• No results found

Een volgende vereiste is dat de maatregel pertinent of doeltreffend is. De eerste vraag die zich hier logischerwijze stelt is of dergelijke maatregel wel effectief leidt tot een hogere vaccinatiegraad. Hierover zijn echter weinig cijfers te vinden aangezien strafrechtelijke vervolging van vaccinatieweigeraars dermate zeldzaam is in de wereld. M.b.t. afdeling III zijn er wel cijfers te vinden die erop wijzen dat overheidsingrijpen inderdaad zou leiden tot een hogere vaccinatiegraad maar of dit noodzakelijkerwijze ook geldt voor gevangenisstraffen en geldboetes is niet zeker, maar wellicht wel aannemelijk.

Toch zijn er enige problemen op vlak van de doeltreffendheid aangezien er enige ongewenste gevolgen kunnen optreden. Een eerste probleem is dat het nut van zo’n strafrechtelijk afdwingbare vaccinatieplicht vrijwel volledig beperkt is tot het afradend karakter ervan. Een kind heeft er immers absoluut geen baat bij dat zijn ouders omwille van een vaccinatieweigering een geldboete moeten betalen en natuurlijk ook niet wanneer zij een gevangenisstraf opgelegd krijgen. Ook kan er amper gesproken worden van een behoefte aan resocialisatie of rehabilitatie in hoofde van de ouders. Bovendien kan niet redelijkerwijze gepleit worden voor enige behoefte aan vergelding, zeker gelet op het feit dat het voornaamste slachtoffer het kind is dat daar geen baat bij heeft. Een tweede bezorgdheid is dat dergelijke verregaande maatregelen het vertrouwen in de gezondheidszorg bij de bevolking kunnen ondermijnen, wat op zich al één van de voornaamste redenen is waarom mensen vaccins weigeren.202 Verwant hiermee is dat ingrijpende maatregelen kunnen leiden tot

de stigmatisering en sociale isolering van mensen die inenting weigeren.203 Gepaard met een gebrek aan

vertrouwen in de gezondheidszorg kan dit ertoe leiden dat mensen met dergelijke opvattingen samen gaan optrekken en zich gaan afzonderen van de rest van de maatschappij. Denk aan anti-vaccinatiegroepen op Facebook waar mensen meedelen welke dokters bereid zijn om een vervalst attest af te leveren. Dat enkelen van hen strafrechtelijk veroordeeld worden, zal wellicht enkel maar bijdragen aan de stigmatisering en isolering van deze groep. Een laatste bezorgdheid is dan nog dat mensen die inenting weigeren vaak behoren tot bepaalde minderheden in een maatschappij, zoals het geval is met orthodox-protestanten in Nederland. Het verder stigmatiseren en isoleren van zo’n minderheid zal dus allesbehalve de integratie en inclusie bevorderen maar zal daarentegen discriminatie in de hand werken.204 Zelfs al zou het dus gaan om een heel

pertinente en kostenefficiënte maatregel, dan nog zou het discriminatoire karakter afbreuk kunnen doen aan de rechtvaardigheid ervan wanneer vooral mensen van een bepaalde subgroep veroordeeld worden. Zo zou het niet wenselijk zijn om een strafbare vaccinatieplicht in te voeren in hoofde van mensen met een Marokkaanse origine, hoewel die subgroep een significant hoger risico loopt. Een plicht ten aanzien van eenieder die naar Marokko reist is dan weer minder controversieel.205 Het strafbaar stellen van niet-inenting

kan dus tal van onbedoelde gevolgen hebben maar ook hier is er echter weinig tot geen empirisch onderzoek die bovenstaande claims ondersteunt noch weerlegt.

Belangrijk voor de doeltreffendheid is ook in welke mate de overheid voorziet in uitzonderingen. Het bekomen van een uitzondering waardoor iemand ontsnapt aan een vaccinatieplicht kan immers tegemoetkomen aan de disproportionaliteit. Zou het voorzien in uitzonderingen er dus kunnen voor zorgen

202 D. ISAACS, H. KILHAM en H. MARSHALL, “Should routine childhood immunizations be compulsory?”, Journal

of Paediatrics and Child Health juli 2004, 40, afl. 7, 395.

203 B. HAIRE, P. KOMESAROFF, R. LEONTINI en C. RAINA MACINTYRE, “Raising Rates of Childhood Vaccination: The Trade-off Between Coercion and Trust”, Journal of Bioethical Inquiry juni 2018, 15, afl. 2, 199–209. 204 J. LUYTEN en P. BEUTELS, “The Social Value Of Vaccination Programs: Beyond Cost-Effectiveness”, Health

Affairs februari 2016, 35, afl. 2, 216-217.

dat wel voldaan is aan de proportionaliteit zonder evenwel afbreuk te doen aan de doeltreffendheid? Dit wordt ook wel eens de rule and exemption approach genoemd.206 Van belang is natuurlijk welke gronden nu

precies aanleiding geven tot het bekomen van een uitzondering. In de V.S. voorzien veel staten in drie onderscheiden gronden: (1) medische redenen, (2) filosofische redenen en (3) religieuze redenen (hoewel dit daar gebeurt in het kader van vaccinatie als toelatingsvoorwaarde tot publieke scholen).207 Dat medische

redenen gegrond zijn, behoeft weinig betoog. Filosofische redenen echter zijn meer problematisch. Welke overtuigingen nu allemaal precies onder de vrijheid van gedachte en filosofie vallen, is immers vaak betwist en de grens met gewone overtuigingen die geen bescherming behoeven is niet helemaal duidelijk. Het lijkt ook niet realistisch of praktisch haalbaar om de oprechtheid van mensen die zich beroepen op dergelijke filosofische uitzondering op enige manier te kunnen nagaan. In de V.S. zijn de vereisten verschillend per staat, waarbij het in sommige staten voldoende is om een uitzondering aan te vragen zonder enige verantwoording te moeten geven, terwijl andere staten vereisen dat ouders een document tekenen waarin ze bevestigen dat ze ervan op de hoogte zijn dat hun kind blootgesteld wordt aan risico’s.208 Een ruime en

soepele invulling van het begrip “filosofische redenen” lijkt niet bevorderlijk te zijn voor de doeltreffendheid, terwijl een strikte invulling niet haalbaar lijkt. Bovendien is er wetenschappelijk bewijs dat (minstens in de V.S.) het aantal uitzonderingen hoger is wanneer de procedure om een uitzondering te bekomen makkelijker is.209 Ook religieuze redenen zijn problematisch. Achtentwintig staten in de V.S. voorzien niet in de

mogelijkheid om een vaccin te weigering op grond van filosofische redenen maar voorzien naast medische enkel in religieuze redenen als mogelijke weigeringsgrond. Wat nu precies onder “religie” valt is opnieuw onduidelijk. Betreft dit enkel de voornaamste religies? Het EHRM geeft alvast een ruime interpretatie aan het religiebegrip maar toch lijkt het moeilijk om vanuit rationeel oogpunt een onderscheid tussen bv. een sekte en een religie te verantwoorden. Bovendien is het opteren voor enkel religieuze uitzonderingen in hoofde van de overheid als weinig neutraal te beschouwen, terwijl neutraliteit toch essentieel is in een liberale democratie. Het is immers niet duidelijk waarom religie een speciale plaats zou verdienen en voorrang zou moeten krijgen op andere levensbeschouwingen. Een heel ruime definitie van “religie” gebruiken kan deze ongelijkheid verhelpen maar dit kan opnieuw afbreuk doen aan de pertinentie. Het is bovendien zo dat staten in de V.S. die enkel voorzien in religieuze excepties significant meer zo’n excepties tellen dan staten die ook voorzien in filosofische excepties.210 Kortom, de disproportionaliteit kan blijkbaar niet of toch heel moeilijk

verholpen worden door het toestaan van uitzonderingen zonder op discriminatoire wijze te bepalen wie recht heeft op een uitzondering en wie niet, zonder daarnaast tegelijk afbreuk te doen aan de doeltreffendheid.

Toegepast op België kan nog herhaald worden dat het poliovaccin met een gewogen gemiddelde van 98.2 procent in 2016 inderdaad een iets hogere vaccinatiegraad kent dan de overige vaccins. Toch is het verschil bij de meeste vaccins beperkt tot 1 procent of minder. Dit en bovenstaande bezorgdheden in acht nemend kan dus moeilijk besloten worden dat de regeling inzake polio pertinent is.

206 R. PIERIK, “Mandatory Vaccination”, supra vn. 145, 391.

207 E. WALKINSHAW, “Mandatory vaccinations: The international landscape”, Canadian Medical Association Journal 11 augustus 2011, 183, afl. 16, E1167–E1168.

208 Ibid.

209 E. WANG, J. CLYMER, C. DAVIS-HAYES en A. BUTTENHEIM, “Nonmedical Exemptions From School Immunization Requirements: A Systematic Review”, American Journal of Public Health november 2014, 104, afl. 11, e62–e84.