• No results found

Oostelijk Staats-Vlaanderen

In document VU Research Portal (pagina 49-55)

In het oostelijk deel van noordelijk Vlaanderen was schoolmeester Jan de Jonckere in Hengstdijk de enige die na de verovering door de Staatse troepen in 1591 op zijn post bleef. Toen hij om een traktement ver-zocht, zoals de andere Zeeuwse schoolmeesters dat ontvingen, kreeg hij te horen dat hij eerst had te zor-gen dat hij langs de kerkelijke weg toelating moest vrazor-gen. Nadat hij dat gedaan had, kreeg hij inderdaad zijn gevraagde traktement. In de andere plaatsen – Hulst, Hontenisse, Ossenisse, Pauluspolder en later in de Polder van Namen – traden nieuwe gereformeerde schoolmeesters aan.106 Lang duurde dat niet vanwe-ge het verlies van dit vanwe-gebied na de verovering van Hulst in 1596. Eerst na enkele decennia werd het vanwe-gebied weer toegevoegd aan het territoir van de Republiek. De verovering van Hulst door prins Frederik Hendrik in 1645 was de afronding daarvan.

De katholieke zielszorg had er in de tussentijd voor gezorgd dat velen zich verbonden wisten met de kerk van Rome. Een ruime meerderheid van de bevolking bleef dan ook katholiek. Daaraan heeft het on-derwijs in het intermezzo tussen 1596 en 1645 zeker bijgedragen. De in Hulst en het Hulsterambacht aan-gestelde schoolmeesters werden op de eerste plaats geselecteerd op hun verbondenheid met de rooms-ka-tholieke religie. Hun bekwaamheid voor het onderwijs kwam op de tweede plaats: ‘op school kwamen de tien geboden vóór de tafel van tien’, aldus Th.B.W. Kok. Allerlei maatregelen van de bisschop van Gent zorgden ervoor dat het onderwijs binnen strakke regels werd gehouden. Regels die de vergelijking met die van de Gereformeerde kerk glansrijk konden doorstaan. De bisschop schreef de oprichting van scho-len voor en hij benoemde de schoolmeesters. De gekozene moest ten overstaan van de deken van Hulst de geloofsbelijdenis afleggen en ten slotte waren er speciale inspecteurs die namens de bisschop toezicht hielden op deugdelijk katholiek onderwijs. In Hulst, waar de schoolmeesters werden aangesteld door de magistraat, werd het onderwijs eveneens op katholieke grondslag gegeven. Hier en in het Hulsteram-bacht sloeg de catechese in de kerk op zondag minder aan. Scherpe bepalingen van de magistraat van het Hulsterambacht, inclusief boetes, die hun weerga niet kenden bij de gereformeerden, en die de ouders en schoolmeesters dwongen de kinderen op zondag ter catechisatie te sturen, hebben dit niet kunnen voorkomen.107

Al direct na verovering van forten in dit gebied was geijverd voor onderwijs. Zo stelde de classis Zuid-Beveland aan de provinciale synode van 1638 voor om bij de Raad van State te vragen om een

school-105 ZA, Vrije van Sluis, inv.nr. 152 (12.3.1624), 163 (10.5.1611), 164 (11.3, 16, 29.4.1614); Hervormde gemeente te IJzendijke, inv.nr. 1 (7.5.1606); Classis Walcheren, inv.nr. 2 (17.10.1630). Bouterse, Classicale Acta, 126-127, 133, 142, 226-227.

106 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 473 (26.1, 13.2, 7, 8.12.1593, 30.9.1595), 1207 (8.1.1593), 1829.

meester in het fort Sint Anna, gelegen tegen de Polder van Namen. Het fort was in 1632 veroverd door de Staatse troepen. Eind 1647 gaven de Staten-Generaal toestemming om vier, later vijf, schoolmeesters aan te stellen in het Hulsterambacht. De magistraat van het ambacht had gevraagd hen een ruim traktement in het vooruitzicht te stellen ‘omdat sy oock van wat meerder wetenschap ende dexteriteyt onder die bit-tere ende dwalende papisten dienen te wesen’. De magistraat van Hulst was hierin al voorgegaan. In 1646 was daar de eerste gereformeerde schoolmeester benoemd. Toen het jaar daarop het gerucht verspreid werd dat een zeker iemand voornemens was de jeugd les te gaan geven uit roomse boeken, drong de plaat-selijke predikant Matthias Porcellius met succes aan op maatregelen.108

Al in 1648 was een bekendmaking gepubliceerd door de magistraat van het Hulsterambacht tegen het schoolhouden door roomsgezinden. Uitzonderingen werden niet getolereerd. Toen een aantal inwoners van Pauluspolder in 1677 het verzoek indienden om Pieter Duijm, die kreupel was, toestemming te geven om in de wintermaanden school te houden, werd dat afgewezen, onder andere omdat hij ‘van de paepse religie’ was. Toen twee jaar later de magistraat van het Hulsterambacht ter ore kwam dat iemand, naar men vermoedde een katholiek, in Graauw begonnen was om school te houden, werd dadelijk ingegre-pen.109

Ten oosten van Hulst werden de daar geïnundeerde gebieden in fasen opnieuw ingepolderd. Dit in het vervolg van de herbedijkingen die waren begonnen tijdens het Twaalfjarig bestand. De bewoners van deze nieuwe polders waren aanvankelijk aangewezen op de forten voor wat betreft hun religie. De streek was dicht tegen de grens gelegen. Mede om rooms-katholieke infiltratie tegen te gaan, gaven de Staten-Generaal in 1655 toestemming aan de classis Zuid-Beveland om een predikant voor de nieuwe polder Kieldrecht aan te trekken. Twee jaar later werd er de eerste schoolmeester aangesteld. In datzelfde jaar was ook in Sint Jansteen, dat buiten het Hulsterambacht viel, een onderwijzer gestart. Kort daar-voor waren schoolmeesters begonnen in Rapenburg (ook aangeduid als Stoppeldijk), Lamswaarde, de Polder van Namen en de Pauluspolder. Later was ook een schoolmeester in het fort Sint Anna werkzaam. Ook Hengstdijk en Ossenisse kregen in diezelfde periode een schoolmeester. De benoemingen van de meesters in Lamswaarde en Stoppeldijk in 1652 waren ‘provisioneel’ geweest. In tegenstelling tot Lams-waarde moest het schooltje in Stoppeldijk al snel worden gesloten en het zou nog enkele decennia duren voordat er een definitieve benoeming mogelijk was. In de jaren zestig van de zeventiende eeuw waren in totaal acht schoolmeesters werkzaam in het Hulsterambacht. Daar waar gereformeerde gemeenten waren gevormd, werd de Zeeuwse kerkorde toegepast en vond de benoeming plaats door het collegium qualificatum gevormd door de kerkenraad, aangevuld met twee vertegenwoordigers van de magistraat van het Hulsterambacht. Waar dat niet het geval was, vond de benoeming plaats door de magistraat van het Hulsterambacht.110

Het oostelijk deel van het Hulsterambacht had hevig te lijden onder veelvuldige overstromingen. Daaronder Kieldrecht dat later opnieuw werd herbedijkt. Weliswaar werden daar in 1686 met instem-ming van de Raad van State opnieuw een predikant en een schoolmeester aangesteld, maar nog voor de eeuwwisseling was gepasseerd, was de predikantsplaats verdwenen. Ook de schoolmeester moest het veld ruimen. In 1703 kwamen de polders Groot- en Klein-Kieldrecht onder water te staan.111

Ondanks een voortvarend begin was de potentie van de Gereformeerde kerk in het Hulsterambacht

108 GA Hulst, Hulsterambacht, inv.nrs. 42a (19.3, 4.5, 18.6.1648), 197 (30.12.1647); Stad Hulst, inv.nr. 1 (19.3.1646, 8.1.1647). ZA, Handschriftenverzameling, inv.nr. 169 (188v.). Lasonder, ‘Acta der Zeeuwsche synode van 1638’, 144; Nijenhuis, ‘De ambachtsheerlijkheid Polder van Namen’, 263.

109 GA Hulst, Hulsterambacht, inv.nrs. 26 (11.1.1677, 9.1.1679), 42a (12.12.1648).

110 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nr. 63. GA Hulst, Hulsterambacht, inv.nr. 42a (29.1, 30.11.1652); Heerlijkheid Sint Jansteen, inv.nr. 7 (18.10.1656, 31.1.1657); Hervormde gemeente te Hontenisse, inv.nrs. 1 (20.4.1665), 8 (19.2.1657).

111 NA, Staten-Generaal, inv.nr. 10131; Raad van State, inv.nr. 1585 (najaarsverbaal 1686, folio 139v.-140r.); GA Hulst, Hulsterambacht, inv.nr. 26 (23.11.1676, 18.2, 7, 25.10.1686); Stad Hulst, inv.nrs. $ (16.12.1703), 532.

gering. De tweede predikant van Hontenisse maakte bij zijn komst in 1650 een veelzeggende aantekening in het actaboek van de kerkenraad: ‘Als ick Petrus Adolphi a Weeneghem hier op Hontenisse predicant wier soo en wasser geen ouderlingh maer alleene een diaken namelijk Adriaen Robbijt, den schoolmeester ende voorsangher, noch ook geene lidtmaten dan de schoolmeester met sijn huisvrouwe, oock waren der geene toehoorders dan 5 a 6 in alles’. De kleine gereformeerde gemeente van Ossenisse telde in 1677 slechts drie gereformeerde lidmaten. De ene, schoolmeester Samuel van Coppenole, werd ouderling, de twee-de was diaken. Samen vormtwee-den ze met twee-de predikant, het twee-dertwee-de lidmaat, twee-de kerkenraad. Nadat Van Cop-penole in datzelfde jaar als onderwijzer in Hontenisse werd benoemd, en ook het diakenambt vacant was geworden, werden tijdelijk twee Hulster magistraten benoemd als hun opvolgers, een situatie die werd ingegeven door de omstandigheid dat de predikant ook al vertrok. Het laat zich raden dat het besluit om de gereformeerde gemeente van Ossenisse bij die van Hontenisse te voegen in 1682 snel was genomen.112

De Reformatie verliep ook traag in Sint Jansteen. In 1647, met het tekenen van het vredesverdrag in Munster in het verschiet, werd op last van de Raad van State Sint Jansteen, dat nog steeds behoorde tot de Spaanse Nederlanden, in bezit genomen. Het lag op een kwartier afstand van Hulst en het werd zeer ongewenst geacht dat deze baronie buiten de Staatse grenzen zou vallen. Dat was vooral gebeurd op aan-drang van de kerkenraad van Hulst om zo doende de rooms-katholieke kerk op zo’n korte afstand van de stad te kunnen verbieden. Er werd een derde predikant voor Hulst aangetrokken om in de stad in het Frans te prediken en die tevens als predikant fungeerde in Sint Jansteen. Bijna tien jaar later was, behalve het in gebruik nemen van de kerk door de gereformeerden, in het dorp nog niets veranderd. Alweer op aandrang van de kerkenraad van Hulst beval de Raad van State dat de baron alleen gereformeerden mocht benoemen in de magistraat. Waren er onvoldoende personen beschikbaar, dan dienden burgers van Hulst te worden benoemd. Dit gebeurde inderdaad in 1656. Een van de eerste daden van dit nieuwe bestuur was het aantrekken van een schoolmeester-voorzanger waartoe in overleg werd getreden met de Hulster kerkenraad.

Nog maar net nadat uitgebreid van gedachten was gewisseld over de procedure nu Sint Jansteen zelf nog geen kerkenraad had, begon Adriaen Vercouteren begin 1657 school te houden. Hij kreeg daarvoor tijdelijk toestemming mits hij binnen veertien dagen zou zorgen voor gereformeerde boeken. Dadelijk kondigde het dorpsbestuur af dat niemand zijn kinderen in het naburige rooms-katholieke Clinge of naar een andere roomse school mocht sturen. Niet Vercouteren maar Jan du Bois werd benoemd tot school-meester-voorzanger, die het al snel voor gezien hield. Nog in hetzelfde jaar 1657 werd Andries Persoon – eerder schoolmeester in Zuiddorpe - zijn opvolger, die tevens koster werd. Dat hij bleef was in niet geringe mate te danken aan het feit dat men hem begunstigde om de graven te mogen delven, door het alleenrecht om het lijkbiddersambt uit te oefenen en te voorzien in zijn huisvesting.113

Rooms-katholieke priesters manifesteerden zich omstreeks 1680 prominenter door actieve zielszorg in Hulst en het omliggende gebied. Besluiten van de magistraten van Hulst en van het Hulsterambacht legden deze activiteiten aan banden, maar die maatregelen hadden maar een beperkt effect.114 In 1701 moest de magistraat van het Hulsterambacht constateren dat er in het gehele gebied tegenover honderd katholiekgezinden maar een gereformeerde stond.115 De gereformeerde schoolmeesters, die hier werden aangesteld, hadden daarom met deze grote meerderheid rekening te houden. De gereformeerde gemeen-ten in Hengstdijk-Pauluspolder, Kieldrecht en Sint Jansteen (vanaf 1699 zelfstandig) bleven klein. Die in de Polder van Namen, Hontenisse en Hulst waren weliswaar groter, maar relatief gesproken vormden ook

112 GA Hulst, Hulsterambacht, inv.nrs. 26 (11, 23.10.1677, 19.10.1682), 206 (1677); Hervormde gemeente te Hontenisse, inv.nr. 8. 113 GA Hulst, Heerlijkheid Sint Jansteen, inv.nr. 7 (17.6.1656-3.7.1658).

114 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nr. 4 (26, 29.8.1681). GA Hulst, Stad Hulst, nr. 3 (15.11.1678, 16.4.1679, 25.8, 19.9.1681, 22.10.1682, 3.8.1683); Hulsterambacht, inv.nr. 26 (15.9.1681, 23.10.1682, 8.2.1683).

zij minderheden. Scholen even over de grens bleven aantrekkingskracht uitoefenen. Ook was in de Austri-chepolder (Westdorpe), even ten oosten van Sas van Gent, een rooms-katholieke schoolmeester werkzaam, die een traktement kreeg van de bisschop van Gent. Of ze konden bijvoorbeeld naar de paters recolletten in Overslag.116

Bij oostelijk Staats-Vlaanderen kan een parallel worden getrokken met de Meierij van ’s-Hertogen-bosch. Beide gebieden kwamen vrijwel gelijktijdig in Staatse handen en in beide bleven de meeste inwo-ners trouw aan hun geboortegrond en hun rooms-katholieke geloof. In de Meierij maakte de Vrede van Munster van 1648 een einde aan de onduidelijke status. Aan de ‘Grote Kerkelijke Vergadering’, waarin predikanten en ouderlingen uit de classis ’s-Hertogenbosch zitting hadden, aangevuld met een tiental predikanten uit de verschillende gewesten, werd door de Staten-Generaal de reformatie opgedragen. On-der leiding van de Zierikzeese predikant Godefridus Udemans werden onOn-der meer schoolmeesters aange-steld. Uit degenen die zich aanmeldden of waren opgegeven door predikanten werden ten slotte 81 perso-nen geselecteerd en goedgekeurd door de Staten-Generaal; 71 van hen werden geplaatst. Vijftien dorpen moesten nog een onderwijzer toegewezen krijgen. Pogingen om katholieke schoolmeesters over te halen voor de gereformeerde godsdienst te kiezen, hadden beperkt succes. Voor zover bekend maakten in totaal zes schoolmeesters deze overstap.117

De verschillen met oostelijk Staats-Vlaanderen zijn groot. In de Meierij ging het om een geheel van bovenaf opgelegd net van schoolmeesters waarbij het primaat in kerkelijke handen lag. In het Hulsteram-bacht had weliswaar de classis invloed, maar waren het de kerkenraden en de magistraat die de onderwij-zers aanstelden. De omvang van de Meierij is vermoedelijk aanleiding geweest voor de bijzondere benade-ring. Het feit dat in Staats-Vlaanderen geen afzonderlijke classis was gevormd en de classis Zuid-Beveland zich verantwoordelijk voelde, is eveneens een verschil.

Balans

Wanneer we de balans opmaken van de eerste decennia tot omstreeks 1590 dan kunnen we concluderen dat de Zeeuwse gereformeerde kerkenraden en classes met succes wisten te bewerkstelligen dat het on-derwijs werd hervormd en op gereformeerde leest werd geschoeid. Overal werd het katholieke onder-wijs door de overheid geweerd en werden gereformeerde schoolmeesters aangesteld. In de steden zien we een nadrukkelijke verschuiving van het machtsevenwicht. Hadden de kerkenraden aanvankelijk een overwegende invloed, al spoedig, in de jaren tachtig, moesten zij dit terrein voor een deel prijs geven ten gunste van de overheid. De magistraten pakten wat dat betreft hun oude rechten opnieuw op. Zij en zij alleen wensten het onderwijs te reguleren. Van kerkelijke zijde was daartegen weinig verzet omdat ook van overheidswege gereformeerd onderwijs werd voorgestaan. Op zijn beurt respecteerde de overheid de bemoeienis van kerkelijke zijde waar het erom ging dat alleen gereformeerden toelaatbaar waren. Op het platteland werkten overheid en kerk nauw samen om ook daar gereformeerde schoolmeesters aan te stellen. Zo ontstond een voorlopig evenwicht in de verhouding tussen de overheid aan de ene kant en de Gereformeerde kerk aan de andere kant. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de situatie vanaf het eind van de zestiende eeuw. Daar zal nog nader blijken dat het slechts ging om een voorlopig evenwicht dat zich in de loop van de zeventiende eeuw moest uitbalanceren.

Om na te gaan of de genoemde ontwikkelingen op zichzelf stonden of parallel liepen aan tendensen elders ligt het voor de hand de Zeeuwse situatie tot 1590 vooral te vergelijken met die van Holland. Beide gewesten hadden tegelijkertijd de zijde van de Opstand gekozen. Ook in Holland kon de Gereformeerde kerk zich in diezelfde periode manifesteren op onderwijsgebied. Hoewel een overzichtsstudie ontbreekt

116 Van Damme, Zuiddorpe, 71, 261; Kindt, ‘“Een tien met een Griffel”’, 50; Slock, Westdorpe, 81. 117 Roosenboom, De dorpsschool in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, 33-41.

is wel duidelijk dat in Holland de overheid het aanstellingsrecht aan zichzelf hield. Dat het moest gaan om leerkrachten, die gereformeerd waren, werd door de overheid aanvaard. In Delft werd het rectoraat van de Latijnse school al snel na de omwenteling van 1572 vervuld door gereformeerde lidmaten. De meeste van de overige leerkrachten traden uiteindelijk toe tot de Gereformeerde kerk. Van de overige schoolhouders, die in de periode 1589-1621 daarvoor toestemming kregen nadat zij hadden beloofd niets te leren dat strij-dig was met de gereformeerde leer, was tenminste ongeveer een kwart belijdend lid van de Gereformeerde kerk. Het grootste deel van hen had nog geen keuze gemaakt om wel of niet toe te treden, maar daarmee waren ze geen uitzondering. Slechts bij enkelen kon nog sympathie voor het oude geloof worden veron-dersteld. Dit relatief geringe aantal gereformeerden staat tegenover een ander gegeven. Van degenen die in diezelfde periode in Delft zonder toestemming les gaven, behoorde 70% tot de Gereformeerde kerk.118

In Dordrecht werden in 1572, het jaar dat de stad overging naar de zijde van de Prins van Oranje, alle schoolmeesters en kosters afgezet of verbannen. Na aandrang van de gereformeerde kerkenraad werd alle niet-gereformeerd onderwijs geweerd. Vanaf 1574 bemoeide de kerkenraad zich intensief met het onder-wijs. In 1591 was alle onderwijs op gereformeerde grondslag. Het was echter de stadsoverheid die het on-derwijs reguleerde. In Rotterdam werd direct na de overgang van de stad in 1572 een hervormingsgezinde rector aangesteld. Cornelis Meynertsz. Boon was dezelfde man die vier jaar eerder vanwege zijn opvattin-gen was verbannen. Die maakten hem overiopvattin-gens niet tot een geestverwant van de calvinisten. Hoe met het overige onderwijs werd omgegaan, is onduidelijk omdat het stadsbestuur zich daarmee weinig bemoeide, althans tot in de jaren tachtig van de zestiende eeuw.119

In Haarlem was een iets afwijkende ontwikkeling te zien. Het stadsbestuur vond daar de oplossing door het stedelijk onderwijs min of meer neutraal te houden en daarnaast gereformeerd onderwijs toe te staan. Het stadsbestuur ontsloeg de katholieke rector Cornelis Schonaeus van de Latijnse school niet. De magistraat deed dat vooral ter wille van de niet-gereformeerde ouders zodat die hun kinderen op de school konden laten. Origineel en bijzonder was de Haarlemse oplossing. Naast de stedelijke Latijnse school werd een gereformeerde school toegestaan. Eerst op het eind van de zestiende eeuw schoof de ste-delijke Latijnse school op in gereformeerde richting. In 1609 werd de katholieke rector vervangen door een gereformeerde opvolger. De gereformeerde Latijnse school, waaraan onder meer Pieter Carpentier, eerder werkzaam in Goes, verbonden was, verloor door deze ontwikkeling zijn bestaansrecht. Overigens deed de Haarlemse magistraat vrijwel niets tegen illegale en niet-gereformeerde scholen. Ook in Utrecht waren er nog lang tal van leerkrachten aan de Latijnse school verbonden, die niet tot de Gereformeerde kerk toetraden. Velen bleven zelfs tot 1619 in functie. De verplichte ondertekening in dat jaar van de drie Formulieren van Enigheid, waartoe besloten was op de Synode van Dordrecht, zorgde hier en elders er-voor dat de laatste katholieke of overige niet-gereformeerde onderwijsgevenden ten slotte het veld moes-ten ruimen.120

We zien derhalve in Zeeland ten opzichte van Holland en elders een meer homogeen beeld. In het Zeeuwse gewest was gereformeerd onderwijs al rond 1590 algemeen. Op het Hollandse platteland lijkt de situatie gunstiger geweest te zijn voor de kerk, net zoals dat in Zeeland het geval was. Van meet af aan werd door de Gereformeerde kerk aangedrongen op goede regelingen voor gereformeerd onderwijs. Lan-ger dan in Zeeland moest echter worden gewerkt aan het weren van rooms-katholieke schoolmeesters. Zo was er in 1600 in Oegstgeest nog een paapse schoolmeester. Elders, zoals in het Kennemerland, waren de katholieke schoolmeesters al eerder ontslagen en kreeg de classis een belangrijke invloed zodat ook daar uitsluitend gereformeerde schoolmeesters werkzaam konden zijn. In Delfland behoorden de

school-118 Abels en Wouters, Nieuw en ongezien, II, 296-298, 314-328, 355-356, 379-380.

119 Ten Boom, De Reformatie in Rotterdam, 121-122, 126, 168-169, 194-196; Dodde, … tot der kinderen selffs proffijt, 79-80; Esseboom, Minerva

Dordracena, 108-119, 126-132; Kan, Geschiedenis van het Erasmiaansch gymnasium, 16-18.

meesters tot de Gereformeerde kerk of waren van die kerk in ieder geval geen tegenstander. Ook in het gebied van de classis Dordrecht verliep de reformatie van het onderwijs voorspoedig – na 1600 zijn er geen

In document VU Research Portal (pagina 49-55)