• No results found

Parlementaire behandeling van de Wkkgz

Achtergrond, opzet en doel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg

2.4 Parlementaire behandeling van de Wkkgz

2.4.1 Behandeling in de Tweede Kamer

De Wkkgz werd ‘geïntroduceerd’ bij de derde nota van wijziging van de Wcz. In de periode die daarop volgde werden 23 amendementen ingediend (II 2012/13, 32402, nr. 13 tot en met nr. 35). Bij een vierde nota van wijziging werd voorts een artikel 38a toegevoegd, inzake de verplichting voor een zorgaanbieder die zorg verleent als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (thans Wet langdurige zorg) om over een verklaring omtrent het gedrag (VOG) van zijn medewerkers te bezitten (II, 32402, nr. 37). Op 18 juni 2013 volgde de eerste termijn van behandeling. In dat verband werd onder meer ingegaan op de voorgestelde klachten- en geschillenprocedure en werd bezwaar gemaakt tegen het voorstel dat een geschilleninstantie een bindend advies zou kunnen geven met als gevolg dat de weg naar de rechter wordt afgesneden; deze laatste kan slechts nog marginaal toetsen of het bindend advies in stand moet blijven of niet. Een ander geuit bezwaar ten aanzien van de klachten- en geschillenregeling was de vermenging van klachten en ‘claims’. Los van deze bezwaren kwam uit het debat naar voren dat de voorgestelde klachten- en geschillenregeling vragen opriep, om

verduidelijking vroeg. Kritiek ontmoette ook de definitie ‘goede zorg’ evenals de definitie van ‘calamiteit’ en het ontbreken van een definitie van ‘incident’. Een vraag die voorts werd opgeworpen, was of de Wkkgz wel van toepassing zou moeten zijn op zorg als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Daarnaast bleek de VOG – mede naar aanleiding van de kort ervoor ingediende vierde nota van wijziging – discussie uit te lokken. Op 21 juni 2013 volgde de schriftelijke

beantwoording door de minister van VWS van vragen evenals een reactie op de ingediende

amendementen (II, 32402, nr. 39). Aansluitend werden opnieuw enkele amendementen ingediend (II, 32402, nr. 38, nr. 40 tot en met nr. 49 en nr. 52), evenals enkele moties (II, 32402, nr. 50, nr. 51, nr. 53, nr. 54, nr. 55 en nr. 56). Op 2 juli 2013 werd de mondelinge behandeling van de Wkkgz voortgezet. Bij de bespreking van de amendementen werd ruim aandacht besteed aan de klachten- en

geschillenprocedure, de meldingsplicht aangaande het disfunctioneren van een medisch specialist en de vergewisplicht van de (opvolgende) zorgaanbieder en de reikwijdte van de Wkkgz in relatie tot de Wmo en alternatieve genezers. Daarna werd een aantal nieuwe amendementen en een aantal wijzigingen van eerder ingediende amendementen ingediend (II, 32402, nrs. 57-63).

De Tweede Kamer nam, na stemming over de amendementen en het wetsvoorstel, op 4 juli 2013 het wetsvoorstel Wkkgz met een veertiental amendementen aan (Handelingen II 2012/13, nr. 104, item 79 en het op 8 juli 2013 opgemaakte Stemmingsoverzicht).

2.4.2 Behandeling in de Eerste Kamer

Aansluitend werd het gewijzigd voorstel van wet van bij de Eerste Kamer ingediend (I, 32402, E). Het voorbereidend onderzoek door de Eerste Kamercommissie van VWS vond (na de nodige toelichtingen

en overzichten van de minister van VWS) plaats op 28 januari 2014, waarna op 18 februari 2014 het voorlopig verslag gereed kwam (I, 32402, G). Uit dit voorlopig verslag kan worden opgemaakt dat de fracties vragen of zorgen hadden over diverse aspecten van de Wkkgz. Deze aspecten betroffen de noodzaak van de wet, de financiële consequenties van het wetsvoorstel voor de zorgaanbieder, het begrip ‘goede zorg’ (in relatie tot verantwoorde zorg en de zorg van een goed hulpverlener) alsmede de invulling van dat begrip (professionele standaard, kwaliteitsstandaard), de markgerichte relatie tussen zorgaanbieder en cliënt blijkend uit de keuze voor de termen ‘zorgaanbieder’ en ‘cliënt’ versus het belang van vertrouwen tussen arts en cliënt, de veiligheid van de procedure betreffende ‘veilig’ (intern) melden van incidenten, de informatieplicht als bedoeld in artikel 10 Wkkgz in relatie tot de informatieplicht vervat in artikel 38 van de Wet marktordening gezondheidszorg en in artikel 7:448 BW, de definiëring van de begrippen ‘calamiteit’, ‘incident’ en ‘gedraging’ en de positie van alternatieve zorgaanbieders. Op 14 juli 2014 volgde de beantwoording van en reactie op genoemde punten (I, 32402, I). Teneinde de administratieve lasten van de Wkkgz inzichtelijk te maken werd in aansluiting daarop de minister van VWS verzocht om een regeldruktoets uit te voeren. De minister gaf hieraan gevolg door een extern onderzoeksbureau (SIRA Consulting) te belasten met een onderzoek, waarna nog aan aanvullend advies werd gevraagd (Actal). De hoofdlijnen van de regeldruk werden door de minister van VWS weergegeven in haar brief van 27 november 2014 (I, 32402, J met bijlagen).

Op 3 februari 2015 bracht de Eerste Kamercommissie voor VWS naar aanleiding van de memorie van antwoord en de brief van 27 november 2014 een nader voorlopig verslag uit (I, 32402, K). Uit dit tweede verslag kan worden opgemaakt dat er nog steeds vragen en zorgen waren over het voorliggende wetsvoorstel. De vragen betroffen opnieuw (onder meer) de klachten- en

geschillenregeling, de reikwijdte van de Wkkgz, het begrip ‘goede zorg’ mede in relatie tot andere terminologie (verantwoorde zorg) en de professionele standaard en de alternatieve zorgaanbieders. Zorgen baarden vooral de financiële lasten (met name voor kleine zorgaanbieders), de mogelijke stijging van het aantal claims door de introductie van de klachten- en geschillenregeling met de optie van een schadevergoeding, de positie van (aangeklaagde en/of kleine) zorgaanbieders in relatie tot de klachtenregeling en de regeling voor veilig melden, de onafhankelijkheid van de klachtenfunctionaris, de eis van een VOG en de verplichte melding aan de Inspectie in geval een zorgverlener ernstig tekortschiet in zijn functioneren. De vragen en zorgen waren mede gebaseerd op reacties uit het veld. Genoemd werden de gezamenlijke brief van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Ineen, de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), de Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten (LVVP), de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT), de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten (NVM), het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM) van 14 januari 2015, het position paper van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), het Verbond van Verzekeraars, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) van 3 september 2014, het position paper van de KNMG naar aanleiding van de regeldruktoets van 15 januari 2015 en de brieven van de

Brancheorganisaties Zorg (BoZ) van 4 september 2014, van 12 september 2014 en van 19 januari 2015.

De nadere memorie van antwoord van de minister van VWS, waarin naast de beantwoording van de vragen in het bijzonder aandacht werd besteed aan de regeldruk, de relatie van de Wkkgz met de toenmalige wetsvoorstellen Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang, alsmede de verwachte stijging van het aantal claims, werd op 27 maart 2015 ontvangen (I, 32402, M). Bijgevoegd waren de verslagen van twee interne bijeenkomsten met experts op het ministerie evenals het onderzoek dat De Letselschaderaad naar de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) had laten verrichten en de daarop

gebaseerde wetenschappelijke analyse (Verslagen expertmeeting geschilbeslechting in de zorg 4 maart en 25 juni 2014) (Ruigrok-Netpanel 2014; Wijne 2014). Diezelfde datum reageerde de minister van VWS op vragen van de vaste commissie voor VWS over het concept Uitvoeringsbesluit Wkkgz (II, 32402, nrs. 67 en 69).

De nadere memorie van antwoord gaf de Eerste Kamercommissie voor VWS wederom aanleiding tot het maken van opmerkingen en het stellen van vragen (I, 32402, N); eerdere antwoorden waren niet afdoende gebleken. De zorg omtrent de voorgestelde klachten- en geschillenregeling bleef voorop staan. Een ander punt van zorg betrof het veilig incidenten melden-systeem in relatie tot het ‘nemo tenetur’- beginsel en de positie van de zorgaanbieder in het algemeen. Vragen riepen voorts het landelijk register van zorgaanbieders op alsmede de (ontwikkeling van) kwaliteitsstandaarden voor alternatieve zorgaanbieders. Voorts vond de commissie de reacties uit het veld onvoldoende in ogenschouw genomen en bleef voor haar de vraag staan waarom het wetsvoorstel weerstand bleef oproepen. Ter illustratie werd opnieuw een aantal reacties bijgevoegd: de position paper van de KNMG van 24 april 2015, de position paper van de eerstelijnsorganisaties LHV, KNMP, Ineen, KNOV, ANT, KNMT, VvOCM, KNGF, NVM en LVVP van 23 april 2015 (met verwijzing naar Bomhoff e.a. 2013) en de position paper van de BoZ van 21 april 2015. Uit deze reacties volgt dat deze partijen met name zorgen bleven houden over de vermenging van klachten en claims en de toename van het aantal schadeclaims, de waarborg van de privacy van de zorgaanbieder bij het publiceren van uitspraken van de geschilleninstanties, het gebruik van informatie uit het veilig incidenten melden-systeem en de relatie van dit systeem met de plicht incidenten aan de cliënt te melden, de wijze waarop uitvoering zou moeten worden gegeven aan de plicht om geweld in de zorgrelatie te melden, de kosten van geschillenbehandeling, de rol van de klachtenfunctionaris versus die van de vertrouwenspersoon, het proces rondom het melden van het disfunctioneren van een zorgverlener mede in relatie tot de plicht om een VOG aan te vragen en de positie van de zorgaanbieder in het algemeen. Op 15 juni 2015 werd de nota naar aanleiding van het verslag van de minister van VWS ontvangen (I, 32402, O). Met de beantwoording van de vragen werd beoogd een aantal misverstanden weg te nemen, de gevolgen van de Wkkgz nader toe te lichten en duidelijkheid te bieden over de praktische invulling van aspecten van de Wkkgz.

De plenaire behandeling van de Wkkgz vond vervolgens plaats op 29 september 2015. Een week later, op 6 oktober 2015, werd over de Wkkgz gestemd, hetgeen resulteerde in het aannemen van het wetsvoorstel. Publicatie van de Wkkgz volgde op 7 oktober 2015 (Stb. 2015, 407).

2.5 Parlementaire verhandelingen en ontwikkelingen na publicatie van