• No results found

De steden in Staats-Vlaanderen

In document VU Research Portal (pagina 166-170)

De positie van de magistraten van de steden in Staats-Vlaanderen was in formele zin afwijkend van die in Zeeland vanwege hun afhankelijke positie van de Raad van State. Alleen de grote steden behielden hun zeggenschap in onderwijszaken. Als gevolg van de opstelling van de Raad van State was er in de kleine ves-tingsteden Philippine en Sas van Gent geen lokale bemoeienis met de aanstelling van de schoolmeesters.

In Hulst werden de schoolmeesters-voorzangers vanaf 1658 aangesteld door het collegium qualifica-tum, met de aantekening dat hier, net zoals in Brouwershaven, de magistraat werd vertegenwoordigd door drie leden in plaats van het gebruikelijke aantal van twee. Dat was gebaseerd op een overeenkomst, die in het genoemde jaar tot stand kwam tussen de magistraat en de kerkenraad. Besloten werd dat de functies van Nederduits schoolmeester en voorzanger gecombineerd zouden blijven en dat de benoeming plaats zou vinden in het collegium qualificatum waar drie leden van de magistraat zouden worden toe-gelaten. Daarentegen zou de benoeming van de Franse schoolmeester en voorzanger plaatsvinden door de magistraat in aanwezigheid van drie afgevaardigden van de kerkenraad. Tot 1658 had de magistraat de schoolmeesters benoemd en dat deed hij opnieuw vanaf 1705. In deze periode stelde de magistraat de schoolmeester aan en de kerkenraad de voorzanger. Steeds werd dezelfde persoon benoemd. Het stads-bestuur hechtte ook hier sterk aan de combinatie uit financiële overwegingen. Uit de stadskas kreeg de schoolmeester 50 gulden, maar als voorzanger ontving hij 250 gulden uit de geestelijke goederen. De

be-246 Zoals in Axel in 1769. Scharp, Geschiedenis en costumen van Axel, tweede stuk, 245.

247 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 701 (19.11.1693), 702 (7.5.1694); Classis Walcheren, inv.nrs. 8 (6.8.1693, 4.2.1694), 26 (nrs. 1216, 6.11.1693, 25.1.1694; 1217, 17.1.1694); Hervormde gemeente te Biervliet, inv.nr. 1 (2, 7, 12, 26.7, 27.9, 1, 6, 21.11.1693, 1, 19, 25.1.1694).

hoefte om de functies verbonden te houden, bracht de magistraat ertoe om in 1745 weer in te stemmen met een benoeming door het collegium qualificatum. Een bijzonderheid was dat op die wijze ook de benoe-ming van de ondermeester plaatsvond.248

In Aardenburg kon de Classis Walcheren met succes interveniëren toen in 1639 de verkiezing van de schoolmeester, voorzanger en koster had plaatsgevonden in het stadhuis door de magistraat en de twee predikanten. De classis wist te bewerkstelligen dat dit in het vervolg in overeenstemming met de kerkor-de zou plaatsvinkerkor-den.249 In Sluis echter zorgde het recht om schoolmeesters en voorzangers aan te stellen voor grote onenigheid tussen de magistraat en de kerkenraad. In 1650 kwam de post van stadsschoolmees-ter-voorzanger vacant. De magistraat benoemde Adriaan de Buck in beide functies. Aan de kerkenraad werd gevraagd de aanstelling goed te keuren voor zover het die van voorzanger betrof. De kerkenraad was vanzelfsprekend ‘seer verwondert’, te meer omdat na onderling overleg de sollicitanten hun vaardig-heden hadden getoond, zowel ten overstaan van de magistraat als van de kerkenraad. Van de zijde van de kerkenraad was getracht de invloed op de benoeming in beide functies te behouden omdat ‘de schoo-le geen cschoo-leijne refschoo-lexie op de kercke is hebbende’. Met meerderheid van stemmen besloot de kerkenraad uiteindelijk geen verdere actie te ondernemen, vooral omdat de kerkenraad achter de benoeming van De Buck stond.

Onverwacht snel kwam het tot een hernieuwde discussie omdat De Buck bedankte voor zijn aanstel-ling nadat hij in Brouwershaven was benoemd. De kerkenraad nam in 1651 het initiatief door bij de magis-traat te pleiten voor een ‘goede voet’ voor het maken van een keuze. Uiteindelijk leidde dit twee jaar later tot een compromis. De verkiezing van de schoolmeester-voorzanger zou plaatsvinden in de schepenka-mer door de magistraat aangevuld met zes leden van de kerkenraad, die zouden meestemmen. Bleef het ambt van schoolmeester apart dan werd deze gekozen door de magistraat met twee gedeputeerden van de kerkenraad. In dat geval zou de voorzanger worden benoemd door de kerkenraad en twee leden van de magistraat. Op basis van dit compromis werd op 29 juni 1653 in het stadhuis door de magistraat en zes leden van de kerkenraad unaniem Pieter Fervaque uit Zierikzee als de nieuwe schoolmeester-voorzanger gekozen.250

Deze afwijkende Sluise constructie werd onderwerp van discussie in de Classis Walcheren. Niet in 1653 want ondanks het besluit het compromis voor te leggen aan de classis, gebeurde dat niet. De aanleiding was de verkiezing van een Franse schoolmeester-voorzanger in 1667. De magistraat wilde de aanstelling in eigen hand houden. De kerkenraad onder wiens supervisie deze functionaris als voorzanger werkzaam was – de Waalse predikant bleef deel uitmaken van de Nederduitse kerkenraad – besloot advies te vragen aan de classis onder overlegging van het compromis van 1653. De classis, voor het eerst geconfronteerd met dit stuk, maakte daarmee korte metten en besloot tot vernietiging van de overeenkomst. Ook werden de handelingen van de kerkenraad scherp veroordeeld omdat dit alles ‘schandelijk was en recht strijdig tegen ’t recht der kercken’.

Vanzelfsprekend zat de kerkenraad met de handen in het haar, vooral nadat de magistraat niet te be-wegen was af te zien van de gemaakte afspraken. Bovendien was het stadsbestuur geïrriteerd door het feit dat de kerkenraad deze zaak bij de classis aanhangig had gemaakt ‘zeggende met dezelve niet te doen te hebben ende dat wel zouden voortgaan met de beroeping privatelyck te doen zonder de kerckenraadt’.

248 GA Hulst, Stad Hulst, nrs. 3 (27.3, 17.4, 26.6.1705), 4 (14.11.1717), 8 (16, 20.4, 21.5.1745), 11 (18, 25.4.1760, 2.9.1.1761); Hervormde gemeente te Hulst, nrs. 10 (4.3.1744, 17.4, 22.5.1745), 55 (14.11.1717).

249 ZA, Classis Walcheren, inv.nr. 2 (3.3, 2.4, 26.5, 1.6.1639). GA Sluis, Stad Aardenburg, inv.nr. 2 (18.1, 30.5.1639). In 1619 had de kerkenraad daarover een gravamen ingediend bij de classis. ZA, Classis Walcheren, inv.nr. 22 (3.7.1619). Het werd, in meer algemene termen, opgenomen in de gravamina voor de provinciale synode van 1620. Bouterse, Classicale Acta, 344-345. De magistraat besloot in 1644 de verkiezing over te laten aan de kerkenraad. GA Sluis, Stad Aardenburg, inv.nr. 3 (6.1.1644). Vanaf 1667 vond de verkiezing plaats in het collegium qualificatum met uitzondering van die in 1707. Idem, inv.nr. 4 (28.2, 7.3.1667). ZA, Hervormde gemeente te Aardenburg, Acta kerkenraad, 1695-1720 (17.12.1707).

De magistraat besloot dan ook een klacht in te dienen bij de classis. Begin 1668 werd duidelijk dat de standpunten zich verhardden. De classis wenste onverkort vast te houden aan de kerkelijke regels. De magistraat wilde van geen wijken weten en dreigde over te zullen gaan tot de benoeming van een Franse schoolmeester-voorzanger. Bovendien werd besloten de kerkenraad onder druk te zetten. Het stadsbe-stuur was bereid de verkiezing een week uit te stellen en de persoon, die de kerkenraad ook op het oog had, over te laten komen en school te laten houden zonder een officiële aanstelling. Op zijn beurt moest de kerkenraad bevorderen dat de classis het compromis van 1653 zou goedkeuren. De kerkenraad werd met een onmogelijke opdracht opgezadeld. Zoals te verwachten was, bleef de classis bij zijn standpunt. Dit leidde er ten slotte toe dat de magistraat overging tot de benoeming van de Franse schoolmeester. Nog voordat het stadsbestuur het besluit daartoe nam, koos de kerkenraad in 1668 uit het inderhaast opgestel-de drietal Samuel Jourdain tot voorzanger. De magistraat benoemopgestel-de hem vervolgens tot schoolmeester.

Ondertussen lag er nog steeds het vernietigende oordeel van de classis over het compromis. In 1669 was de post van Nederduits schoolmeester-voorzanger opnieuw vacant. Weer werd bij de magistraat afge-tast hoe deze stond tegenover de procedure tot vervulling van de vacature. Daarbij stelde de kerkenraad ‘dat sij in vrede en liefde met de achtbare magistraat leven willen’. De magistraat hield zich op de vlakte waarna de kerkenraad besloot weer het advies van de classis in te winnen om zo te weten ‘wat ons tot de meeste ruste en voorcominge van alle ongemacken staet te doen’. Toen de magistraat liet vragen gedepu-teerden te sturen om in overeenstemming met het compromis van 1653 over te gaan tot benoeming, kon de kerkenraad niets anders doen dan dit te weigeren in de hoop dat de classis ‘een expediënt middel sal vinden door welcke ons vrede en ruste sal trachten toe te komen voor het toecomende’. De magistraat be-schouwde dit als een weigering. Daarop benoemde het stadsbestuur Theodorus van der Mussele, school-meester van Cadzand. De classis, die tevergeefs had geïntervenieerd, was verontwaardigd en besloot tot tegenmaatregelen. Het beroep werd afgekeurd, de gedeputeerden van de Raad van State werden verzocht in te grijpen en bij Van der Mussele werd erop aangedrongen het beroep niet aan te nemen onder bedrei-ging dat hij van de kerkenraad van Cadzand geen attestatie zou krijgen. Ook mocht de kerkenraad Van der Mussele geen toestemming meer geven voor het voorzingen en voorlezen in de kerk. Ondertussen liet de classis protest aantekenen bij de magistraat, met de mededeling dat overwogen werd de zaak aanhangig te maken bij de Staten-Generaal. Het overleg met de gedeputeerden van de Raad van State leidde tot een voorstel. Als de classis zich neer kon leggen bij het compromis van 1653 dan zou de kerkenraad voortaan met twee stemmen meer – acht in plaats van zes – mogen verschijnen in het stadhuis bij het verkiezen van de schoolmeester-voorzanger. Ondertussen gaven de Haagse heren opdracht om Van der Mussele weer te laten voorzingen. De classis was allesbehalve ingenomen met het daarover uitgebrachte rapport. Subtiel werd het geformuleerd in de acta: ‘wenschende dat onse gedeputeerde het verder hadden connen bren-gen; welcke voor hare moeyte syn bedanct’. Voor de rest besloot de classis het zwijgen ertoe te doen.

Dat stilzwijgen was aanleiding om in 1680 de verkiezing van een nieuwe schoolmeester-voorzanger op de wijze te doen zoals in 1669 was besproken. Verrassenderwijs staakten de stemmen: negen voor David van der Mussele (een broer van Theodorus) en negen voor Cornelis Jobsz. Daarop had burgemeester Kar-rebrouck met zijn stem op Van der Mussele de doorslag gegeven. Alle protesten van de kerkenraad wer-den weggewuifd. De kerkenraad besloot erin te berusten maar zonder dat deze beslissende stem mocht worden gezien als een precedent. In het vervolg werd steeds op identieke wijze gehandeld zowel bij de verkiezing van de Nederduitse als bij de Franse schoolmeester-voorzanger. De kerkenraad liet zich daarbij steeds vertegenwoordigen door twee predikanten, drie ouderlingen en drie diakenen. In het geval van de Franse schoolmeester waren dat de Waalse predikant en de Waalse ouderlingen en diakenen.251

251 ZA, Classis Walcheren, inv.nr. 5 (3.11.1667, 4, 12, 26.1.1668, 7.3-16.5, 4.9.1669); Hervormde gemeente te Sluis, inv.nrs. 3 (1.9.1667-2.2.1668, 28.2-25.5, ?.9.1669), 6 (20.6-18.7.1680), 8 (8, 15.9.1689, 8.5.1692).

Sluis had met deze procedure een uitzonderingspositie gekregen, die in strijd was met de kerkorde. Dat noch de kerkenraad en evenmin de classis in staat waren dit te verhinderen, toont aan dat de stedelijke overheid met succes zijn standpunt wist te handhaven.

3.9 Verhoudingen tussen de ambachtsheren en de Gereformeerde kerk

Doordat de benoeming van schoolmeesters, die tevens voorzangers waren, plaatsvond in het collegium qualificatum was de macht van de ambachtsheren in beginsel beperkt. Weliswaar kon hij of zijn vertegen-woordiger aan de stemming deelnemen en ook kon hij het lid aanwijzen dat namens schout en schepenen aanwezig was maar daarmee beschikte de ambachtsheer over slechts twee stemmen. Zelfs de kleinste ker-kenraad was in aantal stemmen altijd in de meerderheid. In de meeste heerlijkheden verliep de benoe-ming via het collegium qualificatum en volgens de gebruikelijke procedures, die een goede samenwer-king tussen de kerkenraad, de ambachtsheer en het lokale dorpsbestuur als uitgangspunt hadden. Maar een deel van de ambachtsheren was weinig ingenomen met zijn ondergeschikte positie. De houding van deze ambachtsheren en de reactie daarop van de Gereformeerde kerk staan centraal in deze paragraaf en vooral de ontwikkelingen daarin.

Regelgeving

De confrontaties richtten zich op het benoemen van de schoolmeester-voorzanger. De verkiezing moest op dezelfde wijze geschieden als bij predikanten, namelijk in een collegium qualificatum. De Staten hadden de synodale besluiten op dit punt bekrachtigd, maar voegden er voor alle duidelijkheid nog iets bij, namelijk de mogelijkheid van een gescheiden benoeming in het geval er geen overeenstemming werd bereikt. In een dergelijk geval benoemde de magistraat of de ambachtsheer zelfstandig de schoolmeester. De verkiezing van de voorzanger bleef echter voorbehouden aan de kerkenraad.252 De aanleiding voor dit standpunt van de Staten was waarschijnlijk de zaak, die zich kort voor de bekrachtiging van de synoda-le besluiten door de Staten eind 1620 had voorgedaan in Biezelinge. Daar hadden de ambachtsheren met voorbijgaan van de kerkenraad een nieuwe schoolmeester benoemd waartegen de classis bezwaar maakte. De ambachtsheren schikten zich, met grote tegenzin, en alsnog werd het beroep uitgebracht via een colle-gium qualificatum. Naast de belangen van de schoolmeester in verband met diens traktement uit de gees-telijke goederen speelde ook mee dat de Staten enerzijds de belangen van de overheid wilden eerbiedigen, maar ook de kerkelijke invloed op het benoemingsbeleid wilden consolideren.253

Het conformeren door de ambachtsheren aan de kerkelijke regels in de eerste helft van de zeventiende eeuw vergde van kerkelijke zijde souplesse en tact. Op subtiele wijze kon echter veel worden bereikt door vooral de classes. Een goed voorbeeld van voorzichtig manoeuvreren in de juiste richting gaf de Classis Schouwen-Duiveland in 1615. De ambachtsheer van Serooskerke, Alexander van Tuyll van Serooskercke, wilde Jacob Pieter Wittens uit Noordwelle als schoolmeester benoemen waartegen de kerkenraad bezwaar had. Dat zal niet ten onrechte zijn geweest want Wittens was eerder ondermeester geweest in Burgh waar hij was weggelopen. Omdat de ambachtsheer vasthield aan de benoeming van Wittens werd ds. Josias van den Houte, predikant van Renesse en Noordwelle, aan het woord gelaten. Hij deelde mee dat Wittens’ ge-drag niet onstichtelijk was zoals werd beweerd. In ieder geval had de kerkenraad geen aanleiding gezien hem onder censuur te plaatsen. De classis vond voldoende aanleiding om een tussenoplossing voor te stel-len: Wittens werd voor een jaar benoemd om het met hem te proberen, onder voorwaarde dat hij

schuld-252 GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties Staten van Zeeland, 1620 (12.11). Reitsma en Van Veen, Acta, 164-165. 253 ZA, Handschriftenverzameling, inv.nr. 265 (2.11, 1.12.1620).

belijdenis zou doen en een verklaring zou tekenen dat hij bij wangedrag zijn functie zou neerleggen.254

In 1625 was de functie in Serooskerke opnieuw vacant. De ambachtsvrouw had, evenals haar voorgan-ger, zelf een schoolmeester aangesteld. De kerkenraad had echter het oog op een ander gevestigd. De clas-sis besloot de ambachtsvrouw een brief te schrijven met het verzoek zich te willen houden aan de Zeeuwse schoolorde. Namens haar kwam de rentmeester bij de classis om interventie vragen. Deze adviseerde dat zowel de ambachtsvrouw als de kerkenraad zouden afzien van de personen, die zij op het oog hadden. De classis zou vervolgens een ander voordragen. Met dit voor ogen besloot de ambachtsvrouw, die inzag dat instemming met dit voorstel gezichtsverlies betekende, alsnog te streven naar een verkiezing in overleg met de kerkenraad. Gedeputeerden van de classis gingen op bezoek bij haar om dit overleg aan te moedi-gen omdat anders de kerkenraad mocht overgaan tot het kiezen van een voorzanger. De ambachtsvrouw ging in 1626 overstag door in te stemmen met Marinus Pietersen van der Winde als de nieuwe school-meester mits de classis zou beloven in de toekomst haar rechten te zullen respecteren. De classis had geen moeite dit verzoek in te willigen.255

In 1632 verscheen de nieuwe ambachtsheer van Serooskerke, Hendrik van Tuyll van Serooskercke, in de vergadering van de classis. Hij stemde weliswaar in met de aanstelling van de nieuwe schoolmeester, maar wenste vastgesteld hebben dat alleen hij de bevoegdheid had deze functionaris aan te stellen. Om-dat de verkiezing van de schoolmeester-voorzanger had plaatsgevonden in een collegium qualificatum maakte de classis ook nu geen bezwaar dat recht te erkennen. Dat gold ook voor het feit dat dit recht genoemd werd in de beroepsbrief, maar wel onder voorwaarde dat bij de combinatie van de functies van schoolmeester en voorzanger gehandeld zou worden zoals de provinciale synode van 1620 had bepaald. Om dat te erkennen, dienden de ambachtsheren ook de beroepsbrief te ondertekenen. Op deze wijze was de classis erin geslaagd om de benoeming binnen de kerkelijke regels te brengen en was de benoeming via het collegium qualificatum bewerkstelligd.256

De classis Schouwen-Duiveland hechtte veel waarde aan de vereniging van de functies van schoolmees-ter en voorzanger waarom het werd vastgelegd in de wetten van deze classis: ‘De voorsangers en school-meesters moeten volgens synodale ordre beroepen werden en men zal traghten, opdat desen personen van hunne bedieninghen eerlijk moghen bestaan, deselve altoos vereenight te houwden’.257 Deze classis had daarmee ook voor de andere classes de toon aangegeven. Door enerzijds vast te houden aan de kerkorde en anderzijds tactvol manoeuvreren kon veel bereikt worden. Dat had tot gevolg dat het gebruik werd dat op het platteland de schoolmeester-voorzanger benoemd werd door de collegia qualificata. Echter, niet overal want er waren ambachtsheren, die niets wilden weten van de kerkelijke bemoeienis.

In document VU Research Portal (pagina 166-170)