• No results found

De Zeeuwse smalsteden

In document VU Research Portal (pagina 160-166)

De uitgangspunten ten aanzien van het onderwijs in de kleine Zeeuwse steden was ten principale gelijk aan die in de grote steden. Ook in de smalsteden werd het onderwijsbeleid bepaald door de stadsbesturen. Alleen in Brouwershaven en Sint Maartensdijk is het gekomen tot heftige confrontaties in de verhoudin-gen tussen de magistraat en de kerkenraad. Ze geven antwoord op de vraag tot hoe ver de magistraat van een smalstad kon gaan in zijn eigen beleid.

Diametraal tegenover elkaar kwamen overheid en kerk in Brouwershaven te staan naar aanleiding van de aanstelling door de magistraat van Gerbrant Fannius als schoolmeester in 1622. Hij had zijn benoeming ongetwijfeld te danken aan zijn hechte relaties met de Brouwse regenten. Fannius had schulden gemaakt en deze nieuwe baan moest hem helpen daaruit te raken. Hij was echter geen lidmaat en bovendien werd deze benoeming niet voorgelegd aan de Classis Schouwen-Duiveland. Tevergeefs deed de classis pogin-gen om de magistraat over te halen deze schoolmeester examen te laten aflegpogin-gen zoals de schoolorde voor-schreef. Aan de herhaalde oproep om voor de classis te verschijnen gaf hij geen gehoor. Het stadsbestuur deinsde bovendien niet terug voor meer dubieuze handelingen. Als voorzanger werd de chirurgijn Jacob Fierens benoemd, die wel lidmaat was en door de classis werd toegelaten na te zijn geëxamineerd. Wat de classis en de kerkenraad niet wisten, was dat het stadsbestuur had bedongen dat hij zijn traktement van honderd gulden zou afstaan aan Fannius.

230 GA Vlissingen, Stad Vlissingen, inv.nrs. 2930 (11.1770, 9.1.1781, 23.1.1782, 27.3.1783, 17.7.1794), 2931 (2, 31.10.1797), 2939, 2965, 5158 (18, 25.3.1713); Kerkenraad Hervormde gemeente te Vlissingen, nrs. 307 (10.11.1770, 23.1.1773), 308 (20.12.1777, 6.2.1779, 15.2, 8, 22.3.1783). Tramper, ‘Vlissingse voorzangers en voorlezers voor het voetlicht’, 21.

231 De uitzondering betrof Francois Valkenburg, voorzanger in de Nieuwe Kerk. ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 1830.

232 GA Schouwen-Duiveland, RAZE, inv.nr. 3940 (30.9, 3, 6.10.1757); Kerkenraad Hervormde gemeente te Zierikzee, inv.nr. 6 (23.6, 22.9.1757). Van der Baan, Genealogie van der Baan, 7-10.

Omdat de classis ondanks herhaalde pogingen niets wist te bereiken bij de magistraat wendde deze zich tot Gecommitteerde Raden. Die besloten in 1623 de magistraat van Brouwershaven aan te schrijven om te handelen in overeenstemming met de schoolorde. Door ontwijkende antwoorden en stilzwijgen wist de Brouwse magistraat de zaak langdurig te rekken. Eerst na een bezoek van ds. Godefridus Udemans aan Middelburg maanden Gecommitteerde Raden in 1626 de magistraat voor de derde maal de bepalin-gen in het schoolreglement na te komen omdat anders maatregelen zouden volbepalin-gen. Ondanks dat wist het stadsbestuur de kwestie nogmaals langdurig te rekken. Uiteindelijk vond in 1628 een bespreking plaats in de consistorie van Brouwershaven tussen de predikanten, drie vertegenwoordigers van de kerkenraad en de beide burgemeesters. Het daar afgenomen examen van Fannius verliep naar genoegen. Wel maakten de gedeputeerden van de classis bezwaar tegen het feit dat Fannius ook procureur en notaris was. Nadat daarover afspraken waren gemaakt en de toezegging was gedaan dat hij belijdenis zou afleggen, gingen de deputaten akkoord. Op 14 december 1628 deed Fannius inderdaad belijdenis. Na zes jaar had het stads-bestuur zich toch moeten conformeren aan de regels. Fannius functioneerde allesbehalve naar behoren en het was dan ook een uitkomst dat hij in 1630 zijn functie neerlegde na zijn benoeming tot klerk van thesauriers en tot secretaris van het naburige Duivendijke.233

Bij de opvolging van Fannius probeerde de classis tevergeefs de magistraat van Brouwershaven over te halen de benoeming van de schoolmeester-voorzanger te laten verlopen door een collegium qualificatum. Het stadsbestuur moest bij die gelegenheid opnieuw ervaren dat met Gecommitteerde Raden niet te spot-ten viel. Het dagelijks bestuur van het gewest nam geen genoegen met een verzoek van de magistraat en de kerkenraad om de nieuwe schoolmeester, Huybert Pronier, zijn traktement uit de geestelijke goederen toe te kennen. Er moest een akte van toelating van de classis worden overlegd om daarmee uit te sluiten dat de classis gepasseerd zou worden, iets dat de magistraat aanvankelijk had geprobeerd.234

In 1633 vond voor het eerst de verkiezing van de schoolmeester tevens voorlezer plaats in een colle-gium qualificatum. Drie magistraatsleden woonden de vergadering bij en verklaarden dat hun aanwe-zigheid onverlet liet de handhaving van het recht om zelf een schoolmeester aan te stellen. Ook hier was de wens tot combinatie met het voorzangerschap van doorslaggevende aard. De kerkenraad maakte er geen bezwaar tegen dat de magistraat met drie in plaats van het gebruikelijke aantal van twee gedeputeer-den was verschenen. Omgekeerd was ook de magistraat tevregedeputeer-den want deze had al eerder die dag op het stadhuis de betrokkene, Jean Fervaque, als schoolmeester benoemd. Daarmee was de perceptie een totaal verschillende. De kerkenraad zag het kerkelijk recht erkend door de benoeming in het collegium quali-ficatum. De magistraat daarentegen zag die benoeming uitsluitend als een bekrachtiging van hun eigen besluit. In 1637 herhaalde deze wijze van benoemen zich bij Pieter van der Eycken. Met dit verschil dat na de verklaring van de drie gedeputeerden van de magistraat de preses namens de kerkenraad uitsprak dat deze wijze van benoeming onverlet het recht van de kerkenraad liet om zelfstandig een voorzanger aan te stellen. Met handhaving van ieders recht hadden overheid en kerk een werkbaar compromis bereikt, dat binnen de kerkelijke regels paste.235

De wegen gingen uiteen in 1666. De magistraat had Francois Pael, schoolmeester en voorzanger in Oude Tonge, tot nieuwe onderwijzer benoemd. Hij kwam ook op de voordracht, die de kerkenraad maak-te voor het verkiezen van de voorzanger. Echmaak-ter, niet hij, maar Isack Serwoumaak-ters werd als besmaak-te beoordeeld en gekozen. De magistraat was hierover verbolgen en aanvankelijk weigerden de burgemeesters hem de

233 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 487 (20.9.1623), 488 (7.3, 12.4.1624), 489 (19.6, 25.11.1626). GA Schouwen-Duiveland, Stad Brouwershaven, inv.nrs. 2 (17.4, 23.6.1622, 12.5.1630), 14 (9.8, 2.10.1627); Classis Schouwen-Duiveland, inv.nr. 1 (27.4-26.10.1622, 22.2-25.10.1623, 28.2-30.10.1624, 24.2-29.10.1625, 25.2-28.10.1626, 24.2-27.10.1627, 23.2-25.10.1628, 28.2, 25.4.1629); Hervormde gemeente te Brouwershaven, inv.nr. 3 (17, 28.4, 26.6.1622, 19, 23.4.1623, 1-14.12.1628).

234 ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 491 (17.12.1630, 20.5.1631).

235 GA Schouwen-Duiveland, Stad Brouwershaven, inv.nrs. 2 (14.2.1633), 3 (22.6.1637); Hervormde gemeente te Brouwershaven, inv.nr. 3 (14.2.1633, 28.6.1637); Classis Schouwen-Duiveland, inv.nr. 2 (28.10.1637).

vestiging in de stad. Om de nieuwe schoolmeester niet teleur te stellen, besloot de magistraat met grote tegenzin hem honderd gulden uit de stadskas te geven ter compensatie van het traktement als voorzan-ger. Tevens besloot de magistraat de kerkenraad buiten alle schoolzaken te houden. De tegenstellingen waren niet van al te lange duur want na het vertrek van Serwouters benoemde de kerkenraad in 1667 Pael als voorzanger.236

Als opvolger van Pael benoemde het stadsbestuur in 1670 Gijsbrecht van Bemmel, Frans schoolmeester te Oosterhout. Hij meldde zich bij de kerkenraad, toonde zijn attestaties en overlegde een rekest waarin hij verzocht om te worden aangesteld als voorzanger. De kerkenraad besloot de verkiezing uit te stellen en had een Brouws lidmaat opgedragen om zondags voor te zingen en te lezen. Echter niet deze, maar Van Bemmel deed dit werk. Bij navraag bleek dat hij daartoe opdracht had gekregen van het stadsbestuur via een stadsbode. De magistraat had hiervoor gekozen om de situatie van 1666 te voorkomen. De kerken-raad was boos over deze krenking van zijn rechten. Niettemin benoemde de kerkenkerken-raad Van Bemmel tot voorzanger. Bij het inbrengen van het beroep bij de classis, maakte deze ernstig bezwaar. Het werd de ker-kenraad vooral kwalijk genomen dat ze niet voor de benoeming de classis op de hoogte hadden gesteld. Niettemin werd het beroep goedgekeurd, maar wel ging een brief uit naar de magistraat om in het vervolg in overleg te treden met de kerkenraad over de benoeming van een opvolger.237

Hoewel het niet kwam tot een formeel overleg was er geen sprake van nieuwe tegenstellingen bij de benoemingen van de opvolgers van Van Bemmel. Dat kwam omdat de kerkenraad het benoemingsbeleid van de magistraat volgde, bijvoorbeeld in 1782. Ter vervulling van de vacature moesten sollicitanten zich zowel bij de magistraat als de kerkenraad meldden. Zeven schoolmeesters en ondermeesters toonden hun gaven in het voorzingen en voorlezen. Op 21 juli antwoordde de kerkenraad op een desbetreffende vraag van het stadsbestuur dat hij bereid was dezelfde persoon als schoolmeester en voorzanger te benoemen. De dag daarna maakte de magistraat een selectie van twee kandidaten: Cornelis Morée, schoolmeester in Stolwijk, en Pieter Aenmeij, schoolmeester in Ouddorp. De 23ste juli werd dit medegedeeld in de ker-kenraad, die daarop dezelfde twee personen op hun voordracht plaatsten. In diezelfde kerkenraadsverga-dering verschenen de baljuw en een van de twee burgemeesters, die mededeelden dat de Raad diezelfde morgen Morée benoemd had met het verzoek hem ook te willen kiezen. De kerkenraad besloot overeen-komstig het verzoek.238

Ook in Sint Maartensdijk liet de magistraat zich aanvankelijk niets gelegen liggen aan de kerkenraad. Het stadsbestuur benoemde niet alleen de schoolmeester, maar droeg hem ook het voorzingen op.Toen in 1653 opnieuw een vacature was ontstaan, deed de kerkenraad een opmerkelijk verzoek. Verzocht werd aanwezig te mogen zijn bij de verkiezing van een nieuwe schoolmeester-voorzanger en daar ‘hooft voor hooft nevens ider van de heeren van de magistraet evengelijcken voeyse ende stemme te mogen hebben’. De magistraat honoreerde het verzoek. In de resolutie is niets meer vermeld dan dat dit gebeurde ‘omme sondelinge redenen haer daertoe porrende’. De reden zal waarschijnlijk zijn gelegen in de omstandigheid dat de heren beducht waren dat de kerkenraad hun recht om zelf de voorzanger te benoemen met succes kon bepleiten. Wel liet de magistraat weten dat dit besluit niet als precedent zou worden gezien en dat hij zich het recht voorbehield om een volgende maal zelf tot benoeming over te gaan.239

Toen in 1661 de functie vacant kwam, wilde de kerkenraad dat volgens de kerkorde gehandeld zou worden. Uiteindelijk kwam er een compromis uit de bus. De nieuwe schoolmeester-voorzanger zou

wor-236 GA Schouwen-Duiveland, Stad Brouwershaven, inv.nr. 4 (20.12.1665, 22.6.1666); Hervormde gemeente te Brouwershaven, inv.nr. 5 (6.1, 21, 28.2.1666); Classis Schouwen-Duiveland, inv.nr. 3 (28.4, 28.7.1666, 28.9, 30.11.1667).

237 GA Schouwen-Duiveland, Stad Brouwershaven, inv.nr. 5 (5.8.1670); Hervormde gemeente te Brouwershaven, inv.nr. 5 (17.8, 7.9.1670); Classis Schouwen-Duiveland, inv.nr. 3 (24.9.1670).

238 GA Schouwen-Duiveland, Stad Brouwershaven, inv.nr. 7 (22, 23.7.1782); Hervormde gemeente te Brouwershaven, inv.nr. 8 (14.7-13.10.1782); Classis Schouwen-Duiveland, inv.nr. 6 (8.10.1782).

den gekozen door het collegium qualificatum, dat niet, zoals gebruikelijk in de consistorie, maar in het stadhuis bijeen zou komen. Zo geschiedde op 14 april 1662 toen Vincent Vergult uit een drietal sollici-tanten werd gekozen. Opmerkelijk was dat het de kerkenraad was die in dat jaar een reglement vaststel-de voor zowel zijn taak als schoolmeester als van voorzanger, met voorbijgaan van het reglement dat vaststel-de magistraat voor de schoolmeester in 1610 had vastgesteld. In 1683 werd op identieke wijze de vacature vervuld. Door zorgvuldige afstemming werden problemen vermeden tot 1709. Toen besloot de magis-traat, zonder daarbij de kerkenraad te betrekken, een schoolmeester te benoemen. De kerkenraad, daarin bijgestaan door drie predikanten namens de classis, deed nog een poging om de verkiezing door een colle-gium qualificatum te laten plaatsvinden, maar tevergeefs. Het enige wat ze wisten te bereiken was dat de benoeming een voorlopig karakter droeg. Wel bleven de functies van schoolmeester en voorzanger in één persoon verenigd. De aanstelling van de betrokkene, Leendert van Stee, was bij zijn overlijden in 1741 nog steeds van tijdelijke aard.240

In 1741 trad ds. Johannes Stenhuis in overleg met de drossaard mr. Jacob Vleugels om in gezamenlijk overleg te komen tot het aanstellen van een nieuwe schoolmeester-voorzanger. Na veel heen en weer ge-praat wilde de drossaard ten slotte instemmen met het beleggen van een collegium qualificatum maar onder geen beding wenste hij dat de predikant daarvan voorzitter zou zijn. Op dat punt wilde de pre-dikant niet wijken. Een collegium qualificatum kon nooit onder leiding staan van een politiek persoon, iets waarin de classis ds. Stenhuis achteraf groot gelijk gaf. De heren bereikten geen overeenstemming en als gevolg daarvan ging de kerkenraad zelfstandig over tot het aanstellen van een voorzanger uit de drie personen die zich hadden aangeboden. Het werd Jacobus van Erkel uit Bergen op Zoom, die ook door de magistraat als schoolmeester werd benoemd.241

Het liet zich raden dat de magistraat zou proberen de verkiezing van een volgende schoolmees-ter-voorzanger geheel naar eigen hand te zetten. Om zich te weer te stellen tegenover de magistraat nam ds. Stenhuis in 1748 enkele maatregelen. Hij voorzag zich bij voorbaat van de hulp van gedeputeerden van de classis en besloot veiligheidshalve niets te noteren in het actaboek van de kerkenraad, maar voorlopig alles op losse vellen te schrijven. Wat de predikant al vreesde, gebeurde. De magistraat ging zelfstandig over tot benoeming van een schoolmeester-voorzanger in de persoon van Abraham Hollestelle. De classis deelde daarop Hollestelle, die zich in opdracht van de magistraat bij de classis had gemeld, mee dat de benoeming, voor zover het de functie van voorzanger betrof, was afgekeurd. Omdat de aanstelling moest worden goedgekeurd door de prins van Oranje en informeel overleg met de Raad van de prins geen resul-taat had opgeleverd, adviseerde de classis ds. Stenhuis de prins zelf daarover te benaderen. Die raad volgde de predikant op en hij was in de gelegenheid het verzoekschrift persoonlijk te overhandigen aan prins Willem IV. Verder dan de uitspraak dat de predikant er nog van zou horen, was de prins niet gegaan. Deze besloot de zaak door te verwijzen naar zijn Raad, die zich op het standpunt stelde dat hij de aanstelling kon goedkeuren. Een classicale commissie deed nauwkeurig onderzoek en kwam tot de conclusie dat de benoeming terecht was ‘geïmprobeerd’. De classis meende dan ook dat getracht zou moeten worden om tot herziening te komen, maar dat het beste was dit te doen wanneer de functie weer vacant zou worden.

De zaak escaleerde doordat de kerkenraad Hollestelle verbood als voorzanger op te treden en door hem vervolgens onder censuur te stellen. Hollestelle beklaagde zich daarover bij de classis, die de kerkenraad aanraadde deze zaak op ‘de beste en vriendelijkste wijze’ af te doen. Dat lukte niet. De zaak werd alleen maar verscherpt doordat ds. Stenhuis halsstarrig weigerde Hollestelle’s attestatie in ontvangst te nemen. Het leidde ertoe dat de classis lijnrecht tegenover ds. Stenhuis en zijn kerkenraad kwam te staan. In 1752

240 GA Tholen, Hervormde gemeente te Sint Maartensdijk, inv.nrs. 2 (3.11.1661, 16.1, 5, 14.4, 8.7.1662), 3 (10.10.1683). ZA, Classis Tholen en Bergen op Zoom, inv.nr. 6 (30.4.1709). GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties Staten van Zeeland, 1709 (15.7). 241 ZA, Classis Tholen en Bergen op Zoom, inv.nr. 7 (3.10.1741, 3.4.1742). GA Tholen, Hervormde gemeente te Sint Maartensdijk, inv.nr. 4 (13,

besloot de classis de predikant en zijn kerkenraad onder censuur te plaatsen en Hollestelle kreeg toestem-ming om aan het avondmaal deel te nemen. Dat werd hem echter geweigerd door de kerkenraad. Nadat een protest van de kerkenraad door de classis was afgewezen, wendden ds. Stenhuis en de zijnen zich in 1753 tot de Zeeuwse Staten. Toen de classis een reactie moest geven, bleek dat deze verdeeld was. Vijf pre-dikanten kozen de zijde van hun collega Stenhuis. De affaire bleef jaren slepen. Ondertussen werd Sint Maartensdijk zitting geweigerd in de classis. Reden voor de kerkenraad om zich in 1757 opnieuw tot de Staten te wenden. Hollestelle was inmiddels ook aan de slag gegaan als voorzanger. Hollestelle verdween in 1764 nadat hij vanwege verdenking van fraude genoodzaakt was voor zijn functies te bedanken.242

Ds. Stenhuis, inmiddels vergrijsd in zijn ambt, nam contact op met de nieuwe drossaard, die zich heel wat inschikkelijker toonde. Daarbij vormde het geschil met de classis een nieuwe hindernis. Daarom reisde de predikant naar Middelburg om overleg te voeren met de raadpensionaris. Bij thuiskomst bleek dat de drossaard van mening was veranderd. Hij wenste dat de benoeming van een schoolmeester-zanger zou geschieden op dezelfde wijze als

voor-heen. Weer toonde de kerkenraad zich inschikke-lijk door akkoord te gaan met een vergadering van het collegium qualificatum waarin alle leden van de magistraat zouden mogen verschijnen, mits het voorzitterschap bij de predikant zou komen te berusten. Ondertussen werd Sint Maartensdijk bezocht door mr. Pieter Benjamin de Beaufort, die namens de Raad van de prins de verpachting van de tienden kwam bijwonen. Met instemming van de drossaard voerde ds. Stenhuis met De Beaufort overleg, die hem aanraadde een rekest in te die-nen bij de Raad. Ondanks dat wilde de magistraat de benoeming doorzetten. Toen ds. Stenhuis met twee ouderlingen op het stadhuis kwam, kregen zij te horen dat de magistraat op dezelfde wijze als voorheen de benoeming wenste te verrichten. Toen de predikant tegensputterde, wenste de drossaard niet verder te praten. Hij stelde dat dit weer het oude geschil was en dat het geen zin had daarover opnieuw te beginnen. Onverrichterzake keerden de drie terug naar de consistorie. Toen zij weg wa-ren, ging de magistraat ertoe over om uit de sollici-tanten Cornelis Blom uit Oosterland te benoemen tot schoolmeester en voorzanger. Dadelijk ging de

secretaris naar de consistorie en meldde de kerkenraad dat Blom was aangesteld. Tegen hem had de ker-kenraad niets, maar wel tegen de gevolgde procedure. Dat ging een deputatie van de kerker-kenraad dan ook aan de drossaard meedelen. Tevens vertelde de dominee dat de kerkenraad zich opnieuw zou wenden tot de Staten. Daarop neigde Blom ertoe te bedanken voor het beroep onder andere omdat het risico aanwezig

242 GA Tholen, Stad Sint Maartensdijk, inv.nr. 4 (28.4, 20.5.1763, 5.3-8.6.1764); Hervormde gemeente te Sint Maartensdijk, inv.nr. 4 (25.10.1748 e.v.). ZA, Classis Tholen en Bergen op Zoom, inv.nrs. 7 (2.7, 1.10.1748, 21.4, 1.7, 7.10.1749, 7.4, 7.7, 6.10.1750), 8 (6.4, 6.7, 5.10.1751, 15.2, 11.4, 3.10.1752, 3.4, 2.10, 6.11, 4.12.1753, 5.10.1756, 5.4, 5.7, 1.11.1757, 8.4, 27.5, 1.7.1766, 7.7.1767). GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties Staten van Zeeland, 1753 (7.9), 1755 (11, 17.4). NA, Nassause Domeinraad, inv.nr. 13813 (1764, met retroacta vanaf 1741).

was dat een ander zou worden benoemd als voorzanger waardoor hij het traktement uit de geestelijke goederen zou missen. De kerkenraad zag hem graag komen en verklaarde dat Blom erop kon rekenen benoemd te worden ook al zou de kerkenraad het geschil winnen.

In 1766 overleed ds. Stenhuis. Eerst het jaar daarop deden de Staten uitspraak. Zij constateerden dat de onenigheid inmiddels dateerde van 1748, dat de predikant en bijna alle indertijd daarbij betrokken kerkenraadsleden waren overleden en dat de schoolmeester waar het om ging, vertrokken was. De Sta-ten gaven opdracht aan de classis om de predikantsvacature te vervullen. Hoe de heren in Middelburg het geruzie in Sint Maartensdijk beu waren, blijkt uit het voorstel dat zowel de classis als de kerkenraad opdracht moesten krijgen om alles wat over deze zaak was aangetekend door te halen en voortaan ‘met elkanderen vredig te handelen’. Uiteindelijk bleef de opdracht tot het royeren achterwege, net zoals trou-wens een uitspraak in de controverse. Een benoeming onder het oude regime was niet meer aan de orde omdat Blom tot zijn overlijden in 1805 schoolmeester bleef. Niettemin is het opvallend dat de benoeming in die vacature plaatsvond in een gezamenlijke vergadering van het stadsbestuur en de kerkenraad, die plaatsvond in het stadhuis.243

In de smalstad Arnemuiden kwam het tot het vastleggen van afspraken in de vorm van een

In document VU Research Portal (pagina 160-166)