• No results found

Herkomst van de Nederduitse schoolmeesters in Zeeland en het Committimus

In document VU Research Portal (pagina 55-59)

In de periode vanaf de overgang naar de prins van Oranje tot 1600 waren in Zeeland en in het Committimus in totaal 272 schoolmeesters werkzaam. Van 104 konden wij de geboorteplaats of de plaats van herkomst vaststellen. Het blijkt dat slechts een klein deel uit Zeeland zelf afkomstig was (20 schoolmeesters). Het aandeel van de Hollanders – vier – in het geheel is ook gering. Het merendeel kwam van elders. De Zuide-lijke Nederlanden steken er met kop en schouders bovenuit. Tellen we de inwijkelingen uit Vlaanderen en Brabant bij elkaar op, dan komen we op 55 + 18 = 73 Zuid-Nederlanders. De drie schoolmeesters, die zich vanuit Engeland in Zeeland vestigden, zijn vermoedelijk ook Zuid-Nederlanders geweest, die zich vanwege de repressie in Engeland hadden gevestigd of de zonen waren van vluchtelingen. Het ging om Jan Biele, Joos van Luchene en Lieven de Mey. Het lijdt geen twijfel dat het werkelijke aantal Vlamingen en Brabanders hoger is geweest. Namen zoals Achilles van der Eycke, Matthieuw le Febre, Jan de la Gaij, Bernaerdt Haultin, David Clautier, Jan de Kriekele, Joost van Lerberghe en Lucas Ruebins, waarvan we niet weten waarvan ze kwamen, kunnen wijzen op Zuid-Nederlanders. Onder de Brabanders domineerden de Antwerpenaars. Van de zeventien kwamen er elf uit Antwerpen. Onder de Vlamingen waren met name oud-inwoners van Gent (8), Oudenaarde (5) en Brugge (4). Een groot deel van de schoolmeesters koos ervoor om naar Zeeland te gaan vanwege hun gereformeerde geloof. Toch waren er ook die naar Zeeland werden gehaald om hier als schoolmeester aan de slag te gaan of er werden pogingen toe gedaan. Zo probeerden in 1583 die van Domburg in Vlaanderen een nieuwe schoolmeester te vinden.123

Tabel 1: Herkomst van de Nederduitse schoolmeesters in Zeeland en het Committimus, 1576-1600.

Herkomst Aantal schoolmeesters

Zeeland 20 Holland 4 Vlaanderen 55 Brabant 18 Frankrijk 4 Engeland 3

De tabel toont onmiskenbaar aan dat het grootste deel van de Zeeuwse schoolmeesters van Zuid-Neder-landse afkomst was. Extrapoleren we de cijfers tot percentages voor de gehele groep dan leidt dit tot de conclusie dat ruim tweederde van de Zeeuwse schoolmeesters uit Vlaanderen en Brabant afkomstig was. Slechts 20 procent van de Zeeuwse schoolmeesters was uit Zeeland zelf afkomstig. Daarmee wordt de these van J. Briels bevestigd, die met niet aflatende ijver de schatplichtigheid van de Republiek ten op-zichte van de Zuidelijke Nederlanden op kerkelijk, politiek, economisch en cultureel terrein heeft willen aantonen. Ook voor wat betreft het onderwijs in Zeeland heeft hij veel materiaal bijeengebracht. Dat dekt maar voor een deel wat in deze tabel is weergegeven omdat hij zich vooral op de steden richtte. Ech-ter, ook op het platteland waren talrijke schoolmeesters werkzaam, die uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig waren.124

Dat de onderwijsgevenden op het eind van de zestiende eeuw voor een belangrijk deel uit Vlaanderen en Brabant afkomstig waren, was voor Middelburg al eerder aangetoond. Het schoolreglement dat het stadsbestuur in 1591 vaststelde, met dat van Antwerpen als voorbeeld, gebood dat alle onderwijsgeven-den poorter of poorteres dienonderwijsgeven-den te zijn. Als gevolg daarvan legonderwijsgeven-den in juni en juli van dat jaar twintig schoolmeesters en schoolvrouwen de poorterseed af. Van hen kwam de grote meerderheid, namelijk zes-tien, uit de zuidelijke Nederlanden waaronder vijf uit Antwerpen. Een kwam uit Londen. Slechts drie waren afkomstig uit de Republiek.125 Overigens was deze trek naar het noorden geen nieuw verschijnsel. Al eerder hadden schoolmeesters deze gang gemaakt. Van de Franse schoolmeesters, die Zeeland in 1569 kende, was er een afkomstig uit Brugge en een andere in Antwerpen geboren. Symon de Laet, de Latijn-se schoolmeester van Veere, kwam uit Herenthals, en een VeerLatijn-se schoolvrouw uit Antwerpen. Pauwels Verhagen, die in 1570 schoolmeester werd in Reimerswaal, was afkomstig uit Kapellen bij Ekeren in Bra-bant.126

Bezien we de Zuid-Nederlanders nog eens afzonderlijk naar de periode waarin zij in Zeeland werden aangesteld of toegelaten als schoolmeester – voor de meeste is dat direct of kort na hun vestiging geweest – dan geeft dit, verdeeld in periodes van vijf jaar, het volgende beeld.

Tabel 2: Aantallen Nederduitse schoolmeesters in Zeeland en het Committimus, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, 1576-1600.

1576-1580 1581-1585 1586-1590 1591-1595 1596-1600

5 18 15 23 11

De veroveringen door de troepen van de Spaanse koning heeft de migratie naar Zeeland vooral vanaf 1581 sterk gestimuleerd. Tegen het eind van de zestiende eeuw liep het aantal Vlamingen en Brabanders duide-lijk terug. Ook na 1600 bleef de stroom aanhouden. In de tabel op de volgende pagina worden de ontwik-kelingen per tien jaar weergegeven vanaf 1601. In de periode 1601-1610 vestigden zich in Zeeland achttien Vlamingen en Brabanders om er schoolmeester te worden. Daarna zet zich een dalende lijn in.

124 Briels, ‘Zuidnederlandse onderwijskrachten in Noord-Nederland, 14 (1972), 89-161; Briels, De Zuid-Nederlandse emigratie, 45-52; Briels, ‘Zuidnederlandse immigratie en onderwijs in de Republiek’, 649-657; Briels, De Zuidnederlandse immigratie’, 346.

125 Van Schelven, ‘Zuid-Nederlandse schoolmeesters en schoolvrouwen in Noord-Nederland’, 80-83, geeft in de tekst een aantal op van 22. Zijn lijst bevat echter 21 namen. De laatste door hem genoemde, betreft een schoolvrouw uit Gent, die echter eerst op 3 september 1591 werd ingeschreven. Het is niet waarschijnlijk dat zij poorteres is geworden naar aanleiding van de bepaling in het schoolreglement, maar eerder moet worden aangenomen dat het hier gaat om iemand, die zich in dat jaar in Middelburg vestigde. Kesteloo, ‘Stadsrekeningen, IV’, 89; Dekker, ‘Het ontstaan’, 32.

126 Briels, ‘Zuidnederlandse onderwijskrachten in Noord-Nederland’, 95; Fruin, Het recht der stad Reimerswaal, 217; Van Heel, ‘Archivalia aangaande Nicolaas de Castro’, 408; Kesteloo, ‘Stadsrekeningen, IV’, 89; Riemens, Esquisse historique, 25-26.

Tabel 3: Aantallen Nederduitse schoolmeesters in Zeeland en het Committimus, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, 1576-1600.

1576-1580 1581-1585 1586-1590 1591-1595 1596-1600

5 18 15 23 11

In het voorgaande ging het om Nederduitse schoolmeesters in de steden en op het platteland. Franse schoolmeesters vestigden zich vrijwel alleen in de steden. Van de achttien als zodanig bekende meesters konden wij van elf de geboorteplaats of plaats van herkomst achterhalen. Zij waren allen afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden: acht uit Antwerpen, drie uit Vlaanderen, waarvan een uit Gent. Bij die ene moet worden aangetekend dat hij weliswaar geboren was in Gent, maar voordat hij naar Zeeland kwam, schoolmeester was in Antwerpen. Het Zuid-Nederlandse, meer in het bijzonder het Antwerpse element, was bij de Franse schoolmeesters derhalve dominant. Overigens moet worden opgemerkt dat het aantal van achttien in werkelijkheid hoger is geweest omdat het bij de Middelburgse schoolmeesters in deze periode niet altijd duidelijk is of het om een Nederduitse of Franse schoolmeester ging. Van belang is nog om op te merken dat een deel van de Vlaamse en Brabantse schoolmeesters ook het Frans heeft beheerst en, in mindere mate, het Latijn.

Ten slotte de Latijnse schoolmeesters en degenen, die aan een van de Latijnse scholen verbonden wa-ren. Het gaat hier om 42 personen. Op vijf na konden de geboorteplaatsen of de herkomst worden ge-traceerd. De onderstaande tabel laat de verdeling zien.

Tabel 4: Herkomst van de Latijnse schoolmeesters in Zeeland, 1576-1600.

Zeeland Holland Vlaanderen Brabant overige buitenland

Herkomst 4 2 14 9 2 6

Vlaanderen en Brabant staan met 14 + 9 = 23 Latijnse schoolmeesters veruit aan kop. Het Zeeuwse aandeel van vier is gering. Ook hier luidt de conclusie dat tweederde van de onderwijsgevenden uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig was.

Ten aanzien van de Zeeuwse schoolvrouwen kon veel minder over hun herkomst worden achterhaald. Van de 32 schoolvrouwen is van slechts zes bekend waar zij vandaan kwamen; drie uit Vlaanderen, twee uit Brabant (Antwerpen) en een uit Engeland. Bij het totale aantal van dertig moet nog worden aangete-kend dat schoolvrouwen alleen in de steden voorkwamen. Hun werkelijke aantal moet zeker groter zijn geweest omdat alleen van Middelburg een volledige registratie aanwezig is vanaf 1591.

Nemen we ten slotte alle onderwijsgevenden, waarvan de geboorteplaats en/of de plaats van herkomst bekend is, bij elkaar en maken we een verdeling, dan laat die er geen enkel misverstand over bestaan dat het overgrote deel van de Zeeuwse onderwijsgevenden in de periode 1576-1600 van buiten Zeeland af-komstig was. Van hen kwam 71% of bijna driekwart uit Vlaanderen en Brabant. Op grote afstand volgen de Zeeuwen.

Tabel 5: Herkomst van de onderwijsgevenden in Zeeland en het Committimus, 1576-1600.

Vlaanderen Brabant Zeeland Holland overige buitenland

Herkomst 74 36 24 6 2 14

vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw vooral geconcentreerd in de periodes 1577-1589 en 1590-1621/1630.127 In Zeeland heeft, voor wat betreft de schoolmeesters, de instroom vooral plaatsgevonden in de periode 1581-1610, met een kleine daling tegen het eind van de zestiende eeuw.

Van de migratiestromen hebben vooral Holland en Zeeland geprofiteerd. De herkomst van de onder-wijsgevenden is voor Delft en Delfland over de periode 1572-1621 bestudeerd door Paul H.A.M. Abels. Al-leen voor de leerkrachten van de Latijnse scholen van Delft en Naaldwijk heeft hij de herkomst geanaly-seerd. Het blijkt dat een derde uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig was. Een derde was afkomstig van buiten Zuid-Holland en het resterende deel uit Delft of de omgeving. Daarbij moet worden aangetekend dat het aantal zuiderlingen dat zich in Delft vestigde relatief gering was. Nog geen 8% van de nieuwe le-den van de Delftse gereformeerde gemeente in de periode 1573-1615 was van Zuid-Nederlandse afkomst. In Haarlem was bijna de helft van de schoolmeesters in de periode tot 1620 uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig. Dat aandeel was ongeveer evenredig aan het aandeel van de immigranten in de stedelijke be-volking. Van Dordrecht is de herkomst van de onderwijsgevenden in 1592 bekend. Op dat moment blijkt dat 11 van de 17 Franse en Nederduitse leerkrachten, de kleine kinderscholen buiten beschouwing latend, van Zuid-Nederlandse afkomst te zijn; een percentage van bijna 65%. Acht van de elf waren uit Antwerpen afkomstig. In Leiden zijn de cijfers beter vergelijkbaar met Zeeland. Van de nieuwe poorters van die stad in de jaren 1575-1619 was 68,5% van Zuid-Nederlandse afkomst.In datzelfde Leiden was 66,9% van de tus-sen 1575 en 1630 werkzame schoolmeesters en schoolvrouwen van zuidelijke herkomst tegenover 31,5% Noord-Nederlanders.128 Het hoge percentage Zuid-Nederlanders onder de onderwijsgevenden in Leiden komt daarmee in de richting van de 70% in Zeeland voor de periode 1574-1600.

Beschouwen we, om de vergelijking met Leiden nog beter te doen zijn, de cijfers met Middelburg, de Zeeuwse stad die de meeste Zuid-Nederlandse immigranten opnam, dan kunnen we het volgende con-cluderen wanneer we uitgaan van dezelfde periode, dat wil zeggen tot en met 1630. In Middelburg waren in dit tijdvak in totaal 150 Nederduitse en Franse schoolmeesters werkzaam, naast 109 Nederduitse en Franse schoolvrouwen, 259 leerkrachten in totaal. Slechts van 60 van hen kon de geboorteplaats of plaats van herkomst worden vastgesteld als gevolg van het feit dat het merendeel van de bronnen verloren is ge-gaan. 42 onderwijsgevenden of 70% was afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, slechts 18% uit Zeeland. Daarmee wordt aannemelijk gemaakt dat de zuidelijke herkomst van de schoolmeesters nog iets hoger was dan in Leiden. Het aantal personen dat uit het eigen gewest afkomstig is, was daarentegen lager.

Vergelijkingsmateriaal van de herkomst van schoolmeesters op het platteland in deze zelfde periode is nog nauwelijks voorhanden. Alleen Jaap Bottema geeft in zijn studie over de schoolmeesters in de Gro-ninger Ommelanden een overzicht. Hij kon slechts van een gering deel de herkomst achterhalen: 9 van de 44 in de periode 1594-1599. Daarvan blijken er twee uit Gent afkomstig te zijn en drie uit de provincie Groningen. De twee Gentenaren waren, voor zover bekend, de enige Zuid-Nederlanders, die naar de Om-melanden kwamen. Wel relatief omvangrijk was de instroom vanuit Duitsland. In de periode 1600-1624 gaat het om ruim een derde van het aantal schoolmeesters waarvan de herkomst bekend is. Vanaf 1625 neemt het aantal Groningers, zowel uit de stad als uit het gewest, toe.129

De predikanten vormden een verwante categorie. Veel Zeeuwse gemeenten kregen een dominee die afkomstig was uit Vlaanderen of Brabant.130 In de periode 1572-1599 was, gemiddeld, tenminste 13,6% en maximaal 35% van de Noord-Nederlandse predikanten, waarvan de herkomst bekend is, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Het valt op dat er een piek valt te constateren in de periode 1580-1589 met 76

127 Briels, De Zuid-Nederlandse emigratie, 11.

128 Briels, ‘Zuidnederlandse onderwijskrachten in Noord-Nederland’, 106; Briels, De Zuid-Nederlandse emigratie, 22; Esseboom, Onderwysinghe

der jeught, 293; Spaans, Haarlem na de Reformatie, 150; Abels en Wouters, Nieuw en ongezien, I, 254-256; II, 344.

129 Bottema, Naar school in de Ommelanden, 75.

dominees tegen 44 in de jaren 1572-1579 en 38 in 1590-1599. Bij de Zeeuwse schoolmeesters is dat ook het geval in het tijdvak 1581-1590 (33 personen), maar in het daarop volgende decennium houdt de stroom nog aan met 34 onderwijsgevenden. De uittocht is voor wat betreft de predikanten nadrukkelijk te relateren aan de val van de grote Vlaamse en Brabantse steden en het bijbehorende platteland. Vele van de aspi-rant-Zeeuwse schoolmeesters hebben langer gewacht om naar het noorden te gaan.131

De conclusie is dat Zeeland in vergelijking met elders een hoog percentage leerkrachten had, zowel in de steden als op het platteland, dat uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig was. Het feit dat in geogra-fische zin Zeeland dichtbij lag, maakte de keus voor de hand liggend. Zowel religieuze maar ook econo-mische en sociale motieven hebben daarin een rol gespeeld. De Vlamingen en Brabanders werden zonder veel hindernissen in Zeeland toegelaten. De Zeeuwse Staten moeten zeker ook aan de schoolmeesters heb-ben gedacht toen het ging om het toelatingsbeleid: ‘immers zich nu de occasie presenteert, mits ’t verloop van Brabant ende Vlaenderen, van welgeleerde ende gequalificeerde personen in talen ende experientie’.132

Briels heeft er indringend op gewezen dat de immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden het niet ge-makkelijk hebben gehad. ‘Uit allerlei gegevens blijkt duidelijk, dat de inwijkelingen, de uitzonderingen daargelaten, hier als vreemdelingen zijn ontvangen en dit stempel nooit meer zijn kwijtgeraakt: tot de “goede landtsaten” werden zij niet gerekend en het volwaardig burgerschap bleef hen ontzegd’.133 Hoeveel argumenten Briels er ook bijhaalt, voor de Zeeuwse schoolmeesters gaat deze stelling niet op. De zuider-lingen kwamen niet in het buitenland terecht maar in een ander deel van de Nederlanden en voelden zich daardoor niet ontheemd.134

In document VU Research Portal (pagina 55-59)