• No results found

In België werd door middel van art. 1,1° van de Gezondheidswet op federaal niveau de mogelijkheid gecreëerd om, na tussenkomst van de Hoge Gezondheidsraad, via Koninklijke Besluiten vaccins verplicht te stellen en bij niet-naleving hiervan over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Van deze mogelijkheid werd gebruik gemaakt om d.m.v. het Besluit Poliomyelitis niet-inenting van het poliovaccin strafbaar te stellen met een geldboete en/of een gevangenisstraf. Hoewel er een sterk betoog kan worden gemaakt dat er inderdaad een morele plicht bestaat om zichzelf en zijn kinderen te laten inenten, voornamelijk vanuit overwegingen ten aanzien van anderen maar ook ten aanzien van het collectief, kan zo’n verplichting haaks staan met meerdere essentiële rechten en vrijheden die centraal staan in een tolerante, liberale democratie en overigens ook vervat zitten in het EVRM. In het bijzonder gaat het om de ouderlijke macht, het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, de vrijheid van religie en filosofie en het recht op onderwijs. Dit in acht nemend blijkt het dan ook moeilijk om vanuit de twee voornaamste beginselen die in de medische ethiek gebruikt worden als limiterend criterium voor de beslissingsvrijheid van ouders, zijnde het belang van het kind en het schadebeginsel, overheidsingrijpen te legitimeren. De meeste auteurs stellen immers strenge voorwaarden en vereisen dat er een voldoende hoge kans op (ernstige) schade bestaat voor het kind of voor anderen opdat overheidsingrijpen kan worden gerechtvaardigd. De steeds terugkomende conclusie is dat in een land als België waar er een heel sterke groepsimmuniteit heerst, verregaand overheidsingrijpen slechts gerechtvaardigd is in het kader van een epidemie, ter voorkoming van een nabij dringend schadegeval (in het bijzonder het tetanusvaccin) of in het geval van bio-terrorisme. Voor poliomyelitis is dan ook duidelijk niet voldaan aan deze voorwaarden gezien er al decennialang geen schadegeval meer heeft plaatsgevonden in België en de ziekte op het punt staat om wereldwijd uitgeroeid te worden. Het opleggen van een geldboete of een gevangenisstraf bij niet-inenting van het poliovaccin is anno 2020 in ons land dan ook absoluut niet proportioneel, pertinent en noodzakelijk te noemen. Toch is duidelijk dat, hoewel de voorwaarden bijzonder streng zijn, overheidsingrijpen in de realiteit wel degelijk gerechtvaardigd kan zijn. Vanuit dat oogpunt is het dan ook goed dat er in België inderdaad een wettelijk kader bestaat om d.m.v. de Koning in een rampscenario snel te kunnen optreden. Zo zou dus eventueel, wanneer uiteindelijk een vaccin op de markt zal worden gebracht m.b.t. het coronavirus, een beroep kunnen worden gedaan op de Gezondheidswet om niet-inenting vlot te kunnen bestraffen met een geldboete via het uitvaardigen van een KB.

Er kan dan ook makkelijk besloten worden dat het wettelijk verplichte poliovaccin niet wenselijk is vanuit ethisch-rechtsfilosofisch oogpunt, gelet op de geringe actualiteit van de ziekte. Anderzijds moet wel worden toegegeven dat het voor de wetgever niet evident is om het verplichte poliovaccin en de daarbij horende sancties af te schaffen. Dit zou immers een verkeerd signaal naar de bevolking kunnen geven, namelijk dat het poliovaccin helemaal niet meer nodig is. Toch is de ziekte nog niet helemaal uitgeroeid en kan zelfs het argument gemaakt worden dat net nú zoveel mogelijk moet worden ingezet op vaccinatie opdat poliomyelitis effectief wereldwijd kan worden uitgeroeid. In het beste geval verdwijnt de ziekte in de nabije toekomst en kan dan ook een einde worden gemaakt aan het verplichte poliovaccin en de sanctionering ervan. In afwachting hiervan is het alvast niet wenselijk om daadwerkelijk over te gaan tot het strafrechtelijk vervolgen van niet-inenting. Hoewel dit verre van een prioriteit voor het parket vormt, is het toch duidelijk dat er inderdaad een handvol zaken te vinden zijn waar wel degelijk tot vervolging werd overgegaan en waarbij soms zelfs een gevangenisstraf werd opgelegd, al dan niet voorlopig of met uitstel. Op lange termijn en dus in de hypothese dat de ziekte niet binnenkort verdwijnt, lijkt het in stand houden van de huidige regeling rond poliomyelitis alvast niet haalbaar. Zelfs wanneer het parket ophoudt om effectief tot vervolging over te gaan,

lijkt het met oog op consistentie en rechtszekerheid niet wenselijk dat iets langdurig strafbaar gesteld is zonder evenwel daadwerkelijk te worden afgedwongen.

Het weigeren van niet-ingeënte kinderen uit kinderopvangcentra in de Franse Gemeenschap dan weer is veel minder ingrijpend. Toch mag ook deze maatregel niet getrivialiseerd worden. Zowel het belang van het kind als het schadebeginsel lijken opnieuw buiten het kader van onder meer een epidemie in een land als België met een dermate hoge vaccinatiegraad geen basis tot legitimering te bieden. Bovendien kan niet alleen de proportionaliteit van de maatregel worden betwist, daarnaast blijken vooral ook de voorwaarden van pertinentie en noodzakelijkheid problematisch te zijn. Zo bestaat er een reëel risico dat het recht op onderwijs in het gedrang kan komen. Opnieuw lijkt deze maatregel dan ook niet wenselijk.

Een laatste bemerking dan nog is dat het wel wenselijk is dat er een specifiek regime zou worden ingevoerd ter compensatie van de uitzonderlijke schadegevallen die kunnen optreden ingevolge inenting. Art. 1382- 1384 BW blijken geen grond tot vergoeding te bieden gezien er vaak geen sprake is van enige fout en een causaal verband quasi onmogelijk aan te tonen is. Het is dan ook niet ideaal dat de betrokkenen een beroep moeten doen op de bevoegdheid inzake buitengewone schade van de Raad van State, veruit één van de minst toegankelijke rechtscolleges. Een specifiek regime dat kan worden afgedwongen voor de gewone burgerlijke rechter zou niet alleen het bekomen van zo’n schadevergoeding vergemakkelijken, ook het vertrouwen van de burger in de gezondheidszorg en de overheid zou potentieel versterkt kunnen worden door de eerlijkere en meer open communicatie.