdeelraad) is een verwachte positieve indicator voor initiatiefnemers van een volksraadpleging. Een sentiment van protest onder de bevolking vergroot de kansen voor initiatiefnemers op winst bij de stembusgang. Relatief veel steun voor protestpartijen in de gemeenteraad beschouwen we daarom als een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum. Als grenswaarde hanteren we een stemmenpercentage op protestpartijen van 10%. Is het stemmenpercentage op protestpartijen hoger dan 10%, dan kennen we de casus de waarde ‘1’ toe. Ligt het aandeel van de stemmen op of onder de 10%, dan is de waarde ‘0’.

De vierde conditie spitst zich toe op het institutioneel vertrouwen (TRUST). Een hoge mate van institutioneel vertrouwen is niet alleen van belang voor het vertrouwen van burgers in allerlei politieke en maatschappelijke instanties, maar tevens op het stemgedrag van kiezers in het geval van een referendum. Kiezers die weinig institutioneel vertrouwen hebben, stemmen bij een referendum eerder ‘tegen’ de plannen van het gemeentebestuur dan ‘voor’. Wanneer burgers relatief veel vertrouwen hebben in politieke en maatschappelijke instituties, stemmen ze eerder ‘voor’ plannen afkomstig van het bestuur. Vanwege het ontbreken van een indicator die het institutioneel vertrouwen meet op gemeentelijke niveau en door de tijd heen, gebruiken we een proxy-variabele voor institutioneel vertrouwen. Deze proxy-variabele bestaat uit een vijftal losse factoren die we samenvoegen: opkomst bij verkiezingen, leeftijd, opleidingsniveau, mate van stedelijkheid en kerkbezoek (zie onder andere Kloosterman, 2010; Arends & Schmeets, 2015). Tezamen beschouwen we deze conditie als een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum.

De vijf factoren die in dit onderzoek samen het institutioneel vertrouwen vormen zijn als volgt geoperationaliseerd. Voor het meten van de opkomst bij verkiezingen pakken we een gemiddelde van de Tweede Kamerverkiezingen, gemeenteraadsverkiezingen, Provinciale Statenverkiezingen en verkiezingen voor het Europees Parlement. Het gaat

daarbij steeds om de verkiezingen die qua tijd het dichtst bij het gemeentelijke referendum zijn gehouden. Van de vier verkiezingen nemen we de gewogen gemiddelde opkomst als indicator voor institutioneel vertrouwen. Verkiezingsuitslagen ontlenen we aan de verkiezingsdatabase van de Kiesraad. Voor het vaststellen van de bevolkingsopbouw kijken we naar het percentage van de bevolking tussen de 18 en 45 jaar oud in het jaar van het referendum. Deze gegevens zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Qua opleidingsniveau kijken we naar het percentage hoogopgeleide bevolking in de desbetreffende gemeente. Iedereen met een afgeronde hbo- of wo-opleiding valt in de categorie hoogopgeleid. We richten ons specifiek op de hoogopgeleide bevolking in de leeftijdscategorie 15-65 jaar omwille van de betrouwbaarheid en beschikbaarheid van de gegevens. De informatie over het opleidingsniveau komt van het CBS en heeft zoveel mogelijk betrekking op het opleidingsniveau van de bevolking in het jaar waarin het referendum plaatsvond. In het enkele geval waarin geen informatie over het relevante jaar voorhanden bleek te zijn, kozen we voor gegevens die qua tijd zo dicht mogelijk bij het tijdstip van het referendum lagen.

Om de stedelijkheid van een gemeente te bepalen richten we ons op het aantal inwoners per km2 binnen de gemeentegrenzen in het jaar van de volksstemming. Deze informatie koppelen we vervolgens aan de standaard-vijfpuntsschaal die het CBS gebruikt als indicator voor de mate van stedelijkheid van gemeenten. We kennen vervolgens een score toe aan de gemeenten gebaseerd op de vijfpuntsschaal. De laatste factor heeft betrekking op de frequentie van het kerkbezoek. We kijken naar het percentage van de inwoners dat regelmatig (minstens eenmaal per maand) een religieuze dienst bezoekt. Cijfers over kerkbezoek zijn wederom afkomstig van het CBS. Informatie over het kerkbezoek in gemeenten is spaarzaam; daarom is het onmogelijk het kerkbezoek in gemeenten te relateren aan het jaar van de volksstemming. Enkel twee metingen in de periode 2010-2013 en 2010-2014 zijn beschikbaar. De gegevens uit de eerste meting zijn gebruikt voor de casus tot en met 2013; de gegevens uit 2010-2014 zijn gebruikt voor de raadgevende referenda na 2013.

De gegevens uit de vijf genoemde factoren zijn opgeteld en gemiddeld om zo per casus tot een institutionele vertrouwensscore te komen. Een relatief lage vertrouwensscore bezien wij als een voldoende voorwaarde voor de kans van de initiatiefnemers om een raadgevende volksstemming te ‘winnen’. Wanneer de geaggregeerde vertrouwensscore op of onder de 50% ligt, krijgt de casus in kwestie een score van ‘1’. Wanneer de vertrouwensscore boven de 50% ligt, kennen we de score ‘0’ toe.

De vijfde conditie is het tijdsbestek waarin het bestuur bestuurt (Key, 1996; Qvortrup, 2016). De redenering hierachter is dat regeren vraagt om het nemen van moeilijke beslissingen. Door het nemen van beslissingen jaag je mensen tegen je in het harnas. Hoe langer een bestuur aan de macht is, hoe groter de kans dat meer mensen ontevreden zijn met het gevoerde beleid. In het geval van een referendum neemt dan de kans af dat het

bestuur een volksraadpleging ‘wint’. Wanneer het bestuur kort bestuurt — de honeymoon-periode — krijgt het eerder het voordeel van de twijfel. De kans dat het een stemming ‘wint’ is dan groter. Een relatief lange bestuursperiode ten tijde van het referendum is naar verwachting dus een voldoende voorwaarde voor winst door initiatiefnemers van een gemeentelijk raadgevend referendum.

Tabel 6.2 Crisp-set datamatrix winst en niet-winst gemeentelijke raadgevende referenda, dertig casus

Casus Opkomst referendum (TURN) Politieke overeenstem-ming (SUP) Steun voor protestpartijen (PROT) Institutioneel vertrouwen (TRUST) Honeymoon-periode bestuur (GOV) Winst of niet-winst bij referendum (uitkomst — OUT) Amrsf95 0 0 0 1 0 0 Adam95a 1 0 0 1 0 1 Adam95b 1 0 0 1 0 1 Leid95 1 0 1 0 0 1 Gravel96 1 1 0 1 1 1 Zwol96 1 0 0 1 1 0 AdamSp97 1 0 1 1 1 1 Adam97a 1 0 0 1 1 0 Adam97b 0 0 0 1 1 0 Zndvrt97 1 1 0 1 1 1 Gorch99 1 0 0 1 0 0 Nwegn99 0 1 0 1 0 0 Adam01 0 0 0 1 1 0 Grong01 1 0 1 1 1 1 Adam02 1 1 1 1 0 1 Enkhzn02 1 0 1 1 0 0 Voernd03 1 1 0 1 0 1 Hilvsm04 0 1 1 1 1 0 Huizn04 1 1 1 1 1 1 Grong05 1 0 1 0 1 0 Soest05 1 0 0 1 1 0 Zwol05 1 0 0 1 1 1 Delft06 1 0 1 0 0 1 Nmgen06 1 0 1 1 1 1 AdamWstp08 0 0 1 0 1 0 AdamWst10 1 0 0 0 0 0 Anhm13 0 1 1 1 1 0 AdamCtm14 1 0 1 0 1 0 Anhm16 0 0 1 1 0 0 Rttrdm16 0 1 1 1 1 0

6

We leggen de kwalitatieve grens voor de vraag of een casus binnen of buiten de set ‘tijdsduur waarin de lokale coalitie bestuurt’ valt bij twee jaar, oftewel 730 dagen. Het gaat om 730 dagen na de relevante gemeenteraads- of stadsdeelraadsverkiezingen vanwege het ontbreken van specifieke gegevens over de start van lokale coalities. We corrigeren de gegevens wanneer het college van burgemeester en wethouders (B&W) tussentijds is afgetreden. De telling begint dan na de installatie van het nieuwe college van B&W. Als het referendum binnen 730 dagen plaatsvindt na de laatstgehouden verkiezingen voor de gemeenteraad (of stadsdeelraad), kennen we de waarde ‘0’ toe. Is het referendum minstens twee jaar na de verkiezingen gehouden dan scoort de betreffende casus de waarde ‘1’. In tabel 6.2 is de datamatrix te vinden waarin de scores per casus en per conditie zijn weergeven. De onderliggende gegevensbestanden zijn na te lezen in bijlage D. Figuur 6.1

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN